ECLI:NL:RBLIM:2018:11868

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
7249588 AZ VERZ 18-107
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en geschil over nevenwerkzaamheden

In deze zaak verzoekt de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, onder verwijzing naar een verstoorde arbeidsverhouding en ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. De werknemer heeft zich ziek gemeld en er zijn verschillende gesprekken geweest over zijn re-integratie en nevenwerkzaamheden voor de onderneming van zijn echtgenote. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer, ondanks zijn ziekmelding, niet in staat was om zijn arbeid te verrichten en dat de werkgever niet met succes kan volhouden dat de arbeidsongeschiktheid van de werknemer pas na de indiening van het verzoekschrift is ontstaan. De rechter oordeelt dat de verstoorde arbeidsverhouding samenhangt met de arbeidsongeschiktheid van de werknemer en dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet kan worden toegewezen. Daarnaast wordt het beroep van de werkgever op het verbod op nevenwerkzaamheden afgewezen, omdat de werknemer erop mocht vertrouwen dat hij deze activiteiten mocht verrichten. De kantonrechter wijst het verzoek van de werkgever af en veroordeelt de werkgever tot betaling van de proceskosten aan de werknemer.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 7249588 AZ VERZ 18-107
Beschikking van de kantonrechter van 18 december 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam BV]
gevestigd in [vestigingsplaats]
verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijke) tegenverzoek,
gemachtigde mr. S.L.B. [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] -Duijf, advocaat in Maastricht
tegen
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek]
wonend in [woonplaats]
verwerende partij, verzoekende partij in het (voorwaardelijke) tegenverzoek,
gemachtigde mr. E.C.E. van Heel, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand in Roermond
Partijen zullen hierna [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] en [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met negen bijlagen
  • het verweerschrift, tevens voorwaardelijk tegenverzoek, met vier bijlagen
  • de vijf door [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] nagezonden bijlagen
  • het aanvullende verzoekschrift (ingekomen op 12 november 2018)
  • de mondelinge behandeling op 13 november 2018, waarbij [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] een pleitnota overgelegd heeft
  • het aanvullende verweerschrift van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek]
  • de aanvullende reactie van [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek]
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald, zodat vandaag uitspraak gedaan kan worden.

2.De feiten

2.1.
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] is op 7 maart 2007 op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden van [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] in de functie van commercieel medewerker. Na een periode van arbeidsongeschiktheid voor die functie is [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] in 2013 succesvol gere-integreerd in de functie van monteur voor 40 uur per week. Het overeengekomen loon bedraagt thans
€ 2.447,39 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag.
2.2.
Art. 7.1 van de aanvankelijk voor de duur van één jaar aangegane arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
Werknemer zal geen gehonoreerde of niet-gehonoreerde nevenactiviteiten verrichten behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgeefster.
2.3.
Art. 10.1 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
In geval van overtreding van het verbod op nevenactiviteiten (…) verbeurt werknemer aan de vennootschap van werkgeefster terstond en zonder nadere ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst opeisbare boete van EUR 500,- per overtreding, te vermeerderen met € 5.000,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt en onverminderd de bevoegdheid van de werkgeefster in plaats van deze boete vergoeding te vorderen van de volledige schade.
2.4.
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft zich op 22 mei 2018 ziek gemeld.
2.5.
De Arboarts heeft op 6 juni 2018 beperkingen vastgesteld “ten aanzien van boven schouderhoogte werken, tillen, dragen, duwen, trekken, repeterende bewegingen maken met de arm, reiken, kracht zetten et de arm en de hand, zelfstandig vervoer per auto.” De Arboarts adviseerde het werk niet te hervatten, ook niet in aangepaste werkzaamheden.
2.6.
Op 20 juni 2018 adviseerde de Arboarts om het eigen werk nog niet te hervatten, maar wel aangepast werk te gaan verrichten, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen.
2.7.
Op 26 juni 2018 hebben [naam directeur] (directeur van [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , hierna:
[naam directeur] ) en [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] afgesproken dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] tot en met 31 juli 2018 geen werkzaamheden zou verrichten en dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zou nadenken over zijn toekomst bij [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] .
2.8.
Op 31 juli 2018 hebben [naam directeur] en [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] opnieuw met elkaar gesproken. [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft tijdens dit gesprek in ieder geval gezegd niet (meer) gelukkig te zijn met zijn werk bij [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] . Verder hebben zij bij dit gesprek (of kort daarna) afgesproken dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zou hervatten in aangepaste vorm voor drieëneenhalf uur per dag.
2.9.
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft het werk hervat op dinsdag 7 augustus 2018. Op die dag en de drie daarop volgende dagen werd hem geen aangepast werk aangeboden.
2.10.
Op 10 augustus 2018 heeft [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] (via WhatsApp) aan [naam directeur] medegedeeld dat hem geen aangepast werk aangeboden was en dat hij een duidelijk plan van aanpak verlangde waarin de aangepaste werkzaamheden omschreven zouden zijn.
2.11.
Op 11 augustus 2018 hebben [naam directeur] en [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] nadere afspraken gemaakt over de door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] te verrichten aangepaste werkzaamheden, vanaf dat moment voor twee uur per dag. Een verslag van dit gesprek en van de eerdere gesprekken op 26 juni en
31 juli 2018 heeft [naam directeur] op 14 augustus 2018 via e-mail naar de Arboarts gezonden.
2.12.
Op 14 augustus 2018 heeft [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] opnieuw getracht te hervatten in aangepast werk. De met dat doel aan hem ter beschikking gestelde computer functioneerde niet. [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft toen twee uur lang tevergeefs getracht dit euvel te verhelpen, waarna hij onverrichterzake naar huis is gegaan.
2.13.
Op 17 augustus 2018 hebben [naam directeur] en [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] opnieuw met elkaar gepraat. Daarbij is afgesproken dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] drie in plaats van twee uur per dag zou gaan werken. Op die dag ontving [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] tevens het door [naam directeur] opgestelde en aan de Arboarts gezonden gespreksverslag (zie 2.11).
2.14.
Op 29 augustus 2018 adviseerde de Arboarts om de aangepaste werkzaamheden voort te zetten voor drie uur per dag.
2.15.
Op 29 augustus 2018 heeft [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] opnieuw (samen met zijn echtgenote) gesproken met [naam directeur] . Daarbij is de mogelijkheid van het beëindigen van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden besproken.
2.16.
De echtgenote van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] exploiteert op eigen naam een kledingwinkel.
2.17.
Op 11 september 2018 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden tussen [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] en [naam directeur] . Tijdens dit gesprek heeft [naam directeur] voorgesteld dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] meer uren per dag zou kunnen gaan werken. [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft dit geweigerd omdat hij de vervolgafspraak met de Arboarts wilde afwachten. Voorts is tijdens dit gesprek aan de orde geweest dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] activiteiten/werkzaamheden zou hebben verricht in verband met de (heropening) van de onderneming van zijn echtgenote. Ook van dit gesprek heeft
[naam directeur] een verslag opgesteld dat hij heeft gezonden aan de Arboarts en aan [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] .
2.18.
Op 12 september 2018 heeft [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] bij de Arboarts gemeld dat hij toegenomen medische klachten ervaart als gevolg van een arbeidsconflict. De Arboarts heeft dezelfde dag aan partijen mediation geadviseerd.
2.19.
Op 17 en 21 september 2018 hebben mediationgesprekken plaatsgevonden. Partijen zijn daarbij in grote lijnen tot overeenstemming gekomen voor wat betreft een beëindigingsovereenkomst. Onderdeel van de overeenkomst was dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zich (formeel) weer arbeidsgeschikt zou melden.
2.20.
Bij e-mailbericht van 26 september 2018 heeft de assistente van de Arboarts het volgende aan [naam directeur] medegedeeld:
“Gisteren 25 september, ontvingen wij onderstaand bericht van dhr. [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] per mail:
[naam directeur] en ik hebben m.b.v. de mediator een akkoord bereikt omtrent een vaststellingsovereenkomst. Gaarne wil ik u verzoeken mij vanaf heden volledig hersteld te melden.”
2.21.
Partijen hebben daarna toch geen vaststellings-/beëindigingsovereenkomst gesloten en bij e-mailbericht van 2 oktober 2018 heeft de mediator aan [naam directeur] medegedeeld dat de mediation niet tot resultaat heeft geleid en beëindigd zou worden.
2.22.
Bij e-mailbericht van 2 oktober 2018 heeft [naam directeur] aan [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] (onder meer) medegedeeld dat hij met onmiddellijke ingang zijn werkzaamheden diende te hervatten.
2.23.
Op 10 oktober 2018 heeft de Arboarts (onder meer) het volgende geconstateerd:
“Inmiddels is er sprake van een escalatie in het arbeidsconflict. Werkgever heeft mediation ingeschakeld maar dit heeft niet geleid tot een definitieve oplossing. Betrokkene heeft verder toegenomen medische klachten en beperkingen die voortkomen uit het arbeidsconflict en niet uit de primaire reden waarmee hij zich ziek heeft gemeld. Er zijn nu geen arbeidsmogelijkheden en betrokkene is volledig arbeidsongeschikt voor eigen werk bij werkgever, voor aangepast werk bij werkgever, maar ook voor gangbare arbeid in het algemeen. Hij zal eerst verder moeten herstellen in belastbaarheid alvorens hij weer beschikbaar is voor de arbeidsmarkt.”
2.24.
Bij aangetekend verzonden brief van 22 oktober 2018 heeft [naam directeur] (samengevat en voor zover hier van belang) [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] :
  • verzocht mee te denken over een plan van aanpak en hem hierover te informeren;
  • verzocht de Arboarts te informeren welke stappen hij heeft gezet om beter te worden “zodat deze het eerstvolgende consult kan beoordelen of voldoende herstel is opgetreden voor terugkeer naar het werk”;
  • medegedeeld dat hij geen schriftelijke toestemming heeft voor de werkzaamheden voor het bedrijf van zijn echtgenote en dat op grond van art. 7 van de arbeidsovereenkomst nevenactiviteiten niet geoorloofd zijn;
  • medegedeeld dat hij met verdere nevenactiviteiten zijn genezing doorkruist en dat, indien [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zonder overleg en toestemming elders zou gaan werken een loonsanctie zou volgen.

3.Het geschil

3.1.
[verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] verzoekt (deels bij wijze van vermeerdering van de aanspraken na kennisneming van het in rechte geleverde verweer):
de arbeidsovereenkomst met [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] te ontbinden;
voor recht te verklaren dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld;
voor recht te verklaren dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] het verbod van nevenwerkzaamheden heeft overtreden;
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van € 435.000,00, (+ p.m.), dan wel een in goede justitie te bepalen boetebedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] voert verweer. Dit verweer strekt er primair toe het verzoek van [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] op alle onderdelen af te wijzen. Voor het geval het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal worden toegewezen, verzoekt [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] subsidiair hem een transitievergoeding en een billijke vergoeding toe te wijzen en de einddatum vast te stellen zonder aftrek van de periode die is gelegen tussen de datum van ontvangst van het verzoek en de datum van de eindbeslissing.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] primair gegrond op een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding (de zogenoemde g-grond) en subsidiair op verwijtbaar handelen van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] (de e-grond). [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft inhoudelijk verweer tegen deze gronden gevoerd. Dit verweer behoeft voor wat betreft de verstoorde arbeidsverhouding geen verdere bespreking op grond van het volgende.
4.2.
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] beroept zich namelijk ook op het opzegverbod van art. 7:670 lid 1 BW. Dit verweer slaagt want anders dan [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] betoogt, moet het ervoor gehouden worden dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] ook op en na 25 september 2018 wegens ziekte niet in staat was zijn arbeid te verrichten. De hersteldmelding van die dag was uitsluitend voor de vorm gedaan in het kader van de tussen partijen te treffen regeling via de mediator. [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] is daarvan op de hoogte getuige het door haarzelf overgelegde e-mailbericht van de mediator van 26 september 2018 (zie 2.20.). Ook blijkt uit het daarna gegeven advies van de Arboarts dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] als gevolg van ziekte ongeschikt is gebleven voor het verrichten van eigen werk. Anders dan [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] wellicht betoogt, blijkt uit dat advies niet dat er van een volledig nieuwe ziekte/oorzaak van de arbeidsongeschiktheid sprake is. Wel blijkt uit dat advies dat de
toegenomenarbeidsongeschiktheid een andere/nieuwe oorzaak heeft, namelijk: het arbeidsconflict.
4.3.
Het verzoekschrift van [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] is ontvangen op 29 september 2018 en op grond van voorgaande overwegingen kan [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] niet met succes volhouden dat de arbeidsongeschiktheid van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] eerst na indiening van het verzoekschrift een aanvang heeft genomen. Het beroep van [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] op art. 7:670 lid 1 aanhef en onder b BW slaagt dus niet.
4.4.
De primair door [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] gestelde verstoorde arbeidsverhouding houdt onmiskenbaar ook verband met de arbeidsongeschiktheid van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] . Dit blijkt genoegzaam uit het hiervoor in 2.1. en verder vermelde feitenrelaas. Die grond kan derhalve niet tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen leiden.
4.5.
Het subsidiair aan het verzoek ten grondslag gelegde (ernstig) verwijtbaar handelen is gebaseerd op de stelling dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , ondanks het ontbreken van schriftelijke toestemming van [naam directeur] en ondanks waarschuwingen van [naam directeur] , ‘nevenactiviteiten’ voor de onderneming van zijn echtgenote heeft verricht en is blijven verrichten. [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] stelt dat [naam directeur] reeds op 11 september 2018 tegen [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft gezegd dat het [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] niet is toegestaan deze werkzaamheden te verrichten. Die stelling (die door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] wordt betwist) acht de kantonrechter ongeloofwaardig omdat het door
[naam directeur] zelf opgestelde gespreksverslag geen melding maakt van een dergelijke waarschuwing. Wel blijkt uit het verslag dat [naam directeur] toen op de hoogte was van de nevenactiviteiten van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] . Dit ondersteunt het verweer van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] dat [naam directeur] er toen kennelijk (nog) geen bezwaar tegen had dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] op zeer beperkte wijze actief was voor de onderneming van zijn echtgenote (showen van kleding als fotomodel en bijhouden van een website). Onder die omstandigheden zou [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] erop mogen vertrouwen dat, ondanks het ontbreken van schriftelijke toestemming, [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] deze activiteit toestond. Het heeft er alle schijn van dat [naam directeur] voor het eerst (uit proces- strategische overwegingen) bezwaar heeft gemaakt tegen de bewuste activiteit nadat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] in zijn verweerschrift een beroep heeft gedaan op het opzegverbod. De kantonrechter is, met [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] thans een beroep doet op het verbod op nevenactiviteiten. Daarvoor is niet alleen van belang dat [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] die activiteiten tot recente datum (impliciet) heeft toegestaan. Ook is daarbij van belang dat het verbod zodanig ruim geformuleerd is dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] in wezen voor alle activiteiten - ook huishoudelijke - die hij buiten zijn werk bij [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] verricht, toestemming zou moeten vragen. Verder is in het geheel niet duidelijk geworden welk belang [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] in deze zaak heeft bij onverkorte handhaving van het verbod op nevenactiviteiten. [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] ’ nevenactiviteiten bestaan er in dat hij poseert voor foto’s in kleding van de winkel van zijn echtgenote en dat hij op facebook berichten van dit bedrijf post. [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] stelt weliswaar dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] met deze activiteiten zijn genezing belemmert, maar enige onderbouwing van dit standpunt met (bijvoorbeeld) een advies van de Arboarts heeft zij dienaangaande niet overgelegd. Deze stelling wordt daarom als onvoldoende onderbouwd verworpen. [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft een veel te algemeen betoog gehouden over het belang dat zij stelt te hebben bij handhaving van het verbod op nevenwerkzaamheden. Zij heeft immers verzuimd daarbij nader te verklaren welk specifiek belang zij heeft om [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] te verbieden (af en toe) te poseren in kleding van de winkel van zijn echtgenote of om zo nu en dan op facebook berichten over dit bedrijf te posten. [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] wijst daarnaast voor het eerst in haar (na de mondelinge behandeling ingezonden) aanvullende reactie er op dat deze activiteiten concurrerend zijn. Aan dit standpunt gaat de kantonrechter voorbij. [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] had dit in een eerder stadium naar voren kunnen en moeten brengen. Door dat niet te doen heeft zij aan [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] de mogelijkheid onthouden hier nog op te reageren. Tegenover het ontbreken van belang aan de zijde van [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] staat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] ’ belang om zijn leven (buiten de werkzaamheden van [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] om) op zijn eigen wijze in te vullen door (bijvoorbeeld) zijn echtgenote (onbezoldigd) op incidentele basis te helpen in haar ondernemingsactiviteiten. Niet valt in te zien waarom die activiteiten verboden moeten worden en zouden moeten worden beboet, laat staan met de exorbitante boete die door [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] is verzocht. Dit alles overwegend is de kantonrechter van oordeel dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] met succes een beroep heeft gedaan op art. 6:248 lid 2 BW en dat het verbod op nevenactiviteiten in deze zaak daarom buiten toepassing gelaten dient te worden.
4.6.
[verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] voorts verweten dat hij zijn re-integratieverplichtingen schendt door niet te reageren op haar verzoek tot het opstellen van een plan van aanpak. [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] doelt hier kennelijk op de door haar aan [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] gezonden brief van 22 oktober 2018. Daaruit blijkt evenwel niet dat zij [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft verzocht mee te werken aan het opstellen van een plan van aanpak. Zij verzoekt hem daarin slechts mee te denken over het plan van aanpak en haar daarover te informeren. Het feit dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] haar in reactie daarop tot op heden niet heeft geïnformeerd, duidt er echter niet zonder meer op dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] niet wil meewerken aan het opstellen van een plan van aanpak. Het verzoek van [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] is daarvoor veel te vrijblijvend geformuleerd. De kantonrechter is dus van oordeel dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] niet in strijd met de verplichting als bedoeld in art. 7:660a aanhef en onder b BW heeft nagelaten contact met [naam directeur] op te nemen.
4.7.
Omdat op grond van voorgaande overwegingen ook de door [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] gestelde e-grond niet tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan leiden, wordt onderdeel 1 van het verzoek van [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] afgewezen. Aangezien van verwijtbaar handelen door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] geen sprake is en dus evenmin van ernstig verwijtbaar handelen, wordt onderdeel 2 van het verzoek eveneens afgewezen.
4.8.
Uit hetgeen in 4.5. is overwogen, volgt dat ook de onderdelen 3 en 4 van het verzoek van [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] worden afgewezen.
4.9.
Omdat de arbeidsovereenkomst niet zal worden ontbonden, komt de kantonrechter niet toe aan een beoordeling van het voorwaardelijke tegenverzoek van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] .
4.10.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] tot op heden begroot op € 600,00 salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst het verzoek van [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] af;
5.2.
veroordeelt [verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] tot op heden begroot op € 600,00,
5.3.
verklaart onderdeel 5.2. van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW