Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
2 [eiser sub 2] ,
1.Het verloop van de procedure
- de dagvaarding van 12 november 2018 met drie producties;
- het schrijven van 16 november 2018 van [gedaagde] met dertien producties;
- het schrijven van [eisers] c.s. van 20 november 2018 met één productie;
- de mondelinge behandeling op 22 november 2018;
- de pleitnota van [gedaagde] .
[gedaagde] bericht dat partijen niet tot een regeling zijn gekomen, op grond waarvan hij heeft verzocht vonnis te wijzen.
2.De feiten
3.Het geschil
[eisers] c.s. en dat bij deze in gebruik is als akkerbouwgrond.
heeft die grond volgens hen niet alleen op het perceel met nummer [kadasternummer 3] gestort, maar ook op het perceel met kadastraal nummer [kadasternummer 4] , dat eigendom is van mevrouw [naam] , en dat bij [eisers] c.s. in gebruik is als pachtgrond.
4.De beoordeling
[gedaagde] die beweerdelijk volgens [eisers] c.s. onrechtmatig zullen zijn jegens hen.
geschil zich niet leent voor afdoening in kort geding. Het geschil ten gronde komt in essentie neer op de vraag wat partijen – eventueel in aanvulling op en/of in afwijking van artikel 24 van de notariële akte – zijn overeengekomen met betrekking tot de hoeveelheid afgegraven grond die [gedaagde] zou mogen storten op de grond die eigendom is van [eisers] c.s. of bij hen gebruik is als pachters en op welk perceel, of welke percelen die grond mocht worden gestort. Zoals [eisers] c.s. ook in hun dagvaarding (zie daartoe randnummer 15) erkennen, leent de beantwoording van die vraag zich niet voor een kort geding. De beantwoording van die vraag vereist wellicht getuigenbewijs, dat het bestek van een kort geding te buiten gaat.
980,00;