ECLI:NL:RBLIM:2018:1188

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
C/03/6328046 BR VERZ 17-252
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van voorwaarden voor uitstel van betaling door schuldeiser aan vereffenaar van een nalatenschap

Op 6 februari 2018 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een beschikking gegeven in een zaak betreffende de vereffening van een nalatenschap. Verzoekster, handelend als wettelijke erfgenaam en vereffenaar van de nalatenschap, heeft de kantonrechter ingelicht over een brief van het Landelijk Incasso Centrum. Dit centrum heeft voorwaarden verbonden aan een uitstel van betaling van de schuld van de nalatenschap. Verzoekster vraagt zich af of deze voorwaarden wettelijk zijn en of zij met haar eigen vermogen aansprakelijk kan worden gesteld voor de schuld van de nalatenschap, aangezien zij de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard.

De kantonrechter overweegt dat de vereffening van de nalatenschap nog niet is voltooid en dat de schuldeisers, waaronder het Landelijk Incasso Centrum, moeten afwachten tot de vereffening is afgerond. De activa van de nalatenschapsboedel bestaan voornamelijk uit de waarde van een onroerende zaak in Spanje, terwijl de liquide middelen beperkt zijn. De kantonrechter concludeert dat het stellen van voorwaarden door het Landelijk Incasso Centrum aan verzoekster geen wettelijke grondslag heeft, omdat de nalatenschap een afgescheiden vermogen is. De kantonrechter ziet geen aanleiding om verzoekster een nadere aanwijzing te geven en benadrukt dat zij de voortgang van de vereffening moet bewaken.

De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, waarbij de kantonrechter de verzoekster heeft geïnformeerd dat zij de kantonrechter tijdig moet berichten over omstandigheden die de omvang van de nalatenschapsboedel kunnen beïnvloeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht / Kantonrechter
Zaaknr: 6328046 BR VERZ 17-252
Beschikking van 6 februari 2018
inzake
[verzoekster] ,
wonend te [woonplaats 1] aan de [adres] ,
verzoekster,
handelend als wettelijke erfgenaam en als vereffenaar van de nalatenschap van:
[erflater], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , overleden te [overlijdensplaats] op
[overlijdensdatum] , laatstelijk gewoond hebbend te [woonplaats 2] .

1.Verloop van de procedure

1.1.
Bij brief, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 29 januari 2018, heeft verzoekster de kantonrechter ingelicht over de ontvangst van een brief van een schuldeiser (verder: het Landelijk Incasso Centrum) waarin deze - onder meer - voorwaarden verbindt aan een uitstel van betaling van de schuld van de nalatenschap. Verzoekster vraagt, naar de kantonrechter begrijpt, aanwijzing ter zake.
1.2.
Vervolgens is beschikking bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Verzoekster stelt dat het Landelijk Incasso Centrum haar tot 1 maart 2018 uitstel van betaling heeft verleend, aan dat uitstel voorwaarden heeft gesteld en, indien verzoekster verder uitstel van betaling wenst, de voorwaarde heeft verbonden dat verzoekster voor 1 maart 2018 zekerheid geeft dat de schuld aan het Landelijk Incasso Centrum uiteindelijk volledig wordt betaald. Aangezien verzoekster de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard en de schuld van de nalatenschap niet kan betalen noch voormelde zekerheid kan geven, vraagt verzoekster zich af of het Landelijk Incasso Centrum die voorwaarden kan stellen en is zij bang dat zij met haar eigen vermogen aansprakelijk wordt gesteld voor het geval er na de verkoop van de onroerende zaak onvoldoende middelen in de nalatenschap blijken te zijn om de schuld aan het Landelijk Incasso Centrum integraal te betalen.
2.2.
Zoals bij beschikking van 20 september 2017 is overwogen, dient verzoekster de nalatenschap overeenkomstig het bepaalde in Boek 4 BW, titel 6, afdeling 3 af te wikkelen (te vereffenen). Uit de processtukken blijkt dat activa van de nalatenschapsboedel hoofdzakelijk worden gevormd door de waarde van de onroerende zaak van de erflater in Spanje en dat de liquide middelen (de banksaldi) ongeveer € 158,53 bedragen. Verder blijkt dat verzoekster een makelaar heeft ingeschakeld om de onroerende zaak in Spanje te verkopen en dat die verkoop enige tijd in beslag kan nemen. Geconcludeerd kan worden dat verzoekster, in haar hoedanigheid van vereffenaar, bezig is met de vereffening van de nalatenschap. Met uitzondering van de separatisten (de pand- en/of hypotheekhouder) dienen de schuldeisers van de nalatenschap, waaronder het Landelijk Incasso Centrum, tijdens de vereffening
een pas op de plaatste maken en de vereffening van de nalatenschap af te wachten.
2.2.1.
Nadat de vereffening is voltooid dient verzoekster met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 4:7 BW, 3:277 e.v. BW en 21 Invorderingswet het (eventuele) batige saldo te verdelen onder de schuldeisers van de nalatenschap.
2.2.2.
De vrees van verzoekster kan de kantonrechter zich voorstellen. Vooropstaat dat een nalatenschap een afgescheiden vermogen is. Tegen de achtergrond hiervan ontbeert het stellen van voorwaarden door het Landelijk Incasso Centrum aan verzoekster zoals vermeld in de brief van 10 november 2017 wettelijke grondslag. Aanvaarding onder het voorrecht van boedelbeschrijving verhindert verhaal op het eigen vermogen van verzoekster als erfgenaam tenzij verzoekster een verwijt kan worden gemaakt als bedoeld in art. 4:184 lid 2 sub b, c, en d BW. Uit de
thans voorhanden feitenvolgt niet dat daarvan sprake is. Teneinde de voortgang van de vereffening ten behoeve van de schuldeisers (waaronder verzoekster als erfgename) te bewaken heeft de kantonrechter verzoekster bij beschikking van 20 september 2017 de aanwijzing gegeven als vermeld in r.o. 2.2. Gelet hierop acht de kantonrechter het geven van een verdere aanwijzing thans niet nodig. Indien zich omstandigheden voordoen die de omvang van de nalatenschapsboedel kunnen beïnvloeden, dient verzoekster deze tijdig aan de kantonrechter te berichten. Zij hoeft daarvoor uiteraard niet tot 20 juni 2018 (de einddatum van de termijn van negen maanden als gegeven in de beschikking van 20 september 2017) te wachten.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ziet geen aanleiding om aan verzoekster een nadere aanwijzing te geven.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.
YT