ECLI:NL:RBLIM:2018:11725

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
C/03/249888 / HA ZA 18-232
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit nalatenschap en vergoeding van beslagkosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 12 december 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagden] c.s. [eiseres] vorderde betaling van een bedrag van € 269.280,- uit de nalatenschap van [erflater], alsook vergoeding van beslagkosten die zij had gemaakt in het kader van conservatoir beslag dat zij had gelegd op de nalatenschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de erfgenamen zijn van [erflater] en dat [eiseres] een vordering op de nalatenschap heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering tot betaling van de hoofdsom niet betwist werd en deze is toegewezen. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat de beslagkosten, die door [eiseres] zijn gemaakt, ook vergoed dienen te worden. De rechtbank overwoog dat het beslag niet onrechtmatig was, ondanks de stelling van [gedaagden] c.s. dat het beslag rauwelijks was gelegd. De rechtbank heeft de beslagkosten begroot op € 2.115,54 en de proceskosten aan de zijde van [eiseres] op € 6.176,01. De rechtbank heeft [gedaagden] c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de toegewezen bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/249888 / HA ZA 18-232
Vonnis bij vervroeging van 12 december 2018
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat: mr. G.D. Jongen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat: mr. R.W.J.L. Loonen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en (gezamenlijk) [gedaagden] c.s., afzonderlijk [gedaagde sub 1] (gedaagde sub 1) en [gedaagde sub 2] (gedaagde sub 2) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 juli 2018;
  • de bij B16-formulier van 9 mei 2018 ingediende producties 10 t/m 12 zijdens [eiseres] ;
  • het proces-verbaal van comparitie van 9 oktober 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
a. Op [overlijdensdatum] is [erflater] (hierna ook: erflater) overleden.
Uit de verklaring van erfrecht, opgemaakt op 15 februari 2018 door notaris E.E.H.H.O. Verstegen te Brunssum, blijkt dat [gedaagde sub 1] (vader van erflater) en [gedaagde sub 2] (broer van erflater) op grond van de wettelijke erfopvolging de erfgenamen van de overledene zijn en dat zij de nalatenschap zuiver hebben aanvaard (productie 4 bij dagvaarding).
[eiseres] heeft een vordering op de nalatenschap van € 359.280,- in hoofdsom en € 4.311,36 aan met erflater overeengekomen rente.
Op 2 april 2018 heeft [gedaagde sub 2] aan [eiseres] het volgende WhatsApp-bericht gestuurd (productie 6 bij dagvaarding):
“(…) Ik hoor van [naam 1] dat [naam 2] nog geen contact met je opgenomen heeft . Sorry voor dat . Kennelijk wordt ik geacht de boel te regelen . Puur toeval had ik al een lange reis door Costa Rica gepland vanaf 15 Februari . (…) Over 2 weken ben ik weer terug in Nederland . Is het ok als ik tegen die tijd contact met je opneem ? (…)”
Op 23 april 2018 heeft [eiseres] , ten laste van zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] in hun hoedanigheid van rechtsopvolger onder algemene titel van erflater, conservatoir beslag gelegd op bankrekeningen bij ABN AMRO Bank (productie 8 bij dagvaarding) en op elf onroerende zaken (productie 9 bij dagvaarding).
Hangende deze procedure is door [gedaagden] c.s. aan [eiseres] betaald € 90.000,- op de hoofdsom en € 4.311,36 op de met erflater overeengekomen rente.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, na vermindering van eis ter comparitie, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
gedaagden hoofdelijk te veroordelen, des de één betalende, de ander zal zijn gekweten, om aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van (€ 363.591,36 - € 4.311,36 - € 90.000) = € 269.280, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf de dag der dagvaarding (naar de rechtbank begrijpt: 3 mei 2018), tot aan de dag der algehele voldoening;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure, inclusief de kosten van de door eiseres ten laste van de nalatenschap van [erflater] gelegde conservatoire beslagen, dit te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen gestelde termijn plaatsvindt – dit te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[eiseres] heeft aan haar vorderingen onder meer ten grondslag gelegd dat zij bij brief van 31 januari 2018 haar vordering op de nalatenschap aan [gedaagden] c.s. kenbaar heeft gemaakt. [gedaagde sub 2] heeft daarop gereageerd bij WhatsApp-bericht van 2 april 2018, waarin hij schreef dat hij op dat moment in Costa Rica verbleef en pas omstreeks 16 april 2018 weer in Nederland zou zijn (zie rov. 2.1 onder d). Daarna heeft [eiseres] echter niet meer van [gedaagden] c.s. vernomen. Omdat [eiseres] signalen kreeg dat [gedaagden] c.s. al bezig was met het afwikkelen van de nalatenschap zonder haar vordering daarin te betrekken, heeft zij, ter zekerheid van betaling, conservatoir beslag laten leggen op vermogensbestanddelen (bankrekeningen en onroerende zaken) van de nalatenschap.
3.3
[gedaagden] c.s. betwist de vordering tot vergoeding van de beslagkosten, nu het beslag naar zijn mening rauwelijks is gelegd. [gedaagde sub 2] zou alles regelen na zijn vakantie, maar binnen drie dagen na zijn terugkeer was al beslag gelegd. Om deze reden moeten de kosten van het beslag voor rekening van [eiseres] blijven, aldus [gedaagden] c.s..

