ECLI:NL:RBLIM:2018:12050

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
C/03/222188 / FA RK 16-2144
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van een Begeleide Omgangsregeling met dwangsom voor de moeder

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 12 december 2018 een beschikking gegeven in een familiekwestie tussen de vader en de moeder van twee minderjarige kinderen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.F.M. Sondeijker, verzocht de rechtbank om een Begeleide Omgangsregeling (BOR) vast te stellen, omdat de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.M.A. Jegers, niet meewerkte aan de eerder vastgestelde omgangsregeling. De rechtbank had eerder op 10 juli 2018 een beschikking gegeven, maar de moeder had in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet meewerkte aan de BOR, wat de omgang tussen de vader en de kinderen frustreerde. De rechtbank heeft de moeder nu verplicht om mee te werken aan de BOR en heeft een dwangsom van € 250,- per keer opgelegd, met een maximum van € 5.000,-, voor het geval zij niet aan de regeling voldoet. De rechtbank heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de BOR snel van start gaat om verdere vertraging in het herstel van de contacten tussen de vader en zijn kinderen te voorkomen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de moeder verplicht is om aan de BOR mee te werken, ongeacht het hoger beroep dat zij heeft ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats [woonplaats]
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 12 december 2018
Zaaknummer: C/03/222188 / FA RK 16-2144
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[verzoeker],
verder te noemen: de vader,
wonend te [woonplaats],
advocaat mr. J.F.M. Sondeijker, kantoor houdend te Maastricht,
tegen:
[verweerster],
verder te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats],
advocaat mr. B.M.A. Jegers, kantoor houdend te Heerlen.
Wederom gezien de stukken, waaronder thans ook een door deze rechtbank gegeven en op 10 juli 2018 uitgesproken beschikking.

1.Verder verloop van de procedure

Het verder verloop van de procedure blijkt uit:
- de brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van
22 oktober 2018, waarbij het eindverslag Begeleide Omgangsregeling (BOR) van Xonar is overgelegd;
  • de akte uitlating van de vader, ingekomen op 13 november 2018;
  • de akte uitlating van de moeder, ingekomen op 13 november 2018.

2.Verdere beoordeling

De rechtbank verwijst naar hetgeen in voormelde beschikking is overwogen en beslist.
2.1.
De in de voormelde beschikking bepaalde BOR is blijkens het door de raad overgelegde eindverslag BOR van Xonar niet van start gegaan, omdat de moeder daar niet aan wenst mee te werken. De rechtbank heeft partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld om bij akte te reageren op dit eindverslag alsmede zich uit te laten over de vraag of aan de moeder een dwangsom zou moeten worden opgelegd om haar te stimuleren mee te werken aan de gelaste BOR.
2.2.
De vader heeft in zijn akte aangegeven dat het overduidelijk is dat de moeder op geen enkele wijze wenst mee te werken aan de invulling van een zorgregeling tussen de vader en de twee zonen van partijen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder frustreert de omgang, hetgeen niet alleen door Xonar, maar tevens door Lucertis wordt bevestigd. De vader is van mening dat, uitvoerbaar bij voorraad, dient te worden bepaald dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 500,- voor iedere keer dat zij de medewerking aan de (reeds vastgestelde op te starten) zorgregeling niet nakomt, met een maximum van € 10.000,- (aan te verbeuren dwangsommen).
2.3.
In haar akte heeft de moeder naar voren gebracht dat zij het niet eens is met de suggestie dat zij de BOR zou frustreren. De moeder heeft contact opgenomen met Lucertis. Lucertis heeft tegen moeder (mondeling) gezegd dat zij bij [minderjarige 1] een grote weerstand ten aanzien van de vader constateren en dat zij op dit moment ernstig betwijfelen of het verstandig is dat [minderjarige 1] überhaupt met de BOR begint. Rust voor [minderjarige 1] zou het devies zijn. Later heeft de moeder ook contact gehad met Xonar. Een medewerkster aldaar heeft letterlijk tegen de moeder gezegd dat het haar advies zou zijn om nu niet met de BOR te beginnen. Van de moeder wordt derhalve verlangd dat zij meewerkt aan de BOR, waarvan professionals aangeven dat het niet goed voor [minderjarige 1] is. Daarom zit de moeder met deze kwestie in haar maag en is zij op 8 oktober 2018 in hoger beroep gegaan tegen de beschikking in deze procedure van 10 juli 2018. Zij acht het raadzaam, gezien de dilemma’s die in deze zaak voorliggen, de uitspraak van het gerechtshof in hoger beroep af te wachten. De moeder verwijst naar het rapport van de raad (van 20 februari 2018), waarin de raad beschrijft dat er met betrekking tot [minderjarige 1] op dit moment te veel belemmeringen aanwezig zijn om nu te kunnen toewerken naar herstel van contact/omgang met de vader en dat er eerste ruimte moet zijn voor een hulpverleningstraject binnen de GGz. Gezien het voorgaande meent de moeder dat een dwangsom niet aan de orde is.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4.
Daar waar de moeder heeft gesteld dat Lucertis zou hebben aangegeven dat zij op dit moment ernstig betwijfelen of het verstandig is dat [minderjarige 1] überhaupt met de BOR begint alsmede dat een medewerkster van Xonar zou hebben gezegd dat het haar advies zou zijn om nu niet met de BOR te beginnen, heeft de moeder dat in het licht van de inhoud van voornoemd eindverslag niet nader onderbouwd.
Uit dit verslag blijkt immers onder meer dat een medewerkster van Lucertis heeft aangeboden om met [minderjarige 1] 5 spelmomenten te doen, zodat daarin bekeken kan worden wat er speelt bij [minderjarige 1] in relatie tot de vader. [minderjarige 1] heeft last van loyaliteiten; hij en de moeder verzetten zich tegen contact met de vader, waardoor de spanningen alleen maar in stand blijven of meer worden. Zolang dit niet doorbroken wordt, zal [minderjarige 1] hier niet uit gaan komen. Alles valt vervolgens stil, omdat de vader geen toestemming geeft voor de wens van de moeder om iemand mee te brengen naar het gesprek. Het is glashelder wat vervolgens in het eindverslag staat beschreven: na intern overleg met de GW-er (de rechtbank begrijpt: de gedragswetenschapper) en overleg met Lucertis is de visie van Xonar dat de BOR nu moet gaan starten, bij voorkeur met GGz-hulp van Lucertis en anders zonder die hulp. Dit laat naar het oordeel van de rechtbank zien dat Xonar, de professionele instantie die de BOR ter hand zou gaan nemen, niet over één nacht ijs is gegaan en na overleg heeft beslist dat thans met de BOR kan worden aangevangen. De rechtbank heeft die inschatting ook juist in handen gelegd van de professionele instantie, zoals blijkt uit de beschikking van 10 juli 2018. Het standpunt van de moeder met betrekking tot de (andersluidende) uitlatingen door Lucertis en Xonar kan gelet hierop, zonder nadere onderbouwing (met bewijsstukken) van de zijde van de moeder, niet worden gevolgd. Daarnaast laat het voorgaande onverlet dat er hoe dan ook begonnen kan worden met een BOR ten aanzien van [minderjarige 2], zoals de rechtbank reeds heeft overwogen. Het voorgaande betekent dan ook dat de moeder aan een BOR dient mee te werken. De rechtbank zal daarom opnieuw een BOR bepalen op de wijze zoals in het dictum is bepaald. Dat de moeder hoger beroep heeft ingesteld tegen de beschikking van 10 juli 2018 ziet de rechtbank niet als een obstakel om zulks te beslissen, omdat niet kan worden vooruitgelopen op het oordeel van het gerechtshof over deze kwestie en de rechtbank in de gegeven omstandigheden thans (wederom) van oordeel is dat een BOR is geïndiceerd.
2.5.
Als prikkel voor de moeder om de BOR na te komen zal de rechtbank een dwangsom hieraan verbinden op grond van artikel 1:253a lid 5 van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op het volhardende standpunt van de moeder, ondanks de beschikking van 10 juli 2018 en de andersluidende opvatting in voornoemd eindverslag van Xonar, is immers niet te verwachten dat zij hier zonder stok achter de deur aan zal meewerken. Anders gezegd: er moet ernstig worden betwijfeld of de moeder in woord en daad echt gaat meewerken aan de gelaste BOR. Om de moeder te stimuleren zich daadwerkelijk te gaan en te blijven inspannen zal haar een dwangsom worden opgelegd die zij zal verbeuren aan de vader als zij niet meewerkt aan de BOR. Dat meewerken omvat het volgende: de moeder dient het BOR-contract van de professionals te ondertekenen, zij dient mee te werken aan het maken en nakomen van de BOR-contacten of afgesproken data zoals binnen de BOR gebruikelijk is, zij dient de kinderen te brengen naar de afspraken (en weer op te halen) in het kader van de BOR, zij dient positief in woord en daad naar de jongens uit te stralen dat het contactherstel goed voor hen is en dat zij mogen gaan genieten van de contacten met hun vader en zij dient in het kader van de BOR zich te bedienen van een normale bejegening van de vader. Tot slot dient zij redelijke instructies van de professionals in het kader van de BOR op te volgen. De rechtbank zal een dwangsom opleggen van € 250,- per keer of per instructie van de BOR dat de moeder niet meewerkt aan (het opstarten van) de BOR, met een maximum aan eventueel te verbeuren dwangsommen van € 5.000,-.
2.6.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat het daarnaast nog steeds op de weg van de moeder ligt om gevolg te geven aan de beschikking van 10 juli 2018, voor wat betreft de bepaling:
“bepaalt dat de moeder dient zorg te dragen voor de spoedige herstart van het traject van [minderjarige 1] bij Lucertis op de wijze als is overwogen en bepaalt dat de moeder en/of de vader zodra het traject is gestart de rechtbank daarover schriftelijk dienen te informeren onder overlegging van de daarop betrekking hebbende stukken van Lucertis, alsmede bepaalt dat de moeder en/of de vader de rapportages van Lucertis over het ggz-traject en de bereikte resultaten zo spoedig mogelijk aan de rechtbank dienen over te leggen, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift aan de raad voor de kinderbescherming;”
Uit het eindverslag van Xonar volgt dat de vader (uiteindelijk) zijn toestemming heeft gegeven voor het feit dat de moeder iemand meeneemt naar een gesprek (bij Lucertis), zodat dit geen reden voor de moeder kan zijn om het GGz-traject van [minderjarige 1] bij Lucertis niet in gang te zetten.
2.7.
Gezien de door de moeder opgelopen vertraging bij de uitvoering van de opgelegde BOR is het van groot belang dat de nieuwe BOR geen nieuwe vertraging kan oplopen, omdat anders het herstel van de contacten tussen vader en zijn kinderen steeds moeilijker kan worden. Vandaar dat deze beslissingen inclusief de dwangsomveroordeling van de moeder uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zodat niettegenstaande een eventueel hoger beroep van de moeder zij verplicht is en blijft om aan de BOR haar medewerking te verlenen.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat de zorgregeling tussen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en de vader
voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van Xonar/aXnaga (BOR), waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan Xonar/aXnaga;
3.2.
verzoekt de raad voor de kinderbescherming uiterlijk op 12 augustus 2019 (pro forma) de rapportage van Xonar/aXnaga omtrent de voortgang bij de rechtbank in te dienen;
3.3.
verzoekt de raad voor de kinderbescherming, indien het verloop van de BOR daartoe aanleiding geeft, zo spoedig mogelijk de rechtbank daarvan op de hoogte te stellen onder overlegging van het bericht van Xonar/aXnaga daarover, waarna de rechtbank partijen zal informeren over de verdere voortgang van de procedure;
3.4.
bepaalt dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 250,- voor iedere keer dat zij niet meewerkt aan (het opstarten van) de BOR zoals hiervoor bepaald onder 2.5., met een maximum aan eventueel te verbeuren dwangsommen van € 5.000,-;
3.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter, tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.P.H. Welie, griffier, op 12 december 2018.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.