In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 26 oktober 2018 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de wijziging van een contactregeling tussen een vader en zijn kind, dat onder toezicht is gesteld. De moeder, verzoekster, heeft verzocht om de huidige procedure en de ondertoezichtstelling van het kind stop te zetten, omdat zij meent dat dit in het belang van het kind is. De vader, wederpartij, heeft echter verzet aangetekend tegen de wijziging van de contactregeling en is van mening dat de gecertificeerde instelling (GI) onvoldoende heeft gedaan om de contactregeling uit te breiden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat beide ouders willen dat de procedure wordt beëindigd, maar dat er nog steeds onduidelijkheid bestaat over de omgang tussen de vader en het kind. De rechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de belangen van het kind voorop staan en dat er een zware inspanningsverplichting rust op de GI om de contacten tussen de vader en het kind te herstellen. De rechter heeft geconstateerd dat de GI niet adequaat heeft gehandeld in het kader van de ondertoezichtstelling, wat heeft geleid tot een ernstige situatie voor het kind.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot wijziging van de contactregeling afgewezen, met de verwachting dat de GI alsnog passende hulpverlening op gang brengt en de contacten tussen de vader en het kind uitbreidt. De rechter heeft benadrukt dat de ouders zelf, in overleg met de GI, uitvoering moeten geven aan de contactregeling, waarbij het belang van het kind voorop staat. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.