4.De beoordeling

4.1.
De door [eiseres] gevorderde hoofdsom (zie rov. 3.1 onder 1) wordt niet betwist, zodat de vordering van [eiseres] in zoverre kan worden toegewezen.
4.2
Met betrekking tot de gevorderde vergoeding van de beslagkosten overweegt de rechtbank als volgt. Als uitgangspunt geldt dat de kosten van het beslag van de beslagene kunnen worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was (art. 706 Rv). Het is aan de beslagene om de nietigheid, het onnodige of de onrechtmatigheid van het beslag aan te tonen. De stelling van [gedaagden] c.s. dat het beslag rauwelijks is gelegd, is daarvoor onvoldoende. Niet alleen bestaat er geen dwingend voorschrift dat de wederpartij voorafgaand aan het te leggen beslag moet worden aangemaand, maar ook blijkt uit het WhatsApp-bericht van [gedaagde sub 2] van 2 april 2018 (zie rov. 2.1 onder d) dat [gedaagden] c.s. al enige tijd vóór dat bericht van de vordering van [eiseres] op de hoogte was. [gedaagde sub 2] biedt immers zijn excuses aan voor het feit dat er niet eerder contact met [eiseres] was opgenomen. Gelet op deze omstandigheden had het op de weg van [gedaagde sub 2] gelegen om direct na zijn vakantie contact op te nemen met [eiseres] . Dat [eiseres] vervolgens, bij het uitblijven van nader bericht van [gedaagden] c.s., enkele dagen later conservatoir beslag heeft laten leggen is niet onrechtmatig. Dit betekent dat ook de vordering tot vergoeding van beslagkosten zal worden toegewezen.
4.3
De beslagkosten worden als volgt begroot (producties 7 tot en met 12 zijdens [eiseres] ):
  • salaris : € 543,- (1 punt tarief II)
  • griffierecht : € 291,-
  • exploot bankbeslag : € 410,86 (2x € 205,43)
  • pv beslag onroerende zaken: € 512,28 (2x € 256,14)
  • overbetekening gedaagden : € 192,44 (2x € 96,22)
  • overbetekening bank : € 165,96 (2x € 82,98)
  • totaal : € 2.115,54
4.4
[gedaagden] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten en in de nakosten. De proceskosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
  • dagvaarding : € 98,01
  • griffierecht : € 1.274,- (€ 1.565 - € 291)
  • salaris : € 4.804,- (2 punten tarief VI)
totaal : € 6.176,01

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagden] c.s. hoofdelijk, des de één betalende, de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 269.280,-, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding (3 mei 2018) tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2
veroordeelt [gedaagden] c.s. hoofdelijk, des de één betalende, de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, begroot op € 2.115,54, te voldoen tegen behoorlijk bewijs van kwijting, met de uitdrukkelijke bepaling dat [gedaagden] c.s. de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over die beslagkosten is verschuldigd als hij deze niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zal hebben voldaan;
5.3
veroordeelt [gedaagden] c.s. hoofdelijk, des de één betalende, de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 6.176,01, te voldoen tegen behoorlijk bewijs van kwijting, met de uitdrukkelijke bepaling dat [gedaagden] c.s. de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over die proceskosten verschuldigd is als hij deze niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zal hebben voldaan;
5.4
veroordeelt [gedaagden] c.s. hoofdelijk, des de één betalende, de ander zal zijn bevrijd, in de nakosten, zoals genoemd in artikel 237 lid 4 Rv, begroot op € 131,- indien [gedaagden] c.s. aan de veroordeling voldoet zonder dat betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis is voldaan aan de bij dit vonnis uitgesproken veroordelingen en betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met de uitdrukkelijke bepaling dat [gedaagden] c.s. de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over die nakosten verschuldigd is als hij deze niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zal hebben voldaan;
5.5
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C.M. Hurkens en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2018.