ECLI:NL:RBLIM:2018:1199

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 februari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
6368905 CV EXPL 17-7941
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over garagebox met vordering tot betaling van huurachterstand en kosten

In deze zaak vordert de eisende partij, vertegenwoordigd door gemachtigde C.M. Eussen, betaling van een huurachterstand van € 2.000,00, kosten van rechtsbijstand van € 1.000,00 en incassokosten van € 300,00 van de gedaagde partij, die in persoon procedeert. De gedaagde partij heeft de huurovereenkomst aanvankelijk ontkend, maar dit verweer niet volgehouden. De kantonrechter gaat uit van de huurovereenkomst waarin is vastgelegd dat de gedaagde partij een garagebox huurt voor € 250,00 per maand. De eisende partij stelt dat de gedaagde partij de garagebox niet op de afgesproken datum heeft verlaten en dat er schade is aangericht. De gedaagde partij heeft verweer gevoerd en stelt dat hij de huur niet meer hoeft te betalen omdat hij dit wil verrekenen met een waarborgsom en kosten van een elektriciteitsmeter. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde partij geen bewijs heeft geleverd voor zijn tegenvordering, waardoor het beroep op verrekening niet kan slagen. De kantonrechter veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de openstaande huurpenningen en de gevorderde kosten, met wettelijke rente vanaf de datum van verzuim. De proceskosten worden eveneens aan de gedaagde partij opgelegd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6368905 \ CV EXPL 17-7941
Vonnis van de kantonrechter van 7 februari 2018
in de zaak van:
[eisende partij],
wonend te [woonplaats eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde C.M. Eussen,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.
Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • het mondeling genomen antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de mondeling genomen dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eisende partij] vordert veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 2.000,00 aan huurachterstand, € 1.000,00 aan kosten van rechtsbijstand en € 300,00 aan incassokosten, alsmede wettelijke rente en kosten van deze procedure.
2.2.
[gedaagde partij] voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
[eisende partij] stelt dat hij aan [gedaagde partij] een garagebox plus opslagruimte gelegen aan de [adres garagebox] te [plaats garagebox] heeft verhuurd. Hiervan is een schriftelijke huurovereenkomst opgemaakt. Daarin is vastgelegd dat er per maand € 250,00 aan huur betaald moet worden.
Na aanvankelijk bij antwoord ontkend te hebben deze huurovereenkomst te hebben ondertekend, heeft [gedaagde partij] bij dupliek dit verweer niet langer gehandhaafd. De kantonrechter gaat dan ook uit van deze huurovereenkomst.
3.2.
[eisende partij] stelt dat afgesproken was dat [gedaagde partij] de garagebox op 8 mei 2017 zou verlaten. Volgens [eisende partij] heeft hij dat echter pas na 8 juli 2017 gedaan waarbij hij rotzooi in de garagebox heeft achtergelaten. Ook is toen gebleken dat hij vernielingen daarin heeft aangericht.
[gedaagde partij] geeft in zijn antwoord aan dat hij op 8 mei 2017 de garagebox heeft verlaten.
In zijn conclusie van repliek handhaaft [eisende partij] zijn stelling dat begin juli 2017 ook door twee ingehuurde werkkrachten, is geconstateerd dat [gedaagde partij] de garagebox toen nog niet volledig had ontruimd.
In zijn mondeling genomen dupliek, heeft [gedaagde partij] dit niet ontkend.
De kantonrechter stelt vast dat beide partijen het er kennelijk over eens zijn dat de tussen hen gesloten huurovereenkomst met wederzijds goedvinden is geëindigd. [eisende partij] stelt dat de door hem overgelegde foto’s dateren van begin juli 2017 en dat de daarop te zien zijnde goederen aan [gedaagde partij] toebehoren. Nu [gedaagde partij] dit niet heeft tegengesproken, gaat de kantonrechter er van uit dat [gedaagde partij] nog tot en met begin juli 2017 over het gehuurde heeft kunnen beschikken. Hij is dan ook naar het oordeel van de kantonrechter tot en met die maand huur verschuldigd. Dat daarbij een gedeelte van de maand voor een volledige maand kan worden gerekend, is niet weersproken.
