ECLI:NL:RBLIM:2018:11982

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
7382818 CV EXPL 18-7696
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over betaling van achterstallig loon en spoedeisend belang

In deze zaak vordert de werkneemster in kort geding betaling van haar achterstallig loon over een eerdere periode van februari tot en met augustus 2018. De werkneemster, die sinds 2008 voor Vitalis werkzaam is, heeft in de maanden februari tot en met augustus 2018 een aantal uren gewerkt, maar heeft geen loon ontvangen op basis van de door haar gestelde urenomvang. De kantonrechter heeft op 17 december 2018 de mondelinge behandeling gehouden en op 19 december 2018 vonnis gewezen. De kantonrechter overweegt dat het spoedeisend belang van de werkneemster niet aannemelijk is, omdat de vordering betrekking heeft op loon in het verleden en de werkneemster inmiddels in dienst is bij een andere werkgever. De werkneemster heeft niet duidelijk kunnen maken waarom zij pas in juli/augustus 2018 tot actie is overgegaan, terwijl zij al eerder te maken had met een tekort aan loon. De kantonrechter concludeert dat de werkneemster niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat zij de uitkomst van een eventuele bodemprocedure kan afwachten. Tevens wordt de werkneemster veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Vitalis, die zijn begroot op € 50,00.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 7382818 CV EXPL 18-7696
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 19 december 2018
in de zaak van:
[eiseres],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. L. Isenborghs,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VITALIS CONFERENTIE CENTRUM B.V.,
statutair gevestigd te Eindhoven en zaak doende te Heerlen,
gedaagde partij,
vertegenwoordigd door [naam directeur] (directeur Vitalis).
Partijen zullen hierna [eiseres] en Vitalis genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling op 17 december 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Sinds 2008 is [eiseres] werkzaam voor Vitalis. Van 2008 tot 2010 als stagiaire en van 2010 tot 15 augustus 2015 als “afwashulp” via een payroll-constructie waarbij HSU Payroll Services B.V. de formele (payroll)werkgever was.
2.2.
Met ingang van 15 augustus 2015 is [eiseres] op grond van een arbeidsovereenkomst (rechtstreeks) in dienst van Vitalis getreden als afwashulp voor gemiddeld acht uur per week.
2.3.
Partijen hebben op 14 februari 2017 een nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten op grond waarvan [eiseres] met ingang van die datum de functie Medewerker Bediening is gaan vervullen tegen een uurloon van € 9,64 bruto. Deze arbeidsovereenkomst vermeldt dat het aantal overeengekomen arbeidsuren 0 bedraagt, dat er slechts op incidentele basis werk voorhanden is, dat zij dus een invalcontract overeenkomen en dat de werknemer om die reden in ieder geval het eerste half jaar geen recht op loon heeft wanneer er geen werk is.
2.4.
[eiseres] heeft haar werkzaamheden steeds verricht in Brasserie Restaurant [naam brasserie] . Haar directe leidinggevende aldaar is sinds 1 januari 2018 [naam leidinggevende] .
2.5.
[eiseres] heeft in de maanden februari tot en met augustus 2018 het volgende aantal uren gewerkt.
Februari 77,9
Maart 51,5
April 63
Mei 88,5
Juni 43,5
Juli 45
Augustus 23
Vitalis heeft het loon aan [eiseres] over deze maanden uitbetaald op basis van deze gewerkte uren.
2.6.
Medio 2018 heeft [eiseres] de arbeidsovereenkomst met Vitalis opgezegd tegen
1 september 2018.
2.7.
Met ingang van 1 augustus 2018 is [eiseres] bij een andere werknemer in dienst getreden. Vanaf dat moment was [eiseres] voor het werk van Vitalis alleen nog beschikbaar in de weekenden.
2.8.
Bij brief van 16 juli 2018 heeft [eiseres] aan Vitalis medegedeeld dat de arbeidsomvang op grond van (art. 7:610b BW) wordt vermoed 115,91 uur per maand te bedragen. Zij heeft Vitalis gesommeerd om haar “vanaf heden” het loon op basis van die urenomvang te betalen.
2.9.
Bij brief van 8 augustus 2018 heeft [eiseres] Vitalis op basis van voornoemde urenomvang gesommeerd tot betaling van achterstallig loon over de periode februari 2018 tot en met augustus 2018 van € 3.323,66 bruto.
2.10.
Vitalis heeft op beide sommaties niet gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert Vitalis bij wijze van onmiddellijke voorziening bij voorraad te veroordelen tot betaling van:
het achterstallig loon over de periode 1 februari 2018 tot 1 september 2018, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de onderscheidene vervaldata tot de dag van voldoening,
de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag van voldoening.
3.2.
Vitalis voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter overweegt ambtshalve het volgende.
4.2.
Op grond van art. 254 lid 1 en lid 5 Rv is de kantonrechter in spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd deze te geven.
4.3.
Doorgaans wordt het spoedeisend belang van een werknemer bij een vordering tot betaling van (een voorschot) op het loon aannemelijk geacht omdat in het algemeen de werknemer van de (doorlopende) loonbetaling afhankelijk is voor zijn levensonderhoud. In deze zaak gaat het echter om een vordering tot betaling van het loon in het verleden namelijk de periode februari 2018 tot en met augustus 2018. Het gaat er dus niet om dat Vitalis (volgens [eiseres] ) nog altijd inbreuk maakt op het recht van [eiseres] op loon naar een hogere urenomvang. Van nog steeds doorlopende schade voor [eiseres] is dus geen sprake.
Daar komt bij dat [eiseres] niet heeft duidelijk kunnen maken waarom zij voor het eerst in juli/augustus 2018 Vitalis heeft gesommeerd tot betaling van het achterstallig loon terwijl volgens haar reeds sinds februari 2018 te weinig loon aan haar betaald werd. Vervolgens heeft zij daarna tot begin december 2018 gewacht met het instellen van deze kortgedingprocedure. Verder staat vast dat [eiseres] met ingang van augustus 2018 in dienst getreden is bij een andere werkgever, aldaar een volgens haar beter bij haar achtergrond passende dienstbetrekking heeft weten te vinden en kennelijk met het inkomen uit die dienstbetrekking in haar levensonderhoud kan voorzien. Dit alles in aanmerking nemend valt niet in te zien waarom [eiseres] niet de uitkomst van een (eventueel nog in te stellen) bodemprocedure kan afwachten. Het door haar gestelde belang om de leningen die zij afgesloten heeft in de periode februari tot en met augustus 2018 spoedig te willen aflossen, is niet aan te merken als een zodanig spoedeisend belang om alvast een voorziening te treffen, temeer daar door Vitalis verweer is gevoerd en er sprake is van een restitutierisico.
4.4.
Op grond van voorgaande overwegingen zal [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard.
4.5.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van Vitalis tot op heden begroot op € 50,00 wegens verlet-/reiskosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering,
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van Vitalis tot op heden begroot op € 50,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW