ECLI:NL:RBLIM:2018:12049

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
C/03/239497 / FA RK 17-3195
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluitingsclausule in testament en de verdeling van registergoederen in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 19 december 2018 een beschikking gegeven in een bodemzaak betreffende de verdeling van registergoederen na een echtscheiding. De vrouw en de man, die in gemeenschap van goederen waren getrouwd, hebben een geschil over de lidmaatschapsrechten van registergoederen die de man uit de nalatenschap van zijn overleden vader heeft verkregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man 50% van de lidmaatschapsrechten heeft verkregen, maar dat deze rechten op grond van een uitsluitingsclausule in het testament van zijn vader buiten de huwelijksgemeenschap zijn gebleven. De rechtbank heeft de relevante feiten en de juridische context van de huwelijkse voorwaarden in overweging genomen, waarbij de man en de vrouw hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank heeft ook de noodzaak van een deskundige benoemd om de waarde van de registergoederen te taxeren, en heeft partijen opgedragen om relevante documenten over te leggen. De beschikking behandelt ook de kosten van de huishouding, de toedeling van een perceel grasland aan de vrouw, en de afrekening van mobiele telefoonkosten. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw en de man beoordeeld en heeft een aantal beslissingen genomen over de verdeling van de gemeenschap van goederen, de toedeling van activa en passiva, en de benoeming van een deskundige voor taxatie.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 19 december 2018
Zaaknummer: C/03/239497 / FA RK 17-3195
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[verzoekster] ,
verder te noemen: de vrouw,
wonend te [woonplaats] , [gemeente] ,
advocaat mr. A.R. van Wieren, kantoor houdend te ’s-Hertogenbosch,
tegen:
[verweerder] ,
verder te noemen: de man,
wonend te [woonplaats] ,
advocaat mr. I.K. Decupere, kantoor houdend te Maastricht.
Wederom gezien de stukken, waaronder thans ook een door deze rechtbank gegeven en op 12 juni 2018 uitgesproken beschikking.

1.Verder verloop van de procedure

Het verder verloop van de procedure blijkt uit:
  • de brief, met bijlagen, van de vrouw van 3 oktober 2018;
  • de brief, met bijlagen, van de man van 4 oktober 2018;
  • de behandeling ter zitting op 16 oktober 2018, waarbij zijn verschenen: partijen met hun advocaten.

2.Verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar hetgeen in voormelde beschikking is overwogen en beslist.
Gelet op voornoemde beschikking dient de rechtbank nog te beslissen ten aanzien van de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime van partijen.
2.2.
Partijen hebben over en weer diverse verzoeken geformuleerd en aan deze verzoeken standpunten ten grondslag gelegd onder verwijzing naar overgelegde producties. Partijen hebben op elkaars verzoeken gemotiveerd gereageerd. Op de stellingen, standpunten en overgelegde producties zal hierna, voor zover voor de beoordeling nodig, worden ingegaan.
2.3.
Partijen hebben vóór hun huwelijk op 13 september 2013 bij de notaris huwelijkse voorwaarden opgemaakt.
Ingevolge die voorwaarden bestaat tussen de echtgenoten de wettelijke gemeenschap van goederen. In artikel 1.2. zijn van deze gemeenschap uitgezonderd, voor zover van belang:
  • het onverdeelde aandeel van de man in de eigendom van de registergoederen: woonhuizen aan de [adres 1] te [woonplaats] ;
  • het volledige aan de vrouw in eigendom toebehorende registergoed: woonhuis aan [adres 2] te [woonplaats] ( [gemeente] );
  • het aandeel van de vrouw in de maatschap [X 1] ;
  • goederen op de staat van aanbrengsten;
  • rechten en verplichtingen die verband houden met een levensverzekering als bedoeld in artikel 4 van de voorwaarden.
Artikel 2.1. bepaalt: de inkomsten uit goederen die behoren tot het privévermogen vallen in de gemeenschap.
Artikel 2.2. bepaalt: de rente van schulden die behoren tot het privévermogen en de gebruikelijke kosten van de daartoe behorende goederen komen, voor zover artikel 3 (kosten van de huishouding) niet anders bepaalt, ten laste van de gemeenschap.
2.4.
Partijen twisten over de samenstelling van de op 21 december 2016 (door de indiening van het verzoekschrift echtscheiding) ontbonden gemeenschap van goederen.
2.5.
Het belangrijkste vermogensbestanddeel betreft de lidmaatschapsrechten van de registergoederen aan de [adres 1] te [woonplaats] en de daarbij behorende hypothecaire geldlening van € 280.000,00.
2.6.
De vrouw stelt (aangepast ter zitting) dat 50% van die lidmaatschapsrechten tot de te verdelen huwelijksgemeenschap behoort en volgens de man zijn die lidmaatschapsrechten voor 100% door hem uit de nalatenschap van wijlen zijn vader verkregen, waardoor die rechten op grond van een uitsluitingsclausule in het testament van zijn vader buiten de huwelijksgemeenschap zijn gebleven.
De rechtbank stelt in dit verband eerst de relevante feiten vast.
2.7.
Op 16 maart 2011 is de vader van de man (verder te noemen: de erflater) overleden. Bij testament heeft de erflater zijn 3 kinderen, zijnde de man en zijn twee zussen, tot zijn erfgenamen (voor gelijke delen) benoemd. In zijn testament heeft de erflater een uitsluitingsclausule opgenomen en deze luidt: “Ik bepaal dat al wat uit mijn nalatenschap wordt verkregen, (…) niet zal vallen in enige huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap die ontstaat of is ontstaan als gevolg van een huwelijk (…)”.
2.8.
Op 14 augustus 2013 is ten overstaan van de notaris door de 3 erfgenamen een verdelingsakte opgemaakt en verleden. In deze akte wordt de man aangeduid met CE en de andere erfgenamen met respectievelijk EE en KE.
2.9.
Voor zover van belang staat in hoofdstuk 1 met het opschrift “NALATENSCHAP” onder “Samenstelling onverdeeldheid nalatenschap” hetgeen de nalatenschap van de erflater omvat, te weten (voor zover van belang) “de rechten betreffende de hierna vermelde registergoederen, vorderingen, banksaldi en overige financiële waarden”.
2.10.
Onder 3. Is onder het kopje “Hetgeen ten deze wordt verdeeld” voor zover van belang opgenomen “Partijen zijn voor heden overeengekomen bij deze akte de onverdeeldheid voor wat betreft de rechten in het kader van na te melden registergoederen te verdelen en te leveren en zulks in samenhang met enerzijds de dienaangaande taxaties van die registergoederen en anderzijds het financiële overzicht van de posities der afzonderlijke erfgenamen met betrekking tot de omvang van die onverdeeldheid en derzelver mutaties vanaf het overlijden van de overledene (…)”.
2.11.
Vervolgens wordt onder “4. De registergoederen betreffende de nalatenschap” bepaald (…) “zijn onderwerp van de in deze akte geëffectueerde verdeling alle rechten (hierna verder te noemen: “de lidmaatschapsrechten”) welke de overledene kon ontlenen aan zijn lidmaatschap met de [bouwvereniging] (…) en wel met betrekking tot het recht van (volle) eigendom van:
het woonhuis (…) staande en gelegen te [woonplaats] , [adres 3] (…);
het woonhuis (…) staande en gelegen te [woonplaats] , [adres 4] (…);
woonhuis met (…) staande en gelegen te [woonplaats] , [adres 5] (…) en;
Het woonhuis (…) staande en gelegen te [woonplaats] , [adres 6] (…);
(…) de hiervoor onder A tot en met D vermelde registergoederen (…) bindend voor de erfgenamen, blijkens de gemelde taxatierapporten getaxeerd door (…) op respectievelijk:
Voor wat betreft het sub A vermelde registergoed (…) op (…) € 140.000,00;
Voor wat betreft het sub B vermelde registergoed (…) op (…) € 235.000,00;
Voor wat betreft de sub C vermelde registergoederen op (…) € 350.000,00 terzake van [adres 5] (met garage) en (…) € 160.000,00 terzake van [adres 5] (…);
Voor wat betreft het sub D vermelde registergoed (…) op (…) € 110.000,00.
De akte vervolgt met hoofdstuk 2 met de “VERDELINGSOVEREENKOMST” en luidt: “De erfgenamen zijn in het kader van het in hoofdstuk 1 sub 3.A bepaalde overeengekomen de lidmaatschapsrechten met betrekking tot de registergoederen als volgt te verdelen.
I. aan EE zijn per 15 juni 2013 toebedeeld de lidmaatschapsrechten (…) onder A en B bedoelde registergoederen, onder de verplichting om vanaf (…) alle kosten en lasten die verbonden zijn aan die registergoederen casu quo derzelver lidmaatschapsrechten, voor haar rekening te nemen en als haar eigen schulden te voldoen onder vrijwaring van CE en KE voor alle aanspraken dienaangaand;
II. aan CE en KE zijn per 15 juni 2013 gezamenlijk – ieder hunner voor de onverdeelde helft – toebedeeld de lidmaatschapsrechten (…) onder C en D bedoelde registergoederen onder de verplichting om vanaf (…) alle kosten en lasten die verbonden zijn aan die registergoederen casu quo derzelver lidmaatschapsrechten, voor hun rekening te nemen en als hun eigen schulden te voldoen onder vrijwaring van EE voor alle aanspraken dienaangaand.”
Vervolgens staat onder “Overbedeling”: “Als gevolg van de verdeling bij deze akte (zoals hiervoor in hoofdstuk 1 sub 3 onder A bedoeld) stellen partijen vast dat EE – conform het voormelde financiële overzicht – is overbedeeld. Bij wege van compromis teneinde de onderhavige verdeling te bewerkstelligen hebben CE en KE toegestemd in een tegemoetkoming in deze jegens EE, zodat het bedrag van die overbedeling tussen partijen is overeengekomen op € 27.663,00. De vaststelling casu quo bedoelde tegemoetkoming van die overbedeling is een vaststellingsovereenkomst (…) Bedoeld bedrag is door EE per heden gestort door EE op een bankrekening van mij, notaris.”
2.12.
Vervolgens wordt in de akte de levering van de registergoederen vastgelegd en geregeld. In hoofdstuk 4 “OVERIGE BEPALINGEN” verklaren partijen over de verdeling en levering (…) het volgende onder punt 12. “Met deze verdeling hebben de erfgenamen de nalatenschap van de overledene wat betreft de registergoederen, casu quo dienaangaande lidmaatschapsrechten, alsmede de in het voorschreven desbetreffende overzicht vermelde ieders financiële positie in het kader van de nalatenschap van de overledenen naar ieders instemming verdeeld.” Onder punt 13. staat “Deze partiële verdeling is de wijze waarop de erfgenamen uitvoering wensen te geven aan de hiervoor in hoofdstuk 2. sub 1 vermelde overeenkomst, en partijen hebben uit hoofde van deze partiële verdeling en de hiervoor vermelde overeenkomst niets meer van elkaar te vorderen. (…) Onder punt 14. staat “In vervolg op al het vorenstaande verlenen partijen elkaar kwijting en décharge betreffende (…) de in deze akte vervatte verdeling, doch zulks met dien verstande dat zulks niet van toepassing is op de dientengevolge bestaande voortdurende onverdeeldheid tussen CE en KE.”
