Het subsidiair aan het verzoek ten grondslag gelegde (ernstig) verwijtbaar handelen is gebaseerd op de stelling dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , ondanks het ontbreken van schriftelijke toestemming van [naam directeur] en ondanks waarschuwingen van [naam directeur] , ‘nevenactiviteiten’ voor de onderneming van zijn echtgenote heeft verricht en is blijven verrichten. [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] stelt dat [naam directeur] reeds op 11 september 2018 tegen [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft gezegd dat het [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] niet is toegestaan deze werkzaamheden te verrichten. Die stelling (die door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] wordt betwist) acht de kantonrechter ongeloofwaardig omdat het door
[naam directeur] zelf opgestelde gespreksverslag geen melding maakt van een dergelijke waarschuwing. Wel blijkt uit het verslag dat [naam directeur] toen op de hoogte was van de nevenactiviteiten van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] . Dit ondersteunt het verweer van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] dat [naam directeur] er toen kennelijk (nog) geen bezwaar tegen had dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] op zeer beperkte wijze actief was voor de onderneming van zijn echtgenote (showen van kleding als fotomodel en bijhouden van een website). Onder die omstandigheden zou [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] erop mogen vertrouwen dat, ondanks het ontbreken van schriftelijke toestemming, [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] deze activiteit toestond. Het heeft er alle schijn van dat [naam directeur] voor het eerst (uit proces- strategische overwegingen) bezwaar heeft gemaakt tegen de bewuste activiteit nadat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] in zijn verweerschrift een beroep heeft gedaan op het opzegverbod. De kantonrechter is, met [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] thans een beroep doet op het verbod op nevenactiviteiten. Daarvoor is niet alleen van belang dat [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] die activiteiten tot recente datum (impliciet) heeft toegestaan. Ook is daarbij van belang dat het verbod zodanig ruim geformuleerd is dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] in wezen voor alle activiteiten - ook huishoudelijke - die hij buiten zijn werk bij [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] verricht, toestemming zou moeten vragen. Verder is in het geheel niet duidelijk geworden welk belang [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] in deze zaak heeft bij onverkorte handhaving van het verbod op nevenactiviteiten. [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] ’ nevenactiviteiten bestaan er in dat hij poseert voor foto’s in kleding van de winkel van zijn echtgenote en dat hij op facebook berichten van dit bedrijf post. [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] stelt weliswaar dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] met deze activiteiten zijn genezing belemmert, maar enige onderbouwing van dit standpunt met (bijvoorbeeld) een advies van de Arboarts heeft zij dienaangaande niet overgelegd. Deze stelling wordt daarom als onvoldoende onderbouwd verworpen. [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft een veel te algemeen betoog gehouden over het belang dat zij stelt te hebben bij handhaving van het verbod op nevenwerkzaamheden. Zij heeft immers verzuimd daarbij nader te verklaren welk specifiek belang zij heeft om [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] te verbieden (af en toe) te poseren in kleding van de winkel van zijn echtgenote of om zo nu en dan op facebook berichten over dit bedrijf te posten. [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] wijst daarnaast voor het eerst in haar (na de mondelinge behandeling ingezonden) aanvullende reactie er op dat deze activiteiten concurrerend zijn. Aan dit standpunt gaat de kantonrechter voorbij. [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] had dit in een eerder stadium naar voren kunnen en moeten brengen. Door dat niet te doen heeft zij aan [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] de mogelijkheid onthouden hier nog op te reageren. Tegenover het ontbreken van belang aan de zijde van [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] staat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] ’ belang om zijn leven (buiten de werkzaamheden van [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] om) op zijn eigen wijze in te vullen door (bijvoorbeeld) zijn echtgenote (onbezoldigd) op incidentele basis te helpen in haar ondernemingsactiviteiten. Niet valt in te zien waarom die activiteiten verboden moeten worden en zouden moeten worden beboet, laat staan met de exorbitante boete die door [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] is verzocht. Dit alles overwegend is de kantonrechter van oordeel dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] met succes een beroep heeft gedaan op art. 6:248 lid 2 BW en dat het verbod op nevenactiviteiten in deze zaak daarom buiten toepassing gelaten dient te worden.