ECLI:NL:RBLIM:2018:11866

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
03/700214-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling met psychische stoornis als factor

Op 18 december 2018 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 juni 2018 in Amstenrade meerdere keren met een mes op het lichaam van het slachtoffer heeft gestoken, en op 31 mei 2018 het slachtoffer heeft getrapt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte leed aan een psychische stoornis ten tijde van de feiten. De verdachte werd bijgestaan door mr. A. Çinar, advocaat. Tijdens de zitting op 4 december 2018 zijn de feiten en de tenlastelegging besproken. De officier van justitie heeft gepleit voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag en zware mishandeling, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit op basis van noodweer en putatief noodweer. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake was van voorbedachte raad bij de poging tot moord, maar dat de poging tot doodslag wel bewezen kon worden verklaard. De verdachte is vrijgesproken van de poging tot moord, maar is wel schuldig bevonden aan poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte niet strafbaar verklaard voor de poging tot doodslag vanwege zijn volledige ontoerekeningsvatbaarheid, maar wel voor de zware mishandeling, waarvoor een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging is opgelegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding aan het slachtoffer toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700214-18
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 december 2018
in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te Voerendaal,
thans gedetineerd in Vught PPC te Vught.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A. Ҫinar, advocaat, kantoorhoudende te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 december 2018. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er - na wijziging van de tenlastelegging -, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1 primair:op 1 juni 2018 heeft geprobeerd, met voorbedachte raad, om [slachtoffer] van het leven te beroven,
Subsidiairis dit ten laste gelegd als een poging tot doodslag,
Meer subsidiairis dit ten laste gelegd als het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel;
Feit 2 primair:op 31 mei 2018 heeft geprobeerd om voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
Subsidiairis dit ten laste gelegd als een eenvoudige mishandeling.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft haar requisitoir op schrift overgelegd. De officier van justitie heeft met betrekking tot feit 1 aangevoerd dat vast staat dat de verdachte [slachtoffer] heeft gestoken met een mes. Door meermalen op het (boven)lichaam van [slachtoffer] in te steken heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze zou komen te overlijden. Van voorbedachte raad was volgens de officier van justitie geen sprake. De verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot moord (feit 1 primair). De tenlastegelegde poging tot doodslag (feit 1 subsidiair) is wel bewezen. Ten aanzien van feit 2 primair heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een bewezenverklaring. Het is volgens de officier van justitie een feit van algemene bekendheid dat het schoppen tegen het hoofd van een persoon dodelijk of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben. Door met geschoeide voet tegen het hoofd van [slachtoffer] te trappen, zoals de verdachte heeft gedaan, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] zou ontstaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een pleitnota overgelegd, bepleit de verdachte vrij te spreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot moord en hem met betrekking tot feit 1 subsidiair te ontslaan van alle rechtsvervolging. De verdachte heeft gehandeld vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en kan een geslaagd beroep doen op (putatief) noodweer(exces).
Ten aanzien van feit 2 (in beide varianten) heeft de verdediging primair vrijspraak bepleit, nu de toedracht en het verloop van het incident niet duidelijk naar voren komt. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, nu hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt.
De in de pleitnota opgenomen verweren met betrekking tot (putatief) noodweer(exces) zullen onder 4.2.1 worden besproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
De rechtbank zal de tenlastegelegde feiten in chronologische volgorde bespreken. Dat betekent dat zij eerst feit 2 (een ruzie tussen de verdachte en aangever [slachtoffer] op 31 mei 2018 te Kerkrade) zal bespreken en daarna feit 1 (het steekincident tussen de verdachte en voornoemde [slachtoffer] op 1 juni 2018 in Amstenrade).
Feit 2
Aangifte en waarneming verbalisant
Op 31 mei 2018 omstreeks 18.00 uur heeft [slachtoffer] [aangever] opgehaald op zijn werk. Toen hij daar aan kwam zag hij dat [naam verdachte] (de rechtbank begrijpt: de verdachte), ook daar was en ook mee moest naar huis. [slachtoffer] had Andre Hazes opstaan in de auto, de ramen stonden open en [naam verdachte] was keihard aan het meezingen. [slachtoffer] schaamde zich daarvoor en vroeg hem meerdere malen of hij normaal kon doen en stil kon zijn. Hij ging echter gewoon door. Ze zijn toen richting het Roda-stadion gegaan, en stonden voor de Basic-Fit. Volgens [slachtoffer] moest Jayce naar de winkel. In de auto heeft [slachtoffer] [naam verdachte] af een toe tikken op zijn schouder gegeven, omdat hij niet stopte met zingen nadat hij hem dat vroeg.
[naam verdachte] heeft hem toen in soort verwurging genomen vanaf de achterbank terwijl [slachtoffer] in de gordel zat. Hij heeft toen het een vinger in de mond van [slachtoffer] gestopt en zijn wang naar rechts getrokken, dat deed pijn. Ze stonden toen nog stil en [slachtoffer] is uitgestapt omdat hij er genoeg van had. De verdachte stapte zelf uit. Buiten de auto heeft de verdachte [slachtoffer] geduwd, waarna [slachtoffer] is gevallen. Vervolgens heeft de verdachte [slachtoffer] in zijn gezicht getrapt en daarbij de linker onderkaak van [slachtoffer] geraakt. [slachtoffer] ondervond hierdoor pijn. [slachtoffer] heeft verklaard diezelfde avond nog naar het ziekenhuis te zijn gegaan. [slachtoffer] bleek onder meer kneuzingen in zijn kaken te hebben. De verbalisant ziet dat de onderkaak van [slachtoffer] aan de linkerzijde verdikt is. [2]
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft in zijn derde verhoor bij de politie met betrekking tot de ruzie met [slachtoffer] bij het Roda-stadion verklaard dat hij [slachtoffer] heeft (terug-)geslagen en een keer heeft geschopt. [3]
Onderzoek telefoon aangever [slachtoffer]
Door de politie is een onderzoek ingesteld naar de telefoon van [slachtoffer] . Op deze telefoon kon een chatgesprek tussen de verdachte en [slachtoffer] , dat begon op 30 mei 2018 om 17.02 uur en eindigde op 1 juni 2018 om 13.29 uur, worden veiliggesteld. In dat chatgesprek is over en weer veel geschreven, onder meer over de ruzie bij het Roda-stadion:
(…)
• 31 mei 2018, 20:18 - [slachtoffer] : een verstuurd fotobestand: het betreft een foto van het gezicht van een man;
• 31 mei 2018, 20:19 - [naam verdachte] : Matty luister, ik wilde niet vechten heb je 10 x gevraagd; (…)
• 31 mei 2018, 20:19 - [naam verdachte] : Toen trok je mn shirt kapot;
• 31 mei 2018, 20:19 - [naam verdachte] : Toen flipte ik uit; (…)
• 1 juni 2018, 07:05 - [slachtoffer] : Waar ben je;
• 1 juni 2018, 07:05 - [slachtoffer] : een verstuurd fotobestand: het betreft een foto van het gezicht van een man;
• 1 juni 2018, 07:05 - [slachtoffer] : Het s ng erger geworde; (…)
• 1 juni 2018, 12:18 - [naam verdachte] : Kom nu;
• 1 juni 2018, 12:18 - [naam verdachte] : Amtenrade;
• 1 juni 2018, 12:18 - [naam verdachte] : Dacht dat ik je genoeg klappe had gegeven;
• 1 juni 2018, 12:18 - [naam verdachte] : Maar als je meer wil kom; (…)
• 1 juni 2018, 13:18 - [slachtoffer] , geluidsfragment:
'Jij kanker psychopaat, je komt nu naar onder, NU" (…)
• 1 juni 2018, 13.20 - [naam verdachte] : En jouw pak ik op andere plek andere tijd; (…)
• 1 juni 2018, 13.20 - [naam verdachte] : Kan je je nog effe bedenken of je het wilt;
• 1 juni 2018, 13.20 - [slachtoffer] : Heb genoeg gedacht; (…)
• 1 juni 2018, 13.20 - [slachtoffer] : Van achter bank en op slippers me duwe;
• 1 juni 2018, 13.21 - [slachtoffer] : En dan ook ng s trapp op me kop [4]
Overwegingen en conclusies van de rechtbank ten aanzien van het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de verklaring van [slachtoffer] en de verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd vast dat de verdachte [slachtoffer] heeft getrapt.
De verdachte heeft bij de politie niet verklaard waar hij [slachtoffer] precies heeft getrapt. Alleen [slachtoffer] heeft daarover verklaard, namelijk in zijn gezicht. Die verklaring vindt naar het oordeel van de rechtbank steun in het feit dat de verdachte en [slachtoffer] daar nadien onderling nog over hebben gesproken in een WhatsApp-gesprek. In dat gesprek stelt [slachtoffer] namelijk dat hij tegen ‘de kop’ is getrapt, hetgeen door de verdachte op dat moment niet wordt betwist. Bovendien heeft ook de verbalisant die de aangifte heeft opgenomen, gezien dat de linker onderkaak van [slachtoffer] een verdikking vertoonde, hetgeen past in de verklaring van [slachtoffer] . Er is gelet op dit steunbewijs derhalve voor de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] .
Ter terechtzitting heeft de verdachte ontkend [slachtoffer] in zijn gezicht getrapt te hebben. Die ontkenning acht de rechtbank, gelet op de verklaring van [slachtoffer] in combinatie met het steunbewijs, niet geloofwaardig.
Voor poging tot zware mishandeling (feit 2 primair) is vereist dat de verdachte daartoe opzet heeft gehad. Dit opzet moet zich minst genomen in voorwaardelijke vorm hebben gerealiseerd. Uit het geconstateerde letsel, de dikke kaak, leidt de rechtbank af dat de verdachte met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft getrapt. De rechtbank is van oordeel dat de bewezen verklaarde gedraging van de verdachte, het met kracht trappen met de geschoeide voet in het gezicht van [slachtoffer] terwijl die op de grond lag, naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer gericht op zware mishandeling van het slachtoffer, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op die gevolgen heeft aanvaard. Dat maakt dat aan de voorwaarden voor voorwaardelijk opzet is voldaan. Van aanwijzingen voor het tegendeel is niet gebleken. De rechtbank zal feit 2 in de primaire variant dan ook bewezen verklaren.