Tot zover de inhoud van deze akte van verdeling.
2.13.
Bij notariële akte verleden op 25 september 2014 hebben KE en CE de tussen hen “voortdurende onverdeeldheid” (zie het slot van de eerste akte) afgewikkeld. Daarbij zijn de lidmaatschapsrechten betreffende de registergoederen [adres 1] en de daarbij behorende banktegoeden verdeeld, waarbij de volledige lidmaatschapsrechten en de saldi van de banktegoeden aan de man zijn toebedeeld en geleverd. Deze verdeling betekende volgens deze akte een overbedeling van de man/CE voor € 253.000,- en dit bedrag heeft hij na de levering van de rechten aan KE betaald.
Tot zover de belangrijkste feiten in dit verband.
2.14.
Met de vrouw beantwoordt de rechtbank de centraal staande vraag bevestigend en aan dat oordeel legt de rechtbank de volgende overwegingen ten grondslag.
2.15.
Uit de gememoreerde akte van verdeling tussen de 3 erfgenamen volgt onmiskenbaar dat deze 3 erfgenamen de lidmaatschapsrechten van de registergoederen die tot de nalatenschap van wijlen hun vader behoorden volledig hebben verdeeld en afgewikkeld. Daardoor heeft de man als erfgenaam uit de nalatenschap van zijn vader 50% van de lidmaatschapsrechten in de registergoederen aan de [adres 1] te [woonplaats] verkregen. Daarbij hoort een schuld uit hoofde van een bestaande hypothecaire geldlening aan de [bouwvereniging] . Door de uitsluitingsclausule in het testament zijn deze 50% buiten de huwelijksgemeenschap gebleven. Uit de bewoordingen van deze eerste en enige akte van de 3 erfgenamen blijkt overduidelijk dat zij daarmee de registergoederen van de nalatenschap hebben verdeeld. Dat sluit ook aan bij het bepaalde in artikel 3:182 BW, waarin voor zover van belang is bepaald:
“ Als een verdeling wordt aangemerkt iedere rechtshandeling waartoe alle deelgenoten (…) medewerken en krachtens welke een of meer van hen een of meer goederen der gemeenschap met uitsluiting van de overige deelgenoten verkrijgen (…)”.
2.16.
Waar aldus de erfgenamen de bedoelde nalatenschap wat betreft de lidmaatschapsrechten volledig hebben afgewikkeld, in dat opzicht is sprake van een partiële verdeling van de nalatenschap, kan de latere verdelingsakte van de onverdeeldheid van de lidmaatschapsrechten tussen de mede-eigenaren CE (de man) en KE niet meer worden aangemerkt als een verdere afwikkeling van de onverdeelde nalatenschap, zoals de man heeft betoogd. In die tweede akte van verdeling staat dat nog eens (ten overvloede bevestigd) door een verwijzing naar de passage opgenomen onder punt 14. van de eerste akte “In vervolg op al het vorenstaande verlenen partijen elkaar kwijting en décharge betreffende (…) de in deze akte vervatte verdeling”. Dat in die tweede akte vervolgens ook het slot van de tekst van punt 14. is opgenomen waarin staat dat die kwijting en décharge “niet van toepassing is op de dientengevolge bestaande voortdurende onverdeeldheid tussen CE en KE” maakt niet meer duidelijk dan dat wat er exact staat. Dat die tweede akte op het voorblad een akte van verdeling van de nalatenschap van de erflater wordt genoemd en dat CE en KE met de akte het doel hadden om uit de onverdeeldheid te geraken en “over te gaan tot definitieve afwikkeling van de nalatenschap van de overledene” kan geen afbreuk doen aan de juridische betekenis en gevolgen van de eerste akte en de daarop gebaseerde conclusie dat die afwikkeling partieel en (wat betreft de lidmaatschapsrechten) volledig bij de eerste akte heeft plaatsgevonden, ofwel vóór het huwelijk van de man. Aan de vermelding in de tweede akte, dat geen overdrachtsbelasting verschuldigd is omdat op grond van artikel 3 Belastingen rechtsverkeer sprake is van een erfrechtelijke verkrijging, komt geen betekenis toe, omdat daarmee geen wijziging kan worden gebracht in de juridische werkelijkheid die door de eerste akte van verdeling (en dus in één etappe) blijkens die akte tussen de erfgenamen was ontstaan. Dat de tweede instrumenterende notaris en/of de belastingdienst de tweede akte van verdeling als één in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap hebben erkend, heeft rechtens derhalve geen enkele betekenis.
2.17.
Op deze gevolgen van de eerste akte van verdeling sluit ook aan hetgeen partijen in de huwelijkse voorwaarden onder 1.2. van de gemeenschap van goederen hebben uitgezonderd namelijk, voor zover van belang, het ten tijde van die akte aan de man toebehorende onverdeelde aandeel (met zijn zus KE) van de rechten op de registergoederen, [adres 1] te [woonplaats] .
2.18.
Nu de op 25 september 2014 verworven 50% van de lidmaatschapsrechten in de ontbonden gemeenschap zijn gevallen, moet daarbij ook worden betrokken de bij die verwerving, uit de afwikkeling van de onverdeelde gemeenschap met zijn zus KE door de man verkregen gelden tot een bedrag van € 16.566,00 alsmede de daarbij ontstane en aangegane schuld van € 253.000,00 (tot welk bedrag de man bij de tweede akte van verdeling in verhouding tot zijn zus KE werd overbedeeld). Het bedoelde bedrag van
€ 16.566,00 betreft het aan de zus KE op 1 maart 2014 toekomende 40% van het saldo
(€ 24.402,53) op de ABN AMRO rekening met nummer [bankrekening 1] (verder te noemen: bankrekening 1) en 40% van het saldo (€ 21.496,91) op een andere ABN AMRO rekening met onbekend nummer (minus diverse correctieposten). Deze beide bedragen zijn, zo staat ook vast tussen partijen, na 25 september 2014 volledig aangewend voor de verbetering en renovatie van de [panden] .
2.19.
De schuld aan KE in het kader van deze verdeling van de gemeenschap met de man heeft de man samen met de vrouw gefinancierd middels een verhoging van de bestaande (tot dan toe uitsluitend voor rekening van de man komende) hypothecaire geldlening met een nieuwe hypothecaire geldlening afgesloten tot een bedrag van € 280.000,00 bij de [bouwvereniging] , waarvoor zij beiden jegens de [bouwvereniging] hoofdelijk aansprakelijk zijn. In de betreffende notariële hypotheekakte van 25 september 2014 is tot meerdere zekerheid van de terugbetaling van de lening een tweede hypotheekrecht verleend op de aan de vrouw in privé eigendom toebehorende woning aan de [adres 2] te [woonplaats] , [gemeente] .
2.20.
Vooralsnog, de man dient aan de vrouw nog inzage gegeven in de onderliggende stukken, wordt er met partijen van uitgegaan dat de man de lasten van de oude en nieuwe hypothecaire lening ten laste van de huuropbrengsten van de [panden] heeft voldaan en dat hij deze ook zal blijven voldoen. Temeer daar vooralsnog niet is gesteld of gebleken dat de man andere inkomsten heeft waarmee hij deze lasten zou hebben kunnen betalen of zal kunnen betalen.
Nu de vrouw gerechtigd is tot 25% van de lidmaatschapsrechten is zij ook voor eenzelfde deel gerechtigd tot de huurinkomsten van de bedoelde panden. De man heeft gesteld dat deze huurinkomsten worden ontvangen op bankrekening 1 (waarop ook de “spaargelden” van de [bouwvereniging] staan en die volgens hem verder betrekking heeft op “de nalatenschap”) en aangeboden om op eerste verzoek van de rechtbank de bedoelde stukken (afschriften van bankrekening 1 vanaf 1 maart 2014 tot heden) met onderliggende bonnetjes in ordners en Excelbestanden over te zullen leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de man die stukken over te leggen en van een inzichtelijke toelichting te voorzien. Voor alle duidelijkheid: het gaat om de bescheiden waaruit de huurinkomsten, de kosten van verhuur en ook de betaling van de hypothecaire en andere eigenaarslasten kunnen worden afgeleid en met welke middelen deze kosten in de bedoelde periode door de man zijn voldaan. Daarbij dient de man ook de afschriften van de onbekende bankrekening (kennelijk gaat het om de ABN AMRO rekening die door de man later in de processtukken wordt genoemd en die eindigt op [bankrekening 2] (verder ook te noemen: bankrekening 2)) vanaf 1 maart 2014 tot de datum van het overleggen van die bescheiden over te leggen. Met die bescheiden, waar de vrouw om heeft gevraagd, is het aan de vrouw om de door haar bedoelde vergoedingsrechten nader te formuleren en te onderbouwen, waarna de man daarop bij antwoordakte kan reageren en daarbij kan hij, zoals hij heeft aangekondigd van zijn kant, ook eventuele vergoedingsrechten op de vrouw formuleren en onderbouwen. Indien dat laatste wordt gedaan, kan de vrouw daar nog bij antwoordakte op reageren.
2.21.
Tijdens de zitting is gebleken dat de man, ongeacht de uitkomst van deze procedure, om financiële redenen heeft besloten om de [panden] te verkopen, waarbij hij nastreeft om die verkoop in 2019 te laten plaatsvinden. Daarbij heeft de man aangegeven dat 2 van de 3 panden zijn verhuurd. Eén van de verhuurde panden is aan de Hoge School Zuyd voor het lopende studiejaar (tot 1 augustus 2019) verhuurd en de man gaat die huur per die datum opzeggen, zodat vanaf die datum vrij van huur kan worden geleverd aan een koper. Het andere verhuurde pand is aan een particulier verhuurd en deze speelt met de gedachte om naar Israël te verhuizen, mogelijk in de loop van 2019, zodat beëindiging van de huur in dat jaar mogelijk zou kunnen worden. De man zal zich naar aanleiding van de zitting bij die huurder oriënteren of deze in de loop van 2019 vertrekt en kan instemmen met het beëindigen van de huur. De man dient bij akte (zie in het dictum onder 3.1.) zoveel mogelijk duidelijkheid te verschaffen over het eindigen van de huur in 2019 van beide verhuurde panden en/of waar dat eventueel nog van afhankelijk is en wanneer daarover meer duidelijkheid te verwachten is en daartoe daarop betrekking hebbende bescheiden over te leggen.
2.22.
Met hetgeen in de vorige alinea is overwogen, zal de rechtbank rekening houden, zo is met partijen besproken tijdens de zitting, bij de opdracht aan de hierna te benoemen deskundige die de marktwaarde van de [panden] op de datum van taxatie dient vast te stellen. Partijen hebben aangegeven voor dit geval één deskundige te wensen, te weten een NVM makelaar met ervaring in verhuurde panden, met plaatselijke ervaring in [woonplaats] alsmede met de taxatie van rijksmonumenten. De waarde dient te worden vastgesteld aan de hand van de maatstaf van zowel de vrije verkoopwaarde ten tijde van de taxatie (van zowel alle panden afzonderlijk als gezamenlijk) als de verkoopwaarde in verhuurde staat van het pand aan de [adres 7] (verhuurd aan de particuliere huurder), tenzij ten tijde van de taxatie duidelijkheid is verkregen in die zin dat deze huurder (schriftelijk) heeft ingestemd met het beëindigen van de huur.
Partijen hebben vooraf ingestemd met een voorschot van maximaal € 2.500,00 exclusief BTW en daarmee wordt bij de benoeming rekening gehouden.
2.23.
De griffier heeft telefonisch contact opgenomen met Ruijters Vastgoed specialist, meer in het bijzonder de vestiging Woningmakelaars te [vestigingsplaats] , nu beide partijen ter zitting hebben aangegeven vertrouwen te hebben in een deskundige verbonden aan dit makelaars- en vastgoedkantoor. De hierna te benoemen deskundige NVM-makelaar en taxateur, de heer [X 2] RM/RT, heeft aangegeven dat hij vrij staat ten opzichte van partijen en de ervaring heeft conform hetgeen hiervoor is overwogen. De deskundige heeft aangegeven dat het raadzaam lijkt om twee (in onverhuurde staat en verhuurde staat) taxatierapporten op te maken van de betreffende panden, waarvoor de kosten, zo is zijn inschatting, in totaal € 700,00 exclusief BTW zullen bedragen. Hiermee blijft de deskundige ruim binnen het door partijen genoemde voorschot zoals hiervoor weergegeven.
In afwijking van hetgeen gangbaar is, zal de rechtbank de deskundige niet het procesdossier geven, omdat het dossier niet relevant voor de uit te voeren opdracht. Het wordt aan de deskundige overgelaten om, gehoord partijen en hun advocaten, te beslissen welke stukken hij eventueel van partijen nodig heeft om zijn opdracht te kunnen uitvoeren. De rechtbank wijst de deskundige erop dat hij erop moet toezien dat de stukken die hij van de ene partij vraagt en krijgt ook beschikbaar zijn voor de andere partij. De deskundige dient de door hem gevraagde en verkregen stukken van partijen aan het definitieve deskundigenbericht te hechten, zodat ook de rechtbank daarvan kennis kan nemen.
2.24.
Aan de hand van het deskundigenbericht en de door de man over te leggen bescheiden is het eerst aan de vrouw om, zoals is overwogen, haar vergoedingsrechten nader te formuleren en te onderbouwen, waarbij zij ook op het deskundigenbericht kan reageren. Vervolgens is het aan de man om in zijn processtuk zijn standpunt, ook over het deskundigenbericht, kenbaar te maken.
2.25.
Partijen moeten er rekening mee houden dat de vergoedingsrechten, die worden geclaimd en/of het verweer dat daartegen wordt gevoerd, aanleiding kunnen geven tot het benoemen van een financieel deskundige om de financiële onderbouwing van zowel de claim en het standpunt van de vrouw als van de man op waarde te kunnen bepalen. Voor dat geval dienen zij zich in hun nadere processtuk meteen ook over de benoeming van die deskundige uit te laten: aantal, kwaliteit/deskundigheid, te stellen vragen en het maximale voorschot. Het heeft de voorkeur dat partijen over deze punten zoveel mogelijk overeenstemming bereiken en ook trachten in onderling overleg de benoeming van een deskundige om kostentechnische en tijd redenen te voorkomen.
2.26.
Nu verkoop van de panden zal gaan plaatsvinden en de vrouw daaraan haar medewerking zal verlenen, alleen al omdat dat vooralsnog de enige manier is dat zij van de 2e hypotheekstelling van haar eigen privéwoning kan afkomen omdat de verkoop van de [panden] zal kunnen leiden tot volledige aflossing van de oude en nieuwe hypothecaire geldlening aan de Vereniging, kunnen partijen in het verlengde daarvan mogelijk tot verdere afspraken komen in deze zaak. Indien partijen daartoe besluiten dienen zij tijdig aan te geven aan de rechtbank of en welke gevolgen dat heeft voor deze procedure. Daarbij valt te denken aan de vraag of het werk dat de deskundige ter zake de registergoederen dient te verrichten nog noodzakelijk is. Partijen dienen de rechtbank daarover gezamenlijk te informeren zo spoedig als dat voor hen mogelijk is. Ondertussen gaat de procedure gewoon verder op de ingeslagen weg zoals in deze beschikking tot uitdrukking wordt gebracht.
Kosten van de huishouding en privégoederen/inboedel
2.27.
Tijdens de zitting hebben partijen verklaard dat deze onderwerpen en de hiermee verband houdende kwesties zijn geregeld en dat de hiermee verband houdende verzoeken van partijen worden ingetrokken, zodat daarover niet meer hoeft te worden beslist.
Perceel grasland en daarmee samenhangende lening van de vrouw bij haar vader
2.28.
Partijen zijn het erover eens dat het perceel grasland dat op 6 mei 2014 door de vrouw door koop in eigendom is gekregen, behoort tot de wettelijke gemeenschap van goederen en dat dit perceel aan de vrouw kan worden toegedeeld. Zij zijn het niet eens over de waarde waaronder die toedeling dient te gebeuren. De daarover door partijen ingenomen standpunten worden hierna in de beoordeling betrokken.
2.29.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat het perceel voor € 15.000,00 in 2014 is gekocht. Het perceel ligt direct tegenover het perceel [adres 2] dat eigendom is van de vrouw en wordt daarvan door een doodlopend graspad gescheiden. De totale kosten van de koop en levering van het perceel bedroegen € 17.000,00 en zijn door de vrouw gefinancierd met een annuïteiten lening voor € 17.000,00 afgesloten bij haar vader, waarop zij de aflossing tot op heden alleen heeft gedaan.
2.30.
Bij toedeling van het perceel moet de onderhandse vrije verkoopwaarde worden vastgesteld op de dag van toedeling. Bij deze vaststelling dient te worden meegewogen dat de toedeling aan de vrouw gaat plaatsvinden en dat juist voor haar dit perceel als eigenaar van [adres 2] van extra waarde is. Dat volgt reeds uit de hoogte van de in 2014 overeengekomen koopsom die sterk afwijkt van de gemiddelde prijs van grasland in 2014 in Limburg die door de vrouw onbetwist is gesteld op circa € 8.861,00. De rechtbank sluit zich voor de actuele waarde aan bij de oorspronkelijk overeengekomen koopprijs van
€ 15.000,00. Tegen de achtergrond van hetgeen is overwogen, zijn er geen relevante feiten en omstandigheden gesteld om anno 2018 aan te nemen dat die waarde voor de eigenaar van [adres 2] niet overeen zou komen met de actuele marktwaarde van het perceel grasland. Ook door de man zijn geen feiten en omstandigheden gesteld die ertoe zouden moeten leiden dat de marktwaarde hoger zou zijn, zodat er ook geen aanleiding is om de waarde van het perceel door een deskundige te laten vaststellen.
2.31.
De aan dit perceel verbonden schuld van de vrouw aan haar vader behoort tot de onverdeelde gemeenschap. Op datum van ontbinding (21 december 2016) bedroeg deze schuld nog € 13.409,00. Deze schuld komt tot dit bedrag voor gelijke delen voor partijen. De man heeft gesteld dat als peildatum van de omvang van de schuld moet worden aangesloten bij de datum van toedeling van het perceel aan de vrouw (eind 2018) maar verliest daarbij uit het oog dat die koppeling niet door de wet wordt gemaakt. Overigens acht de rechtbank aannemelijk dat de waarde van het perceel op 21 december 2016 ook € 15.000,00 is geweest zodat de man, door de stand van de schuld op die datum te nemen, niet wordt benadeeld. Sedert 21 december 2016 zijn partijen elk voor 50% draagplichtig voor deze schuld. Nu de vrouw vanaf die datum alleen de schuld heeft gedragen, dient dat bij de toedeling aan de vrouw en de daarbij behorende afrekening te worden rechtgetrokken op de wijze zoals hierna zal worden bepaald. Daarbij zal verder worden bepaald dat de vrouw 100% draagplichtig is in de onderlinge verhouding van partijen. Nu het om een gemeenschapsgoed gaat, dienen ook de kosten van de notariële afwikkeling gelijk door partijen te worden gedragen.
2.32.
Met inachtneming van hetgeen is overwogen en geoordeeld wordt beslist onder afwijzing van hetgeen partijen van hun kant meer of anders hebben verzocht.
Kosten mobiele telefoon van de man
2.33.
De vrouw maakt aanspraak op betaling door de man van € 305,51, zijnde de kosten van het mobiel telefoneren door de man, die na 21 december 2016 tot en met mei 2017 zijn blijven doorlopen onder het abonnement dat op naam van de vrouw stond.
De man heeft zich tegen dit verzoek gemotiveerd verzet.
2.34.
De rechtbank oordeelt als volgt. Tussen partijen staat vast dat tot voornoemd bedrag de man mobiel heeft getelefoneerd in de gestelde periode en dat de vrouw deze kosten heeft betaald omdat de kosten zijn gemaakt onder het op haar naam staande abonnement bij KPN.
Uit de door de man overgelegde bijlage 4 blijkt dat de vrouw, nadat hij haar eerder al mobiele telefoonkosten (gemaakt vóór 21 december 2016) op haar verzoek heeft betaald, de man bij brief van 22 december 2016 verzoekt om op zijn eigen naam een nieuw telefoonabonnement af te sluiten, zodat hij zijn eigen mobiele nummer kan behouden (waarna de vrouw het huidige abonnement kan opzeggen). Het alternatief, namelijk de overname van het contract samen regelen bij een KPN-winkel: daarvan geeft de vrouw aan dat zij daar niet voor voelt; zo begrijpt de rechtbank in verband met de verhoudingen tussen partijen in het kader van de lopende echtscheidingszaak.
De rechtbank acht het een normale gang van zaken dat één van partijen rond de echtscheiding niet met de ander meer samen zaken als deze wil regelen door samen naar een winkel te gaan. Voor de man was het dus al direct duidelijk dat hij zelf een nieuw telefoonabonnement moest gaan regelen. Dat laatste heeft de man om hem moverende redenen eerst later in 2017 gedaan. Tegelijkertijd is de man de mobiele telefoon blijven gebruiken en de daaraan verbonden kosten zijn normaliter voor rekening van de gebruiker en dient hij in beginsel met haar af te rekenen, zoals de man dat óók al voor 21 december 2016 met de vrouw heeft gedaan. Tegen die achtergrond kan niet worden gezegd dat het aan de vrouw te wijten is dat deze mobiele telefoonkosten zijn gemaakt én dat deze voor haar rekening zouden dienen te komen of blijven. Met die eerdere betaling vóór 21 december heeft de man aan de vrouw impliciet te kennen gegeven dat deze kosten niet meer kunnen worden gerekend tot de kosten van de huishouding; immers elk van partijen betaalde vóór de peildatum (vanaf de feitelijke scheiding) kennelijk al de zelf gemaakte mobiele telefoonkosten. Een en ander leidt ertoe dat het verzoek van de vrouw wordt toegewezen.
Box 3 belasting over aandeel van de man in [adres 7]
2.35.
De vrouw stelt dat zij de fiscale aanslag in box 3 van de registergoederen aan de [adres 7] te [woonplaats] gedurende het huwelijk van partijen heeft voldaan. De man dient, zo begrijpt de rechtbank naar aanleiding van de aanpassing van haar verzoek ter zake haar rechten in de bedoelde registergoederen, in ieder geval 75% van die fiscale aanslag aan haar te vergoeden. De man heeft deze claim gemotiveerd weersproken.
2.36.
De rechtbank wijst dit onderdeel van haar verzoeken af. De man heeft als reactie op deze claim aangegeven dat nergens uit blijkt dat de vrouw deze fiscale lasten tijdens het huwelijk uit privévermogen of privé-inkomen heeft voldaan. De vrouw heeft daar niet meer op gereageerd, zodat hetgeen de man aan zijn verweer ten grondslag heeft gelegd voor juist moet worden gehouden. Daarenboven heeft de man onbestreden gesteld dat partijen gezamenlijk hun fiscale aangifte deden als fiscale partners en dat het resultaat daarvan voor rekening van of ten goede van de gemeenschappelijke huishouding is gekomen. Gelet op een en ander dient het verzoek van de vrouw over de bedoelde jaren 2014 tot en met 2016 te worden afgewezen.
Zakelijke inkomsten vrouw
2.37.
De man maakt aanspraak op de zakelijke inkomsten van de vrouw uit haar onderneming en spitst zich daarbij toe op de genoten inkomsten vanaf datum uiteengaan
(1 augustus 2016) van partijen tot datum ontbinding gemeenschap (21 dec 2016).
Bij dit onderdeel van zijn verzoeken verliest de man uit het oog dat uitsluitend in de verdeling kan en dient te worden meegenomen hetgeen op 21 december 2016 tot de op die datum ontbonden gemeenschap van partijen behoort. Om de samenstelling van die gemeenschap op die datum vast te stellen, is niet relevant welke inkomsten de vrouw in de bedoelde periode vóór de ontbinding (uit haar aandeel in de maatschap) heeft genoten. Hetgeen van die inkomsten mogelijk op de bankrekeningen van de vrouw op de bedoelde datum stond, valt in de gemeenschap maar met uitzondering van hetgeen op die datum op haar zakelijke rekening stond, omdat dat laatste tegoed valt onder haar aandeel in de maatschap dat volgens de huwelijkse voorwaarden buiten de gemeenschap is gebleven.
Met inachtneming hiervan worden de verzoeken van de man afgewezen.
Saldi bankrekeningen
2.38.
Vooropgesteld wordt dat anders dan de man tijdens de zitting heeft gesuggereerd niet kan worden afgeweken van de dwingende wetsbepaling dat de samenstelling van de op
21 december ontbonden gemeenschap wordt bepaald door de saldi op de relevante bankrekeningen op die datum. Nu niet is gebleken dat partijen daarover afspraken hebben gemaakt (in die zin om aan te sluiten bij de datum van uit elkaar gaan in augustus 2016) én zich daarbij rekenschap hebben gegeven van het feit dat ze daarmee afwijken van de wettelijke samenstellingspeildatum kan niet van een datum in augustus 2016 worden uitgegaan. Het bedoelde betoog van de man wordt daarom verworpen.
2.39.
De saldi van de bankrekeningen ten name van de vrouw op de wettelijke peildatum dienen in de verdeling te worden betrokken tenzij hierna anders wordt overwogen.
2.40.
Eerst wordt geoordeeld over de bankrekeningen op naam van de vrouw, eindigend op:
  • [bankrekening 3] (ASN): is opgeheven per 21 januari 2015;
  • [bankrekening 4] (SNS): saldo € 639,18 op 31 december 2016;
  • [bankrekening 5] (SNS): saldo € 4.000 op 31 december 2016;
  • [bankrekening 6] (ING): nihil op 21 december 2016 (volgens de man en volgens de vrouw opgeheven in 2015).
2.41.
Strikt genomen moet de vrouw nog een afschrift van zowel de SNS ( [bankrekening 4] ) als de ( [bankrekening 5] ) overleggen om te kunnen bepalen wat het saldo op beide rekeningen op 21 december 2016 is geweest, tenzij partijen met de genoemde saldi kunnen leven. De vrouw dient daartoe hetzij de instemming van de man met deze saldi over te leggen, hetzij de bedoelde ontbrekende afschriften.
- 295 (ING): betreft volgens vrouw, onder verwijzing naar een verklaring van haar accountant (bijlage 21), de zakelijke rekening van de onderneming van de vrouw. Het saldo daarvan behoort volgens de vrouw niet tot de gemeenschap van goederen omdat in de huwelijkse voorwaarden haar aandeel in de maatschap (= de onderneming van de vrouw) buiten de gemeenschap is gebleven. De man heeft daar tijdens de zitting niet meer op gereageerd terwijl hij toen wel nog heeft gesproken over zijn eigen bankrekeningen. Bij die stand van zaken valt het saldo van deze rekening naar het oordeel van de rechtbank op grond van de huwelijkse voorwaarden buiten de gemeenschap van partijen.
2.42.
Vervolgens wordt geoordeeld over de rekeningen op naam van de man, eindigend op:
  • [bankrekening 7] (ING): de man stelt dat er circa € 500,00 op deze rekening stond maar heeft geen bankafschriften overgelegd waaruit (niet een circa maar) het exacte bedrag kan worden afgeleid. De man dient die afschriften over te leggen die nodig zijn om te kunnen bepalen welk saldo op 21 december 2016 op deze rekening stond;
  • [bankrekening 8] (ABN): de vrouw heeft niet betwist dat op deze rekening € 1,00 stond;
  • [bankrekening 2] (ABN) en [bankrekening 9] (ABN): op deze rekeningen stond op de peildatum respectievelijk € 132,06 en € 5.785,00, nu de man deze bedragen onbetwist heeft gesteld. Hiervoor is bij het oordeel over de lidmaatschapsrechten reeds geoordeeld dat de op 1 maart 2014 staande saldi op beide rekeningen in de gemeenschap zijn gevallen en dat daarmee bij de afwikkeling van de lidmaatschapsrechten rekening dient te worden gehouden;
  • [bankrekening 10] (SNS): op deze rekening stond op 1 januari 2016 een saldo van 0 maar niet duidelijk is welk saldo op 21 december 2016 op deze rekening stond. De man dient bankafschriften over te leggen waaruit dat saldo kan worden afgeleid;
  • [bankrekekening] (Triodos): de vrouw stelt dat deze rekening eind 2016 is opgeheven en daaruit leidt zij af dat er op de peildatum geen saldo meer op stond. De man heeft dat niet betwist, zodat de rechtbank de vrouw zal volgen.
2.43.
In afwachting van het deskundigenbericht, de nadere stukken die elke partij dient over te leggen en de nadere processtukken die elke partij dient in te dienen, wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat de man de in rechtsoverweging 2.20 en 2.42 bedoelde bescheiden en voorzien van een inzichtelijke toelichting bij akte binnen 6 weken na heden dient over te leggen. Verder dient de man bij die akte informatie te verschaffen over hetgeen in de laatste zin van rechtsoverweging 2.21 is overwogen;
3.2.
bepaalt dat, nadat het deskundigenbericht aan partijen is afgegeven, eerst de vrouw daarop binnen 4 weken bij akte kan reageren waarbij zij tevens, aan de hand van hetgeen de man conform overweging 2.20 bij akte heeft aangereikt, haar eventuele vergoedingsrechten jegens de man kan formuleren en nader kan onderbouwen én dient te reageren op hetgeen in overweging 2.25 en 2.41 is aangegeven;
3.3.
bepaalt dat na die akte van de vrouw de man daarop binnen 4 weken kan reageren, waarbij hij van zijn kant op het deskundigenbericht kan reageren en ook van zijn kant eventuele vergoedingsrechten jegens de vrouw kan formuleren en nader kan onderbouwen, alsmede dient te reageren op hetgeen in overweging 2.25 is aangegeven; indien de man vergoedingsrechten als verzoek formuleert, krijgt de vrouw gelegenheid daarop binnen
4 weken bij antwoordakte van haar kant te reageren;
3.4.
benoemt tot deskundige de heer [X 2] RM/RT, als NVM makelaar en taxateur verbonden aan makelaars- en vastgoedkantoor Ruijters te [vestigingsplaats] . (kantoorhoudende op het adres [adres 8] , [vestigingsplaats] , per e-mail bereikbaar onder:
[e-mailadres]en per telefoon op [telefoonnummer] ) ter beantwoording van de volgende vragen:
  • welke marktwaarde of onderhandse vrije verkoopwaarde hebben de panden gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats] zowel afzonderlijk als indien zij als één geheel worden beschouwd op de dag van de taxatie?
  • welke onderhandse verkoopwaarde in verhuurde staat heeft het pand [adres 1] te Maastricht op de dag van de taxatie?
het voorschot
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op € 700,- exclusief BTW;
bepaalt het voorschot voor ieder van partijen op € 350,- exclusief BTW welk bedrag na ontvangst van een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak moet worden voldaan aan de griffier;
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot;
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig instelt op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats;
wijst de deskundige er op dat:
  • de deskundige voor aanvang van het onderzoek kennis dient te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op
  • de deskundige het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot dient aan te vangen,
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien de deskundige daarom vraagt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek;
het schriftelijk rapport
draagt de deskundige op
om uiterlijk 3 maanden na bericht van de griffier dat partijen voornoemd voorschot hebben betaaldeen schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie;
wijst de deskundige er op dat:
  • uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
  • de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen twee weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop dient te vermelden;
bepaalt dat partijen twee weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige, nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren;
overige bepalingen
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.P.H. Welie, griffier, op 19 december 2018.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.