ECLI:NL:RBLIM:2018:11616

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
03/661222-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens aanranding en verkrachting met vrijspraak voor verkrachting

Op 11 december 2018 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van aanranding en verkrachting. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de verkrachting van [slachtoffer 2], maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de aanranding van [slachtoffer 1]. De feiten vonden plaats in de periode van augustus 2016 tot en met februari 2016. De rechtbank oordeelde dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de aanranding van [slachtoffer 1], waarbij de verdachte misbruik maakte van zijn positie als teamleider. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 180 uur. Daarnaast moet de verdachte schadevergoeding betalen aan [slachtoffer 1]. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen en de aangeefster voldoende steun boden voor de bewezenverklaring van de aanranding, terwijl de verklaringen met betrekking tot de verkrachting onvoldoende waren om tot een veroordeling te komen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/661222-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 december 2018
in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S. Jongen, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 november 2018. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:[slachtoffer 1] meermalen heeft aangerand;
feit 2:[slachtoffer 2] heeft verkracht dan wel heeft aangerand.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat het onder feit 1 en feit 2 subsidiair tenlastegelegde wordt bewezenverklaard. Ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde verwijst de officier van justitie naar de aangifte van [slachtoffer 1] . De officier van justitie heeft aangevoerd dat de aangifte voldoende steun vindt in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] (aangeefsters moeder), [getuige 2] (recruitmentmanager bij het bedrijf waar verdachte werkzaam is) en [getuige 3] (eigenaar van het bedrijf waar verdachte werkzaam is) en hetgeen verdachte ter zitting heeft verklaard.
Met betrekking tot feit 2 subsidiair verwijst de officier van justitie naar de aangifte van [slachtoffer 2] . De officier van justitie heeft aangevoerd dat de aangifte voldoende steun vindt in de verklaringen van getuigen [getuige 4] (vertegenwoordiger bij het bedrijf waar verdachte werkt), [getuige 2] en [getuige 3] .
Bij beide feiten is er sprake van dezelfde modus operandi en dit dient volgens de officier van justitie als schakelbewijs.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak voor feit 1 en feit 2 bepleit vanwege het ontbreken van voldoende wettig bewijs. Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging aangevoerd dat de aangifte geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. De verklaringen van de getuigen bieden onvoldoende steunbewijs in de zin van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering nu de informatie die de getuigen geven enkel afkomstig is van aangeefster en daarom niet objectief is. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat de verklaringen op essentiële punten van elkaar afwijken, met name over de datum van het tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat de aangifte enkel wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 4] . De verklaring van [getuige 4] is tegenstrijdig met de aangifte. [getuige 4] heeft zelf niets waargenomen, zijn verklaring is niet objectief en kan niet dienen als steunbewijs in de zin van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
De bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 1
Op 2 oktober 2016 heeft [slachtoffer 1] aangifte [2] gedaan tegen de verdachte. De verdachte zou haar op 31 augustus 2016 diverse malen hebben aangerand. Zij heeft hiertoe onder meer het volgende verklaard.
Op 31 augustus 2016 was aangeefster met haar teamleider, zijnde verdachte, deur aan deur energiecontracten aan het verkopen. In Eygelshoven wilde aangeefster nog drinken uit de bedrijfsbus pakken. De verdachte stond achter haar en wreef over en kneep in de kont van aangeefster, over haar kleren. Ze zei tegen hem dat ze dit niet wilde, maar hij ging door. Daarna reden ze met de bedrijfsbus naar Voerendaal. De verdachte parkeerde de bedrijfsbus naast een struik, zodat aangeefster er aan de bijrijderszijde niet uit kon. Hij ging met zijn hand onder haar shirt en wreef over haar borst. Eerst ging hij met zijn hand over haar bh om daarna aan de bovenzijde in haar bh te gaan en over haar naakte borst te wrijven. Aangeefster probeerde hem weg te duwen en zei dat ze dit niet wilde. Ook probeerde hij haar te zoenen. Onder het lopen betastte hij diverse keren haar kont. Bij terugkomst bij de bedrijfsbus stapte aangeefster in en toen probeerde de verdachte haar broek omlaag te trekken. Aangeefster heeft verklaard dat ze borderline heeft en therapie volgde en de verdachte dit wist. Dezelfde avond vertelde aangeefster haar moeder wat er was voorgevallen. In de ochtend heeft aangeefster met haar werk gebeld.
In zijn verhoor heeft de verdachte verklaard [3] dat hij teamleider is bij [bedrijf] en dat hij bij het geven van uitleg op de I-pad wellicht een hand op de schouder van [slachtoffer 1] heeft gelegd en dat deze hand afgezakt kan zijn. Hij heeft verklaard dat hij wellicht ook haar rug, haar billen of haar benen heeft aangeraakt. [slachtoffer 1] was een zwak persoon die last had van borderline.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard [4] dat het klopt dat aangeefster naast hem in de bedrijfsbus zat en dat hij met haar in Voerendaal en Kerkrade (Eygelshoven) is geweest. Hij heeft verklaard dat er geen mogelijkheid was de bedrijfsbus in Voerendaal op een andere plek te parkeren en dat aangeefster er aan de bijrijderszijde niet uit kon.