Feit 1
De aangifte
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van poging tot moord dan wel doodslag door de verdachte. Aangever heeft verklaard dat hij op 1 juni 2018, hij denkt rond de klok van 13.00 uur, in zijn auto weg is gereden bij de woning van [aangever] te Amstenrade. Toen aangever net was vertrokken, belde [naam verdachte] met de vraag waar aangever was. Aangever heeft met [naam verdachte] afgesproken, daar ergens in de buurt. Aangever stapte uit de auto en zag toen dat [naam verdachte] op hem af liep. [naam verdachte] had zijn linkerhand in zijn jas en hij zei niets. [slachtoffer] voelde dat [naam verdachte] zijn gezicht raakte. Het bloed spoot uit zijn hoofd. Daarna voelde [slachtoffer] ook nog steken in zijn zij, rug en bij zijn billen. [naam verdachte] heeft de hele tijd, ook tijdens het steken, niets gezegd. [5]
Het letsel
[slachtoffer] is op de plaats van het incident geïntubeerd door een arts en vervolgens naar de spoedeisende hulp in het Maastricht Universitair Medisch Centrum (MUMC+) te Maastricht gebracht in verband met multipele steekverwondingen. Daar is [slachtoffer] onmiddellijk geopereerd. Hij is korte tijd op de Intensive Care verpleegd en daarna vanaf 3 juni 2018 op de normale afdeling. Op 5 juni 2018 mocht [slachtoffer] naar huis. Op 11 juni 2018 is [slachtoffer] nog poliklinisch onderzocht. Hij was fysiek goed hersteld en er werden geen verdere controles afgesproken. [6]
Bij onderzoek door een forensisch geneeskundige op 4 juni 2018 bleek dat [slachtoffer] minstens 15 verwondingen had onder meer boven zijn linker oor, op de achterzijde van zijn hoofd, in de nekstreek en op en onder zijn rechterschouderblad. De waargenomen penetrerende huidverwondingen passen bij scherp mechanisch geweld, dat veroorzaakt kan zijn door een mes of ander scherp, snijdend puntig voorwerp. Ook heeft [slachtoffer] ten gevolge hiervan een klaplong gehad. [7]
Camerabeelden
Op camerabeelden van de [adres] in Amstenrade van 1 juni 2018 omstreeks 13.37 uur is te zien dat een donker geklede persoon de straat oversteekt ter hoogte van de plaats delict, [adres] 10 in Amstenrade. Tegelijkertijd kwam een tweede donker geklede persoon aanlopen. Beide personen liepen dicht naar elkaar toe en gingen of doken in een fractie van een seconde naar beneden. Daarna werd het zicht door geparkeerde auto’s geblokkeerd. [8]
Getuigenverklaring
Op 1 juni 2018, omstreeks 13:45 uur, kwam de getuige [getuige] met haar auto de [adres] in Amstenrade ingereden. De getuige zag twee mannen vechten op het trottoir. Zij parkeerde haar auto, stapte uit en hoorde de mannen tegen elkaar schreeuwen. De getuige zag dat één van de mannen stekende bewegingen maakte naar de andere man. De getuige zag dat de man met zijn rechterhand stekende bewegingen maakte en dat de man die gestoken werd viel en met zijn rug op het trottoir terecht kwam. De man bleef stekende bewegingen maken in de richting van het bovenlichaam van de man die op de grond lag. De getuige zag dat de man boven op de andere man zat. De getuige rende naar de mannen toe. In die tijd bleef de man insteken op de man die op de grond lag. De getuige riep tegen de man dat hij moest stoppen, maar die reageerde daar niet op. Vervolgens trok de getuige de man van het slachtoffer af, waarna de man ging staan. De getuige zag een mes. De man liep vervolgens over het trottoir weg. De getuige zag dat het slachtoffer steekwonden op zijn hoofd en onder zijn linkerborst had. De getuige vroeg aan het slachtoffer of hij de man kende die hem gestoken had, waarna zij het slachtoffer hoorde zeggen dat hij [naam verdachte] heette. [9]
Later die dag wordt door een verbalisant een foto van de verdachte aan de getuige getoond, welke foto afkomstig is van het facebook-account van de verdachte. De getuige verklaart dat de persoon op de foto de persoon is die gestoken heeft en door haar van het slachtoffer is getrokken. [10]
Overwegingen en conclusies van de rechtbank ten aanzien van het bewijs
De rechtbank stelt aan de hand van de verklaringen van aangever [slachtoffer] en de getuige [getuige] , alsmede de geneeskundige verklaringen vast dat de verdachte [slachtoffer] meermalen met een mes heeft gestoken.
Opzet
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of bij het toebrengen van dit letsel bij de verdachte sprake is geweest van opzet op de dood van [slachtoffer] , al dan niet in voorwaardelijke zin, en in het verlengde daarvan of daarbij sprake is geweest van voorbedachte raad. Bij die laatste vraag gaat het, kort gezegd, over het verschil tussen (een poging tot) moord en (een poging tot) doodslag.
De verdachte heeft minstens 15 maal op de borst, het bovenlichaam en het hoofd van [slachtoffer] ingestoken. In de borststreek en het bovenlichaam bevinden zich vitale organen, waaronder het hart en de longen. Dat deze vitale organen bij een messteek geraakt kunnen worden, blijkt wel uit het feit dat [slachtoffer] een klaplong heeft opgelopen. Gelet op de plaats van en de hoeveelheid steken is de rechtbank van oordeel dat - zonder adequaat medisch ingrijpen - de kans dat [slachtoffer] als gevolg van de toegebrachte messteken zou overlijden, aanmerkelijk is. Uit de inhoud van het dossier en hetgeen door de verdachte ter terechtzitting is verklaard kan niet worden afgeleid dat de verdachte [slachtoffer] willens en wetens (boos opzet) heeft willen doden. De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij het steken zich niet kan herinneren, dat hij niet kan geloven dat hij zoiets heeft gedaan en dat het was alsof hij niet zichzelf was. De handelingen van de verdachte kunnen echter wel, gelet op hun uiterlijke verschijningsvorm en de omstandigheid dat [slachtoffer] pas stopte met steken toen hij van [slachtoffer] werd weggetrokken, worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, te weten de dood, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Er is dan ook sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van poging tot moord dient er sprake te zijn van handelen met voorbedachte raad. Hiervoor moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank deelt de visie van de officier van justitie en de verdediging dat voorbedachte raad niet kan worden bewezen. Uit het dossier blijkt dat de verdachte en [slachtoffer] elkaar, naar aanleiding van de ruzie die een dag eerder tussen beiden plaatsvond (feit 2 primair),
- via WhatsApp - spraak- en tekstberichten hebben gestuurd. De verdachte en [slachtoffer] hebben elkaar, kort voordat het steekincident plaatsvond, in die berichten over en weer uitgedaagd. Uit die berichten volgt ook dat de verdachte de confrontatie met [slachtoffer] wilde aangaan, hem “wilde pakken”. [11]
Uit die berichten volgt echter niet - en ook niet uit de rest van het strafdossier - dat de verdachte in de tijdspanne voorafgaand aan het steekincident het plan heeft opgevat om [slachtoffer] te doden. De verklaring van de verdachte biedt daarvoor evenmin aanknopingspunten. De verdachte herinnert zich van de aanloop naar het incident en het incident zelf weinig. Zo kan hij zich niet herinneren de berichten - die vanaf zijn telefoon zijn verstuurd dan wel op zijn telefoon zijn binnengekomen - te hebben verstuurd/ontvangen, het mes mee te hebben genomen en ook het steken zelf kan hij zich niet herinneren. Dat de verdachte het mes bij zich had met het doel om [slachtoffer] te kunnen doden staat voor de rechtbank niet vast. Uit het dossier volgt dat de verdachte al eerder een mes bij zich heeft gedragen en de verdachte zelf heeft ter zitting verklaard dat hij tijdens een psychose soms wel vaker uit zelfverdediging een mes bij zich droeg. Dat vormt voor de rechtbank een contra-indicatie voor voorbedachte raad. De rechtbank concludeert dan ook dat er geen bewijs is van voorbedachte raad.
Conclusie
Dat betekent dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot moord (feit 1 primair). De tenlastegelegde poging tot doodslag (feit 1 subsidiair) acht de rechtbank wel bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1 subsidiair
op 1 juni 2018 te Amstenrade, gemeente Schinnen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in het hoofd en de hals en het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer] meerdere steekwonden in zijn lichaam heeft opgelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2 primair
op 31 mei 2018 te Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer] tegen het hoofd heeft getrapt, terwijl deze [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

4.1
Het verweer van de verdediging met betrekking tot de strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Noodweer
De verdediging heeft op in de pleitnota weergegeven gronden ten aanzien van feit 2 een beroep gedaan op noodweer. De verdachte heeft zich tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding in de auto en buiten de auto mogen verdedigen. Volgens de verdediging is [slachtoffer] degene geweest die de verdachte heeft mishandeld en die uiteindelijk het gevecht heeft verloren. De verdachte kon zich niet aan de situatie onttrekken en is in deze niet de agressor geweest.
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar de bewijsmiddelen gesteld dat dit verweer moet worden verworpen.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verweer met betrekking tot de gebeurtenissen in en buiten de auto uit van de lezing van de verdachte. Tijdens de autorit heeft de verdachte luid meegezongen met de muziek, ondanks herhaaldelijk en uitdrukkelijk verzoek van [slachtoffer] om dat niet te doen en daarmee te stoppen. Wat daar ook van zij, voor zover [slachtoffer] inderdaad in de auto ‘tikken heeft uitgedeeld’ aan de verdachte - zoals door de verdachte is verklaard -, is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] daarmee de grens van subsidiariteit heeft overschreden. [slachtoffer] had, in plaats van de verdachte te slaan hem kunnen sommeren uit de auto te stappen. Op enig moment is dat slaan door [slachtoffer] echter geëindigd en daarmee is ook de wederrechtelijke inbreuk op het lichaam van de verdachte beëindigd. Op het moment dat [slachtoffer] de verdachte dan uiteindelijk sommeerde de auto te verlaten, hetgeen de verdachte niet deed, stond het [slachtoffer] vrij om het portier te openen en de verdachte te bewegen uit de auto te stappen. Dat handelen door [slachtoffer] , het uit de auto zetten van de verdachte, voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Dat nadat de verdachte uit de auto is gestapt een vechtpartij ontstaat, waarbij het T-shirt van de verdachte kapot is gegaan, heeft de verdachte aan zichzelf te wijten nu hij niet naar [slachtoffer] heeft geluisterd en bij het eerste verzoek daartoe niet uit de auto is gestapt. Al het geweld dat de verdachte vervolgens tegen [slachtoffer] heeft aangewend is een wederrechtelijke inbreuk geweest op [slachtoffer] . In dat verband overweegt de rechtbank nog dat uit het WhatsApp-gesprek in het dossier blijkt dat de verdachte op het moment dat [slachtoffer] het T-shirt van de verdachte kapot trok, de verdachte ‘flipte’.
De rechtbank komt, gelet op het vorenstaande, tot de conclusie dat geen sprake is geweest van een noodtoestand voor de verdachte en er dus ook geen sprake kan zijn van noodweer. Een beroep op noodweerexces kan hiermee evenmin slagen. Dit verweer van de verdediging wordt derhalve verworpen.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
poging tot doodslag
Ten aanzien van feit 2 primair:
poging tot zware mishandeling
4.2
De verweren van de verdediging met betrekking tot de strafbaarheid van het verdachte
4.2.1.
Putatief noodweer(-exces)
De verdediging heeft op in de pleitnota weergegeven gronden ten aanzien van feit 1 subsidiair een beroep gedaan op putatief noodweer(-exces), nu de verdachte heeft gehandeld vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en de terechte vrees voor een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding door [slachtoffer] . Zo is [slachtoffer] degene die de verdachte via WhatsApp-berichten met de dood heeft bedreigd en de confrontatie zoekt. De verdachte verkeerde op dat moment in een psychose en was in de veronderstelling dat hij zich moest verdedigen. Dat brengt met zich dat hij in zijn beleving die vrees op goede gronden had. De verdachte is daarom niet strafbaar.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van dit verweer.
De rechtbank overweegt dat, wil sprake zijn van putatief noodweerexces, naar objectieve maatstaven moet worden vastgesteld dat de vrees van de verdachte voor een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding door [slachtoffer] begrijpelijk en redelijk te achten is. In de onderhavige situatie, wat er ook zij van de eigen beleving van de verdachte, stelt de rechtbank vast dat van de vrees (voor een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding door [slachtoffer] ) naar objectieve maatstaven geen sprake is. In het bijzonder niet op grond van de door de raadsman opgevoerde bedreigingen van de zijde van [slachtoffer] . De raadsman haalt deze selectief uit een hele reeks WhatsApp-berichten. Uit het geheel van deze berichten leidt de rechtbank af, dat zowel de verdachte als [slachtoffer] elkaar over en weer uitdagen en er zeer duidelijk naar toe werken om buiten op straat de confrontatie aan te gaan. Kort hierna ontmoeten de verdachte en [slachtoffer] elkaar. Op camerabeelden van de [adres] ten tijde van de steekpartij is te zien dat beiden op elkaar toelopen en als zij dichtbij elkaar zijn in een fractie van een seconde naar beneden duiken. Die beelden bevestigen het beeld dat beiden de confrontatie daadwerkelijk zijn aangegaan. Hieruit volgt dat er geen sprake is geweest van een eenzijdig vanuit [slachtoffer] komende onmiddellijk wederrechtelijke aanranding van verdachte, laat staan dat hij, objectief beschouwd, mocht vrezen dat er een zodanig ingrijpende aanranding te duchten was, dat hij zich daartegen, proactief, met een mes moest en mocht verdedigen.
De rechtbank verwerpt op grond hiervan het beroep op putatief noodweer(-exces).
4.2.2
Ontoerekeningsvatbaarheid (artikel 39 wetboek van Strafrecht)
Feit 1
Volgens de verdediging komt uit de psychiatrische en psychologische rapportages en hetgeen de psychiater ter terechtzitting heeft verklaard ondubbelzinnig naar voren dat de verdachte leed aan een psychische stoornis. De raadsman volgt de in die rapporten vervatte bevindingen en de daarin vervatte adviezen en stelt zich op het standpunt dat, zo begrijpt de rechtbank, de verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd voor feit 1.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank komt op grond van het volgende tot haar oordeel.
De psycholoog [psycholoog] en psychiater [psychiater 1] (onder supervisie van psychiater [psychiater 2] ) hebben elk - met betrekking tot het steekincident - een rapport uitgebracht over de geestvermogens van de verdachte in relatie tot feit 1.
In het rapport van de psychiater, gedateerd 1 november 2018, leest de rechtbank:
“Bij de verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis, namelijk een psychotische stoornis in het schizofreniespectrum en een stoornis in het gebruik van cannabis en cocaïne. De stoornis in het schizofreniespectrum was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde evenals de stoornis in het gebruik van cannabis en cocaïne.
Bij de verdachte was er ten tijde van het tenlastegelegde sprake van zeer ernstige oordeels- en kritiekstoornissen. Hij had wanen waarbij hij meende dat anderen hem iets aan wilden doen en dat er een complot tegen hem was. Hij was hier extreem angstig door. Vermoedelijk is dit mede reden geweest voor zijn overmatige alcohol- en drugsgebruik. Hoewel onderzochte zich het tenlastegelegde vrijwel niet kan herinneren, is het aannemelijk op basis van het klinische onderzoek en de informatie van derden dat zijn handelen tijdens het tenlastegelegde grotendeels, zo niet geheel in beslag werd genomen en bepaald door zijn paranoïde psychotisch denken en waarnemen. Geadviseerd wordt hem, gezien het directe causale verband tussen stoornis en gedrag, het tenlastegelegde - indien bewezen - niet toe te rekenen.”
In het rapport van de psycholoog, gedateerd 2 november 2018, leest de rechtbank:
“Er is bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een andere gespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis, een stoornis in het cannabis gebruik en een stoornis in het gebruik van cocaïne. Hiervan was sprake ten tijde van het aan de verdachte ten laste gelegde. De ziekelijke stoornis beïnvloedde gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde (zodanig dat dat mede daaruit verklaard kan worden).
Het aan de verdachte tenlastegelegde feit vond plaats drie dagen nadat de ouders hulp hadden gezocht bij de GGZ omdat hen en de vriend waar de verdachte bij inwoonde, duidelijk was dat de verdachte (weer) heel psychotisch was. Dit werd bij Mondriaan bevestigd doch er volgde geen opname. De vriend van de verdachte waar hij inwoonde, beschrijft duidelijk hoe ontregeld de verdachte was toen het tot het geweld kwam. De verdachte had toen zelf al bij Mondriaan aangegeven gestopt te zijn met zijn medicatie. Er is derhalve geen twijfel over het toestandsbeeld ten tijde van het hem ten laste gelegde feit waarbij de verdachte gewelddadig werd; hij verkeerde in een psychotische toestand. Geadviseerd wordt derhalve de verdachte het hem ten laste gelegde niet toe te rekenen.”
Psychiater mevrouw [psychiater 1] is tijdens de behandeling van de strafzaak als deskundige gehoord. Zij heeft op daartoe strekkende vragen van (vooral) de officier van justitie onder meer – zakelijk weergegeven - verklaard dat een persoon met een psychose de wereld anders beleeft. In dit geval gaat het om specifiek achterdocht, angst of de overtuiging dat mensen je iets aan willen doen, dat je daarvoor op je hoede moet zijn. Dat is constant aanwezig. Het kan heel rustig beginnen, steeds erger worden door slaaptekort, drugsgebruik, spanningen. Je kunt op het oog normaal functioneren, maar zelf zie je die wereld wel door die bril. Om van culpa in causa te spreken moet er voldoende ziektebesef aanwezig zijn bij de verdachte. Bij deze verdachte is een zeer beperkt ziektebesef aanwezig. De verdachte heeft al op jonge leeftijd een - ernstige - psychose doorgemaakt, waarvoor de behandeling niet was voltooid. De jeugdige leeftijd brengt met zich dat adviezen vanuit de hulpverlening om geen drugs en alcohol te gebruiken niet serieus worden genomen. Dat de psychose een volledige verklaring biedt voor het steekincident heeft te maken met het zeer excessieve geweld dat de verdachte heeft aangewend. De deskundige heeft ter terechtzitting aangegeven bij haar advies - om het ten laste gelegde steekincident niet aan de verdachte toe te rekenen - te blijven.
De kernvraag met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid is of het drugsgebruik van de verdachte voortkomt uit zijn ziekelijke stoornis en derhalve niet verwijtbaar is of dat de verdachte met betrekking tot zijn drugsgebruik toch (enige) keuzevrijheid had. Gelet op hetgeen de psychiater daarover ter terechtzitting heeft opgemerkt staat voor de rechtbank niet vast dat de psychose waarin de verdachte verkeerde, is geluxeerd door het
- willens en wetens - gebruiken van drugs, wetende wat drugsgebruik met hem deed. Dat betekent dan ook dat de rechtbank uitgaat van datgene wat de deskundigen in hun rapporten stellen ten aanzien van het ontbreken van de toerekeningsvatbaarheid bij de verdachte. De verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde feit op 1 juni 2018 volledig ontoerekeningsvatbaar.
De rechtbank komt op basis van de in die rapporten vervatte bevindingen en de daarin vervatte adviezen, alsmede op basis van hetgeen door de psychiater ter terechtzitting naar voren is gebracht tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid
ten aanzien van feit 1 subsidiairgeheel uitsluit.
feit 2
De vraagstelling aan beide rapporteurs was niet gericht op het tenlastegelegde feit 2 (in beide varianten) en de deskundigen hebben zich in hun rapporten dan ook niet over dat feit uitgelaten. Ter terechtzitting heeft de deskundige Wigard verklaard dat zij de kans aanwezig acht dat de verdachte de dagen voor 1 juni 2018 ook psychotisch was, maar dat zij niet kan beoordelen of de verdachte op 31 mei 2018 tijdens het gevecht met [slachtoffer] volledig ontoerekeningsvatbaar was. De psychose fluctueert en is niet altijd even sterk aanwezig. Haar indruk was wel dat de psychose bij de verdachte al eerder dan die 1ste juni 2018 aanwezig was. De rechtbank gaat op er op grond daarvan uit dat de psychose ook heeft bestaan op 31 mei 2018 en dat het onredelijk geweld dat door de verdachte is aangewend, zich aldus laat verklaren. Het gedrag van de verdachte op 31 mei 2018 was redelijk oninvoelbaar, maar de agressie die hij op dat moment ten toon spreidde kan nog niet als extreem worden bestempeld en eindigde ook relatief snel. Gelet op het vorenstaande neemt de rechtbank aan dat de verdachte voor feit 2 primair niet als volledig, maar als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Eindconclusie
De verdachte is niet strafbaar voor feit 1 subsidiair.
De verdachte is wel strafbaar voor feit 2 primair, nu overigens niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid voor dit feit volledig opheft.

5.De straf en/of de maatregel

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - uitgaande van een verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten aanzien van feit 1 subsidiair, zoals zij heeft verwoord in haar op schrift gestelde requisitoir - primair gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd. Indien de rechtbank van oordeel is dat de verdachte ten aanzien van feit 1 subsidiair volledig ontoerekeningsvatbaar is, vordert zij subsidiair de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de oplegging van de maatregel van opname in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar bepleit.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Op 31 mei 2018 heeft de verdachte [slachtoffer] met geschoeide voet tegen het hoofd getrapt, als gevolg waarvan [slachtoffer] letsel aan zijn kaak heeft opgelopen. Een dag later heeft de verdachte geprobeerd om [slachtoffer] te doden, door hem met een mes 15 keer te steken in hoofd, hals en bovenlichaam. [slachtoffer] heeft voor zijn leven moeten vrezen. Uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt welke enorme impact het steekincident op de verdachte en zijn familie heeft gehad. [slachtoffer] wordt iedere dag, als hij in de spiegel kijkt en zijn littekens van de steekwonden ziet, geconfronteerd met de gebeurtenis. Hij ziet de beelden van het incident in zijn gedachte terug, als in een herbeleving. [slachtoffer] is bang weer met de verdachte geconfronteerd te worden. Hij wil graag zijn leven weer oppakken, maar dat gaat nog niet. Zijn ouders en broer maken zich zorgen om hem. Omdat het geestelijk niet goed met hem gaat (PTSS) kan hij niet werken en is hij onder behandeling van een psycholoog.
Voor deze zeer ernstige feiten met een enorme impact op het slachtoffer zal de rechtbank echter geen straf opleggen, maar een maatregel om gevaar voor herhaling te voorkomen. De verdachte is immers volledig ontoerekeningsvatbaar voor feit 1 subsidiair, zoals hiervoor onder 4.2.2 is overwogen. Voor dit feit zal verdachte van alle rechtsvervolging worden ontslagen.
De psychiater schat het recidiverisico van de verdachte op nieuw gewelddadig gedrag in als matig tot verhoogd. Dat risico kan in belangrijke mate verminderd worden indien sprake is van adequate psychiatrische behandeling gericht op de psychose en de verslavingsproblematiek. De psychiater adviseert om de verdachte een maatregel op te leggen door hem krachtens artikel 37 Wetboek van Strafrecht te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis, waarbij zij het zorg- en beveiligingsniveau van een forensisch psychiatrische afdeling als toereikend acht. Een behandeling in dit kader acht de psychiater passend bij de aard van de psychopathologie van de verdachte, het geschatte recidiverisico en de prognose dat een dergelijke behandeling binnen de tijdsspanne van een jaar voldoende effectief is om over te kunnen stappen naar ambulante behandeling. Een meer dwingend strafrechtelijk kader voor behandeling (de maatregel van terbeschikkingstelling) wordt om die reden niet door haar geadviseerd.
De psycholoog schat het recidive risico in als groot, indien het opnieuw tot staken van medicatie en start van zelfmedicatie (middelengebruik) komt en als laag, indien betrokkene het huidig ingezette behandeltraject voortzet binnen de psychiatrie. Ook de psycholoog adviseert om de verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voor verdere stabilisering, nadere diagnostiek en behandeling.
De reclassering schat het recidiverisico in als gemiddeld tot hoog. De reclassering heeft eerder gezien dat betrokkene zich probeert te onttrekken aan juiste nazorg en de reclassering kan daarom niet uitsluiten dat dit niet nogmaals zal gebeuren. Onttrekken aan de juiste zorg maakt dat de kans op recidive als aanzienlijk wordt ingeschat. De reclassering sluit zich aan bij het advies van de psychiater en de psycholoog tot opname van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis, maar de rapportrice heeft er moeite me dat er na een artikel 37-plaaatsing geen justitiële controle plaats kan vinden in een zaak waar de recidiverisico’s zo groot zijn geweest en waarvan de maatschappelijke impact zo groot is.
De rechtbank zal het advies tot plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis echter niet overnemen en overweegt daartoe als volgt.
Vast staat dat de verdachte al eerder, namelijk in het kader van een inbewaringstelling in november 2017, is behandeld voor een psychose en dat hij daarna het ambulant traject bij Mondriaan in is gegaan. In dat ambulante traject is de verdachte al snel zijn eigen weg gegaan en heeft hij zich aan verdere behandeling onttrokken, zo valt uit het reclasseringsrapport op te maken. Vervolgens is de verdachte weer in een psychose geraakt en heeft hij zich in die toestand schuldig gemaakt aan de poging tot doodslag op [slachtoffer] . Het is aan de getuige [getuige] en de adequate medische zorg te danken dat [slachtoffer] nog leeft. Het recidiverisico kan sterk verminderen als de verdachte zich laat behandelen en zich daaraan niet onttrekt. Dat de verdachte op dit moment het nut en de noodzaak van de behandeling inziet, is voor de rechtbank onvoldoende waarborg dat hij zich in de toekomst niet nogmaals aan behandeling onttrekt zodra het beter met hem gaat. Gelet op de ernst van het feit en het aanzienlijke recidiverisico vereist de veiligheid van de maatschappij dan ook strikt toezicht op de behandeling en de terugkeer van de verdachte in de maatschappij. Naar het oordeel van de rechtbank biedt een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis onvoldoende zekerheid voor een adequate nazorg geleidelijke en veilige instroom van de verdachte in de maatschappij. Aan de verdachte zal daarom de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging worden opgelegd, nu in dat kader een zorgvuldige en begeleide terugkeer in de maatschappij onder toezicht plaatsvindt en met veel meer waarborgen gepaard gaat.
De rechtbank stelt vast dat aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan. Ten tijde van de poging tot doodslag bestond er bij verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaren.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging proportioneel is en derhalve moet worden opgelegd. Hoewel de verdachte deels toerekeningsvatbaar te achten is voor feit 2 primair, wordt met de oplegging van een straf geen redelijk strafdoel gediend en zal de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 37a Wetboek van Strafrecht voor dat feit geen straf opleggen.

6.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft ter zake van feit 1 een vordering ingediend van in totaal € 15.562,00. Deze vordering ziet op de schade tot op heden De vordering bestaat uit € 1.976,00 aan materiële schade, € 12.500,00 aan immateriële schade en € 1.086,00 aan kosten rechtsbijstand.
De materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- medische kosten ad € 1.090,00;
- reiskosten ad € 108,00;
- mantelzorg ad € 399,00;
- kledingschade ad € 150,00;
- kosten opvragen medische informatie ad € 229,00.
De benadeelde partij heeft voorts de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Nu aan verdachte voor dit feit een maatregel wordt opgelegd, is de benadeelde partij ontvankelijk in de vordering. De rechtbank acht de gevorderde materiële schade tot heden in zijn geheel toewijsbaar. De verschillende schadeposten zoals genoemd in de vordering, zijn een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit en worden door de verdediging erkend. De schadeposten worden bovendien door middel van nota’s voldoende onderbouwd.
De rechtbank acht de gevorderde immateriële schade tot heden eveneens toewijsbaar, nu deze een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank ziet geen grond om de gevorderde immateriële schade te matigen op grond van de eigen bijdrage aan het incident aan de zijde van het slachtoffer [slachtoffer] , zoals door de verdediging is bepleit. Het slachtoffer hoefde er naar het oordeel van de rechtbank - hoewel hij uit was op een conflict met de verdachte - niet op beducht te zijn dat deze vorm van geweld op hem zou worden toegepast. De omvang van de vordering als zodanig is door de verdediging niet bestreden en komt de rechtbank ook niet onredelijke voor.
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoedingsmaatregel overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank zal een bedrag van in totaal € 14.476,00 toewijzen voor de schade die tot dit moment is geleden. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 1 juni 2018. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
Ten aanzien van de gevorderde kosten rechtsbijstand overweegt de rechtbank tot slot het volgende. Nu ter terechtzitting duidelijk is geworden dat er een rechtsbijstandverzekeraar is en de vordering op dit punt is gesubrogeerd, kan de benadeelde partij niet in deze vordering worden ontvangen en zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde onder feit 1 subsidiair en feit 2 primair bewezen, zodanig als hierboven onder 3.3 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4.1 is omschreven;
  • verklaart de verdachte ten aanzien van feit 1 subsidiair niet strafbaar en ontslaat de verdachte voor dat feit van alle rechtsvervolging;
  • verklaart de verdachte ten aanzien van feit 2 primair strafbaar, maar legt hem voor dat feit geen straf op
Maatregel
- gelast ten aanzien van feit 1 subsidiair de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met een bevel tot verpleging van overheidswege;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
  • verklaart de benadeelde partij ten aanzien van gevorderde kosten rechtsbijstand niet-ontvankelijk;
  • legt aan verdachte op de verplichting op aan de staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer]
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Schutte, voorzitter, mr. V.P. van Deventer en
mr. A.H. Hamm - van de Water, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Schmeets, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 december 2018.
Buiten staat
Mrs. V.P. van Deventer en A.H. Hamm - van de Water zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 1 juni 2018 te Amstenrade, gemeente Schinnen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in/tegen het hoofd en/of de hals en/of het (boven)lichaam, althans in/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer] meerdere steekwonden in zijn lichaam heeft opgelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 1 juni 2018 te Amstenrade, gemeente Schinnen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in/tegen het hoofd en/of de hals en/of het (boven)lichaam, althans in/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer] meerdere steekwonden in zijn lichaam heeft opgelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 1 juni 2018 te Amstenrade, gemeente Schinnen, aan [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere steekwonden in het lichaam heeft toegebracht door met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes stekende bewegingen te maken in/tegen het hoofd en/of de hals en/of het (boven)lichaam, althans in/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] ;
2.
hij op of omstreeks 31 mei 2018 te Amstenrade, gemeente Schinnen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd heeft getrapt, zulks terwijl deze [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 31 mei 2018 te Amstenrade, gemeente Schinnen, [slachtoffer] heeft mishandeld door deze meermalen, althans eenmaal, te duwen en/of te trappen tegen het hoofd, zulks terwijl deze [slachtoffer] op de grond lag en/of te slaan tegen het lichaam.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700214-18
Proces-verbaal van de openbare zitting van 18 december 2018 in de zaak tegen:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te Voerendaal,
thans gedetineerd in Vught PPC te Vught.
Raadsman is mr. A. Cinar, advocaat, kantoorhoudende te Heerlen.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
, griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is wel in de zittingzaal aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Zuid-West-Limburg, Districtsrecherche Zuid-West-Limburg, onderzoek LB3R0018108, gesloten d.d. 24 augustus 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 28 en van pagina 126 tot en met pagina 384.
2.Het proces-verbaal aangifte, dossierpagina 180 en 181.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, dossierpagina 161.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van [D] , dossierpagina 288 tot en met 292.
5.Het proces-verbaal aangifte, dossierpagina 180 en 181.
6.Het geschrift, de medische informatie d.d. 11 september 2018 van drs. [B.] , niet opgenomen in de doornummering.
7.Het geschrift forensisch geneeskundig onderzoek verklaring d.d. 20 juni 2018, dossierpagina 367 tot en met 369.
8.Het proces-verbaal bevindingen camerabeelden [adres] van Hobman, dossierpagina 335.
9.Het proces-verbaal van verhoor getuige A.H.J. [getuige] , dossierpagina 186 en 187.
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige A.H.J. [getuige] , dossierpagina 192 en 193.
11.Het proces-verbaal van bevindingen van [D] , dossierpagina 291 en 292.