3.3.
[gedaagde partij] heeft niet tegengesproken dat hij de maand december 2016 onbetaald heeft gelaten. [gedaagde partij] heeft verder erkend in het jaar 2017 geen huur te hebben betaald. Daarmee komt het aan huur openstaande en verschuldigde bedrag (december 2016 tot en met juli 2017) op € 2.000,00.
3.4.
[gedaagde partij] heeft gesteld dat hij dit bedrag aan huur niet meer hoeft te betalen omdat hij het wenst te verrekenen met het bedrag dat hij als waarborgsom destijds aan [eisende partij] heeft betaald én met de door [gedaagde partij] betaalde elektriciteitsmeter. Afgesproken was dat de kosten van deze meter bij het einde van de huur vergoed zouden worden door [eisende partij] .
[eisende partij] ontkent een en ander: hij stelt dat er geen waarborgsom is betaald, dat de elektriciteitskast door [gedaagde partij] afgehaald kan worden en er geen afspraak over verrekening daarvan is gemaakt.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde partij] een beroep doet op verrekening. Verrekening kan alleen aan de orde zijn indien de tegenvordering (van [gedaagde partij] ) op eenvoudige manier is vast te stellen. Nu [gedaagde partij] geen betalingsbewijs van die waarborgsom (kwitantie, kopie bankafschrift of iets dergelijks) heeft overgelegd en ook geen bewijs waaruit die terugbetalings- c.q. verrekeningsafspraak van die elektriciteitsmeter of -kast blijkt, dient geoordeeld te worden dat de tegenvordering niet eenvoudig is vast te stellen. Het beroep op verrekening kan daarom niet kan slagen. [gedaagde partij] dient dan ook tot betaling van de openstaande huurpenningen van € 2.000,00 te worden veroordeeld.
3.5.
Bij brief van 12 juli 2017 heeft [eisende partij] aan [gedaagde partij] verzocht het openstaande bedrag binnen 10 dagen te betalen. Door daartoe niet over te gaan is [gedaagde partij] naar het oordeel van de kantonrechter in ieder geval in verzuim komen te verkeren op 24 juli 2017, zodat vanaf dan de gevorderde wettelijke rente van 2% daarover verschuldigd is.
In deze brief wordt de huur over de maand juli 2017 niet gevorderd. De verschuldigdheid daarvan vloeit echter wel voort uit de huurovereenkomst, die bepaalt dat de huur bij vooruitbetaling - dus vóór 1 juli 2017- betaald had moeten zijn. Nu die betaling niet tijd heeft plaatsgevonden is [gedaagde partij] ook over de maand juli rente verschuldigd. Aangezien die rente in de dagvaarding gevorderd wordt vanaf 24 juli 2017 acht de kantonrechter deze toewijsbaar vanaf deze datum.
3.6.
[eisende partij] heeft ook een bedrag van € 300,00 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, zijnde 15% van de hoofdsom. Gelet op het in de huurovereenkomst daarover bepaalde in artikel 17, acht de kantonrechter dit bedrag toewijsbaar.
Dat geldt echter niet voor de door [eisende partij] gevorderde kosten van € 1.000,00 aan kosten van rechtsbijstand. Deze kosten worden niet volledig vergoed, maar slechts op basis van een liquidatietarief. Deze kosten komen dan ook niet naast het liquidatietarief voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking, maar moeten worden geacht begrepen te zijn in het toe te wijzen bedrag aan salaris van de gemachtigde.
3.7.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eisende partij] worden begroot op:
  • dagvaarding € 101,05
  • griffierecht 223,00
  • gemachtigde salaris
totaal € 624,05.
3.8.
De kantonrechter acht geen termen aanwezig [gedaagde partij] toe te laten tot nadere bewijslevering.
3.9.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 2.300,00, vermeerderd met de wettelijke rente van 2 % vanaf 24 juli 2017 over € 2.000,00 tot aan de voldoening,
4.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten aan de zijde van [eisende partij] gevallen en tot op heden begroot op € 624,05,
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk en in het openbaar uitgesproken.
type: mjp
coll: