ECLI:NL:RBLIM:2018:11836

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
C/03/256820 / KG ZA 18-609
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vordering in kort geding wegens gebrek aan spoedeisend belang en geschiktheid voor kort geding

In deze zaak, die op 17 december 2018 door de Rechtbank Limburg is behandeld, hebben eisers, vertegenwoordigd door mr. F.G.H.J. Niemarkt, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. R.C. Breuls. De eisers vorderden een verbod voor gedaagde om overtollige grond te storten, te verdelen en te verwerken op bepaalde percelen, omdat zij stelden dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld door zonder overleg grote hoeveelheden grond te storten op hun eigendommen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang was bij de vordering, aangezien gedaagde al vóór de zitting schriftelijk had bevestigd de beweerde onrechtmatige gedragingen te staken. Bovendien werd vastgesteld dat de aard van het geschil niet geschikt was voor een kort geding, omdat het een complexe beoordeling vereiste van wat partijen waren overeengekomen in de koopovereenkomst. De vordering van eisers werd afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 1.271,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/256820 / KG ZA 18-609
Vonnis in kort geding van 17 december 2018
in de zaak van
1. de maatschap
[eiseres sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2 [eiser sub 2] ,

wonend te [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. F.G.H.J. Niemarkt;
tegen:
[gedaagde],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.C. Breuls.
Partijen zullen hierna [eisers] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 november 2018 met drie producties;
  • het schrijven van 16 november 2018 van [gedaagde] met dertien producties;
  • het schrijven van [eisers] c.s. van 20 november 2018 met één productie;
  • de mondelinge behandeling op 22 november 2018;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Na afloop van de zitting is de zaak aangehouden, om partijen in de gelegenheid te stellen om het geschil in der minne te regelen. Bij e-mail van 11 december 2018 heeft
[gedaagde] bericht dat partijen niet tot een regeling zijn gekomen, op grond waarvan hij heeft verzocht vonnis te wijzen.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] c.s. hebben aan [gedaagde] verkocht de woningen met ondergrond en verdere aanhorigheden, kadastraal bekend gemeente [plaats] , [kadasternummer 1] . Dat perceel is bij notariële akte van 8 september 2016 aan [gedaagde] geleverd.
2.2.
Die notariële akte houdt, voor zover in het kader van dit geschil van belang, het volgende in:
“AFGRAVEN GROND
Artikel 24
Partijen zijn in het kader van de vaststelling van de koopprijs overeengekomen, dat koper overtollige grond die vrijkomt bij uitdieping van [kadasternummer 1] rechterzijde en achterkant op het perceel van verkoper [kadasternummer 2] , tegen kosten koper, kan worden verdeeld en verwerkt.”

3.Het geschil

3.1.
[eisers] c.s. stellen dat [gedaagde] voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst heeft medegedeeld dat hij verbouwplannen had met betrekking tot de panden die zich op het gekochte perceel bevonden. Dat hield volgens [eisers] c.s. in dat [gedaagde] ongeveer 6 m³ grond zou moeten afgraven achter en rechts naast de te verbouwen woning. In dat kader heeft [gedaagde] [eisers] c.s. verzocht om de af te graven grond te mogen uitrijden en verdelen op het aangrenzende perceel met nummer [kadasternummer 2] , dat eigendom is van
[eisers] c.s. en dat bij deze in gebruik is als akkerbouwgrond.
3.2.
[eisers] c.s. stellen daar geen problemen mee te hebben, mits het storten van de afgegraven grond zou gebeuren in overleg met hen. Zij stellen dat onder deze voorstelling van zaken de hierboven geciteerde bepaling van artikel 24 in de notariële akte werd opgenomen.
3.3.
Naderhand is volgens [eisers] c.s. overeengekomen dat de afgegraven grond op het perceel met kadastraal nummer [kadasternummer 3] zou worden verdeeld en verwerkt.
3.4.
[eisers] c.s. stellen dat zij op 15 maart 2018 hebben ontdekt dat [gedaagde] zonder nader overleg met hen grote hoeveelheden grond – veel meer dan de voor het sluiten van de koopovereenkomst genoemde hoeveelheid van 6 m³ – heeft verdeeld en verwerkt.
heeft die grond volgens hen niet alleen op het perceel met nummer [kadasternummer 3] gestort, maar ook op het perceel met kadastraal nummer [kadasternummer 4] , dat eigendom is van mevrouw [naam] , en dat bij [eisers] c.s. in gebruik is als pachtgrond.
3.5.
[eisers] c.s. stellen dat de gestorte grond bovendien niet normale grond betreft, maar grond van zeer slechte kwaliteit die bovendien vermengd is met bouwpuin.
3.6.
[gedaagde] heeft volgens [eisers] c.s. onrechtmatig jegens hen gehandeld: door de omstreden grondstortingen wordt goede akkerbouwgrond, die bij [eisers] c.s. is gebruik is, vernield. Bovendien is [gedaagde] geen toestemming verleend om op het perceel [kadasternummer 4] grond te storten.
3.7.
[eisers] c.s. lopen, naar zij stellen, gevaar dat zij doorlopend schade ondervinden, bestaande uit misgelopen oogsten, kwalitatief slechter wordende grond en ten slotte dat zij door de verpachter van perceel [kadasternummer 4] aansprakelijk worden gesteld, indien die grond door de storting door [gedaagde] in zodanig slechte staat komt te verkeren dat deze niet meer kan worden verpacht als akkerbouwgrond, dan wel dat er kosten gemaakt moeten worden om de kwaliteit van de grond te herstellen.
3.8.
[eisers] c.s. vorderen op grond van het vorenstaande dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut [gedaagde] , na betekening van het vonnis:
[gedaagde] verbiedt overtollige grond van [kadasternummer 1] te storten, te verdelen en te verwerken op de percelen [kadasternummer 4] en [kadasternummer 3] en hem tevens verbiedt de overtollige grond te storten, te verdelen en te verwerken op perceel [kadasternummer 2] , of op welk perceel in gebruik van [eisers] c.s. en/of van [eiser sub 2] dan ook, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,-- voor iedere overtreding van dit verbod, met een maximum van € 150.000,--, vanaf de tweede dag na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, en met machtiging van de maatschap en/of [eiser sub 2] om het uit te spreken verbod te handhaven met behulp van de sterke arm van politie en justitie, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding, daaronder begrepen een bedrag aan salaris voor de advocaat van de maatschap en/of [eiser sub 2] .
3.9.
[gedaagde] voert verweer. Het verweer, voor zover van belang, zal hieronder
worden weergegeven en beoordeeld.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft als verweer gevoerd dat [eisers] c.s. geen spoedeisend belang hebben bij hun vordering. Ook is volgens hem de zaak niet geschikt voor afdoening in kort geding.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat beide verweren terecht zijn voorgedragen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
De vordering strekt tot het uitspreken van een verbod van handelingen door
[gedaagde] die beweerdelijk volgens [eisers] c.s. onrechtmatig zullen zijn jegens hen.
4.3.1.
Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard (zie daartoe de eerste, de tweede en de voorlaatste alinea van pagina 14 van de pleitnotitie van [gedaagde] ) dat zijn advocaat al voor het betekenen van de dagvaarding aan de raadsman van [eisers] c.s. kenbaar heeft gemaakt dat hij niet voornemens is om vooruitlopend op een oordeel van de rechtbank in een bodemprocedure grond te zullen verspreiden en te verwerken op een van de door [eisers] c.s. genoemde percelen. [eisers] c.s. hebben van hun kant ter zitting verklaard dat zij een toezegging op schrift willen van [gedaagde] dat voorlopig niet verder gestort wordt.
4.3.2.
[eisers] c.s. hebben de ontvangst en de inhoud van de e-mail van 9 november 2018 van de advocaat van [gedaagde] , die deels geciteerd staat op pagina 14 van de pleitnotitie, niet betwist. De voorzieningenrechter leidt daaruit af dat [gedaagde] de toezegging al vóór de betekening van de dagvaarding heeft gedaan. Dat de advocaat van [eisers] c.s. daar toen geen kennis van heeft genomen, maakt dit niet anders. Met de hiervoor genoemde toezegging van [gedaagde] , die bovendien is vervat in diens pleitnotitie, is [gedaagde] tegemoet gekomen aan de eis van [eisers] c.s., zodat [eisers] c.s. geen spoedeisend belang hebben bij hun vordering. De vrees van [eisers] c.s. dat op een onbepaald moment [gedaagde] de omstreden stortingen zal hervatten, is dan ook ongegrond. De vordering moet derhalve wegens het ontbreken van spoedeisend belang worden afgewezen.
4.4.
De vordering van [eisers] c.s. moet bovendien worden afgewezen omdat het
geschil zich niet leent voor afdoening in kort geding. Het geschil ten gronde komt in essentie neer op de vraag wat partijen – eventueel in aanvulling op en/of in afwijking van artikel 24 van de notariële akte – zijn overeengekomen met betrekking tot de hoeveelheid afgegraven grond die [gedaagde] zou mogen storten op de grond die eigendom is van [eisers] c.s. of bij hen gebruik is als pachters en op welk perceel, of welke percelen die grond mocht worden gestort. Zoals [eisers] c.s. ook in hun dagvaarding (zie daartoe randnummer 15) erkennen, leent de beantwoording van die vraag zich niet voor een kort geding. De beantwoording van die vraag vereist wellicht getuigenbewijs, dat het bestek van een kort geding te buiten gaat.
4.5.
[eisers] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 291,00;
- salaris advocaat €
980,00;
Totaal € 1.271,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisers] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.271,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT