ECLI:NL:RBLIM:2018:12043

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 oktober 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
C/03/229719 / FA RK 16-4691
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging contactregeling en inspanningsverplichting van de rechter in een ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 26 oktober 2018 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de wijziging van een contactregeling tussen een vader en zijn kind, dat onder toezicht is gesteld. De moeder, verzoekster, heeft verzocht om de huidige procedure en de ondertoezichtstelling van het kind stop te zetten, omdat zij meent dat dit in het belang van het kind is. De vader, wederpartij, heeft echter verzet aangetekend tegen de wijziging van de contactregeling en is van mening dat de gecertificeerde instelling (GI) onvoldoende heeft gedaan om de contactregeling uit te breiden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat beide ouders willen dat de procedure wordt beëindigd, maar dat er nog steeds onduidelijkheid bestaat over de omgang tussen de vader en het kind. De rechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de belangen van het kind voorop staan en dat er een zware inspanningsverplichting rust op de GI om de contacten tussen de vader en het kind te herstellen. De rechter heeft geconstateerd dat de GI niet adequaat heeft gehandeld in het kader van de ondertoezichtstelling, wat heeft geleid tot een ernstige situatie voor het kind.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot wijziging van de contactregeling afgewezen, met de verwachting dat de GI alsnog passende hulpverlening op gang brengt en de contacten tussen de vader en het kind uitbreidt. De rechter heeft benadrukt dat de ouders zelf, in overleg met de GI, uitvoering moeten geven aan de contactregeling, waarbij het belang van het kind voorop staat. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 26 oktober 2018
Zaaknummer: C/03/229719 / FA RK 16-4691
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[verzoekster],
verzoekster, verder te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats],
geen advocaat gesteld,
tegen:
[verweerder],
wederpartij, verder te noemen: de vader,
wonend te [woonplaats],
advocaat mr. A.F.G. Bergmans-Jeurissen, kantoorhoudend te Sittard-Geleen.
Gezien de stukken, waaronder de door deze rechtbank tussen partijen gegeven en op
3 januari 2018 uitgesproken beschikking.

1.Het verdere verloop van de procedure

Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de voortgangsrapportage van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de GI), ingekomen ter griffie op
14 juni 2018;
  • de brief van de vader, ingekomen ter griffie op 26 juli 2018;
  • het bericht van de moeder, ingekomen ter griffie op 15 augustus 2018;
  • het bericht met bijlagen van de moeder, ingekomen ter griffie op 16 augustus 2018;
  • de brieven van de moeder met bijlages, ingekomen ter griffie op
24 en 25 oktober 2018.
De mondelinge behandeling is voortgezet ter zitting van 26 oktober 2018, waar zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland, locatie Maastricht (hierna te noemen: de raad).
De moeder is met tegenbericht niet verschenen ter zitting. De GI is, hoewel behoorlijk opgeroepen, eveneens niet verschenen ter zitting.
De rechter heeft ter zitting uitspraak gedaan.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De moeder heeft schriftelijk kenbaar gemaakt dat zij wil dat de huidige procedure en de ondertoezichtstelling van [minderjarige] worden stopgezet. Ter onderbouwing van haar standpunt voert de moeder aan dat zij het in het belang van [minderjarige] acht dat de strijd tussen de ouders wordt beëindigd en dat er rust komt. Zij wil daarom niet langer procederen. De moeder stelt dat zij goed voor de kinderen zorgt en dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt. Hulpverlening is daarom niet noodzakelijk. De moeder wil dat de rechtbank een duidelijke beslissing neemt.
2.2.
De vader heeft ter zitting gepersisteerd bij zijn verweer tegen het verzoek tot wijziging van de contactregeling. Hij wil dat dit verzoek wordt afgewezen. Volgens de vader is door de GI in de afgelopen maanden onvoldoende geprobeerd de contactregeling tussen hem en [minderjarige] uit te breiden. Ook is het hulpverleningstraject voor de ouders nog steeds niet van de grond gekomen. De vader is teleurgesteld in de werkwijze van de GI en wil nog steeds dat de contacten tussen hem en [minderjarige] onder begeleiding van de GI worden uitgebreid. Ook staat hij nog steeds open voor hulpverlening.
2.3.
De raad heeft ter zitting geadviseerd het verzoek tot wijziging van de contactregeling af te wijzen. De raad is van mening dat door de GI in het kader van de ondertoezichtstelling onvoldoende is geprobeerd het hulpverleningstraject tussen de ouders tot stand te brengen en de contacten tussen de vader en [minderjarige] uit te breiden. De raad zal dit intern bespreken en contact opnemen met de GI, zodat in de komende periode op betere wijze invulling kan worden gegeven aan de ondertoezichtstelling.
2.4.
De rechter verwijst naar hetgeen in voormelde beschikking is overwogen en beslist.
2.4.1.
Beide ouders hebben aan de rechter kenbaar gemaakt dat zij willen dat de onderhavige procedure wordt beëindigd. Zij willen duidelijkheid en een beslissing van de rechter. De rechter heeft daarom meteen na afloop van de mondelinge behandeling uitspraak gedaan.
2.4.2.
De rechter overweegt vervolgens dat voor zover de moeder heeft verzocht ook de ondertoezichtstelling ‘stop te zetten’, in de onderhavige procedure slechts het verzoek tot wijziging van de contactregeling wordt behandeld. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is op 3 januari 2018 uitgesproken voor de duur van een jaar en loopt dus in ieder geval tot
3 januari 2019. Een eventueel verlengingsverzoek is nog niet ingekomen bij de griffie.
2.4.3.
Ingevolge artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De rechter kan een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wijzigen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Beoordeeld dient te worden of aanleiding bestaat de contactregeling tussen [minderjarige] en de vader, zoals vastgesteld in het ouderschapsplan van april 2015, te wijzigen. De rechter stelt voorop dat de belangen van [minderjarige] bij de beantwoording van deze vraag op grond van artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de rechten van het kind (hierna te noemen: IVRK) zeer zwaarwegend zijn. Op grond van artikel 9 lid 3 IVRK heeft een kind recht op contact met de ouder bij wie het niet zijn gewone verblijfplaats heeft. Gelet hierop heeft de rechter een zware inspanningsverplichting om het wederzijds recht op omgang tussen een ouder en kind mogelijk te maken en daadwerkelijk tot stand te laten komen. In dit kader heeft de rechter in deze procedure op meerdere manieren geprobeerd het contact tussen de vader en [minderjarige] te herstellen, zodat [minderjarige] een positief contact met de vader kan ervaren en zo mogelijk weer uitvoering kan worden gegeven aan de tussen de ouders overeengekomen co-ouderschapregeling. Er is een bijzondere curator benoemd en de raad heeft onderzoek gedaan en advies uitgebracht. Zowel de raad als de bijzondere curator kwam tot de conclusie dat omgang in het belang is van [minderjarige], maar dat het op dit moment niet lukt uitvoering te geven aan de overeengekomen contactregeling. Volgens de bijzondere curator en de raad vertoont [minderjarige] als gevolg van de aanhoudende ex-partnerstrijd tussen de ouders ernstige loyaliteitsproblemen. [minderjarige] zit klem tussen de ouders, heeft een zeer negatief vaderbeeld en er zou sprake zijn van een ernstig bedreigde ontwikkeling. De raad heeft daarom een verzoek tot ondertoezichtstelling ingediend.
Op 20 december 2017 heeft een zitting plaatsgevonden, waarop zowel het verzoek tot wijziging van de contactregeling als het verzoek tot ondertoezichtstelling is behandeld. Tijdens deze zitting is uitgebreid met de ouders gesproken over de ex-partnerstijd, het onderlinge wantrouwen en het belang van het staken van deze strijd. Afgesproken is dat ouders, al dan niet in het kader van de ondertoezichtstelling, zouden deelnemen aan een hulpverleningstraject bij psychologenpraktijk Aleph in België. Gelet op de expertise van de ouders en de hevigheid van de strijd was gespecialiseerde hulpverlening noodzakelijk.
Vervolgens is [minderjarige] bij beschikking van 3 januari 2018 onder toezicht van de GI gesteld. In deze beschikking is door de kinderrechter duidelijk beschreven wat van de GI in het kader van de ondertoezichtstelling werd verwacht. Zo moest de GI voortvarend te werk gaan, zodat de voor [minderjarige] noodzakelijke hulp zo snel mogelijk van de grond zou komen. Van beide ouders werd verwacht dat zij hun volledige medewerking zouden verlenen aan de ondertoezichtstelling en in ieder geval het hulpverleningstraject. Dat is echter niet gebeurd.
Uit het de door de GI ingediende ‘voortgangsrapportage’ (die erg summier is en waarin de door de kinderrechter gestelde vragen niet of nauwelijks worden beantwoord) blijkt dat nog steeds geen passende hulpverlening voor [minderjarige] is ingeschakeld. Met de raad en de vader, acht de rechter dit onbegrijpelijk. Er is duidelijk aan de GI meegegeven welke hulp door zowel de raad als de kinderrechter voor [minderjarige] noodzakelijk werd geacht. Ouders hebben ter zitting verklaard bereid te zijn hieraan mee te werken. Onbegrijpelijk is waarom de moeder slechts één dag voor de aanvang van het hulptraject bij Aleph de afspraak heeft afgezegd. Nog onbegrijpelijker is echter waarom de GI op dat moment geen actie heeft ondernomen. De GI lijkt zich klakkeloos te hebben neergelegd bij de weigering van de moeder, terwijl er geen goede redenen waren voor de afbreking van het hulptraject. De reisafstand naar Bocholt was immers al bekend ten tijde van de zitting op 20 december 2017. Ook het feit dat de ex-collega van de moeder inmiddels bij Aleph werkt (overigens niet eens ten tijde van de stopzetting van het traject), maakt niet dat deze hulp dan niet kan worden ingezet. Voor zover de moeder schriftelijk heeft gesteld dat de hulpverleningstrajecten niet van de grond komen door de invloed en manipulatie van de vader, wijst de rechter erop dat het juist de moeder is die ervoor heeft gezorgd dat dit traject niet is gestart. Dit rekent de rechter de moeder aan, zeker omdat de moeder ter zitting van 20 december 2017 haar medewerking had toegezegd. Na de afzegging van de moeder heeft de GI geen actie meer ondernomen en slechts één alternatief hulptraject aangeboden, dat door de vader is afgewezen. Met de vader acht de rechter dit traject (kindercoaching bij aXnaga) gezien de problematiek van de ouders en [minderjarige] niet passend. Niet gebleken is dat de GI daarna nog op enige wijze heeft geprobeerd passende hulp voor [minderjarige] in te schakelen. Ook is niet gebleken of en op welke wijze de GI heeft geprobeerd de contacten tussen de vader en [minderjarige] uit te breiden, terwijl de GI ook hier opdracht toe had gekregen. De gezinsvoogdijwerker is, zonder afmelding en zonder vervanging, niet verschenen op de zitting, waardoor de rechter niet in de gelegenheid was vragen te stellen of opheldering te krijgen over de gang van zaken.
De rechter is alles overwegend van oordeel dat geen uitvoering is gegeven aan de opdrachten die aan de GI waren gegeven in het kader van de ondertoezichtstelling, waardoor er in de afgelopen tien maanden feitelijk niets is veranderd. Dit acht de rechter zeer betreurenswaardig, want er is sprake van een uiterst ernstige situatie. [minderjarige] heeft een negatief vaderbeeld, maar weinig contact met de vader en dringend behoefte aan hulpverlening. De kinderrechter acht het onbegrijpelijk dat de gezinsvoogdijwerker niet meer voortvarend te werk is gegaan en dat geen maatregelen zijn genomen om te garanderen dat de voor [minderjarige] noodzakelijke hulp toch werd ingezet. Hierdoor wordt de rechter nu voor een dilemma geplaatst. Beide ouders verklaren dat zij willen dat de onderhavige procedure omwille van de rust wordt beëindigd, maar op dit moment is nog steeds onduidelijk hoe de omgang tussen de vader en [minderjarige] het beste gestalte kan worden gegeven.
Gelet op de standpunten van de ouders ziet de rechter geen aanleiding de zaak nog langer aan te houden in afwachting van de resultaten van de ondertoezichtstelling. De rechter is van oordeel dat toewijzing van het verzoek niet in het belang is van [minderjarige], omdat dit een aanzienlijke beperking van de contacten tussen de vader en [minderjarige] inhoudt en op dit moment nog steeds onduidelijk is of dat in het belang is van [minderjarige]. De rechter acht contacten met de vader nog steeds van groot belang voor [minderjarige]. Ouders zullen zelf, in overleg met de GI, uitvoering moeten geven aan de contactregeling, waarbij het belang en tempo van [minderjarige] voorop staat. De rechter zal het verzoek van de moeder tot wijziging van de contactregeling daarom afwijzen. Van de GI wordt verwacht dat zij in het kader van de ondertoezichtstelling (die in ieder geval nog tot 3 januari 2019 doorloopt) alsnog probeert passende hulpverlening op gang te brengen en vervolgens, indien mogelijk, de contacten tussen de vader en [minderjarige] uit te breiden. Om het hulpverleningstraject te laten slagen wordt van de GI, juist in deze zaak, verwacht dat zij de leiding neemt, zodat de strijd tussen de ouders wordt beperkt en voorkomen. De rechter verwacht dat de GI hiervan duidelijk en helder verslag zal uitbrengen bij een eventueel in te dienen verlengingsverzoek van de ondertoezichtstelling.
De rechter zal het verzoek van de moeder aldus afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek van de moeder tot wijziging van de verblijfsregeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Verhey, griffier op 26 oktober 2018 en op schrift gesteld op 2 november 2018.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.