De getuige [getuige 1] heeft onder meer het volgende verklaard [5] .
[getuige 1] had gemerkt dat er iets met haar dochter [slachtoffer 1] was (de rechtbank begrijpt: aangeefster [slachtoffer 1] ). Na lang vragen vertelde [slachtoffer 1] dat hij aan haar had gezeten en dat dit de reden was dat ze niet meer ging werken. [getuige 1] heeft [slachtoffer 1] gevraagd of het om [naam verdachte] ging. [slachtoffer 1] begon meteen te huilen en ze vertelde dat [naam verdachte] geprobeerd had haar broek naar beneden te trekken. [slachtoffer 1] heeft aan [getuige 1] verteld dat [naam verdachte] haar had proberen te kussen en dat hij haar aanraakte aan haar benen en kont als ze iets te drinken uit de bus wilde pakken. Ook heeft ze [getuige 1] verteld dat hij met zijn handen onder haar T-shirt heeft gezeten.
De getuige [getuige 2] heeft onder meer het volgende verklaard [6] .
[getuige 2] werd gebeld of ge-appt door [slachtoffer 1] dat ze niet meer wilde komen werken omdat er iets was gebeurd. [slachtoffer 1] heeft haar verteld dat [naam verdachte] geprobeerd had in haar broek te zitten en aan haar borsten had gezeten. [naam verdachte] had aan haar kont gezeten en had geprobeerd haar broek uit te trekken.
3.3.2
De bewijsoverwegingen
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de feiten en omstandigheden waarover één getuige heeft verklaard op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in een ander bewijsmiddel. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Dit vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad heeft daarom geen algemene regels gegeven over de toepassing van deze bepaling.
De rechtbank heeft geen enkele reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] te twijfelen. De verklaring komt de rechtbank oprecht voor, juist vanwege het gedetailleerde karakter ervan. Voorts betrekt de rechtbank bij haar oordeel over de betrouwbaarheid dat [slachtoffer 1] snel na het gebeurde aan twee getuigen in detail en in dezelfde bewoordingen over het gebeurde heeft verklaard. Een van deze getuigen betreft bovendien de recruiter van haar werkgever, een getuige waarvan niet zonder meer kan worden gezegd dat haar loyaliteit en objectiviteit gekleurd zijn door haar relatie met aangeefster. Kleine inconsequenties in de verklaring van aangeefster en de getuigenverklaringen betreffende de datum van het tenlastegelegde doen geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van die verklaringen.
De verklaring van aangeefster wordt gesteund door de verklaring van getuige [getuige 1] en ook door de verklaring van getuige [getuige 2] .
Gelet hierop is de rechtbank, evenals de officier van justitie, van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de aanranding, ondanks de ontkenning van de verdachte. De verklaring van aangeefster wordt immers ondersteund door de verklaringen van de getuigen en hiermee staat de verklaring van aangeefster niet op zichzelf, maar is als het ware ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. (vergelijk de conclusie van [naam] , ECLI: NL:PHR:2012:BY4834)
Ten aanzien van feit 2
Op 13 juli 2017 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan tegen de verdachte van verkrachting en meerdere aanrandingen. Aangeefster heeft onder andere verklaard dat ze in december 2014 is gaan werken voor [bedrijf] . De aanrakingen waren ongeveer begonnen in de maand januari 2015. De verdachte raakte haar borst aan de zijkant aan. Ook heeft de verdachte haar meermalen betast aan haar kont, zij en binnenkant van haar dijbenen. In de eerste of tweede week van januari 2015 zat ze alleen met de verdachte in Brunssum in een bedrijfsbusje en toen is hij met zijn hand haar broek in gegaan. Hij greep haar vagina vast en ze voelde dat het topje van zijn vinger in haar vagina kwam. Ze is toen weggerend en heeft collega [getuige 4] een bericht gestuurd of ze met hem mee kon lopen. Ze is met [getuige 4] mee gelopen en met hem in de auto naar huis gegaan. Ze vertelde hem wat de verdachte bij haar gedaan had. Ze heeft direct ontslag genomen.
De verdachte ontkent dat hij de aangeefster verkracht en aangerand heeft.
Zoals hierboven overwogen kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van feit 2 de lezingen van wat zich tussen de aangeefster en de verdachte zou hebben afgespeeld, lijnrecht tegenover elkaar staan. Op basis van de andere getuigenverklaringen die zich in het dossier bevinden, kan de rechtbank niet vaststellen wanneer en wat zich daadwerkelijk heeft afgespeeld en van welk verhaal zou moeten worden uitgegaan. Het dossier geeft daar naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijkheid over. De verklaring van aangeefster wordt enigszins ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 4] . Deze getuige heeft immers verklaard dat de aangeefster hem heeft verteld dat de verdachte met zijn hand in de broek van aangeefster was gegaan. De getuige [getuige 4] weet niet waar de hand van de verdachte zich bevond in de broek van aangeefster en hij verklaart niets over een (topje van een) vinger in de vagina bij aangeefster. In de verklaring van [getuige 4] zitten meerdere inconsequenties, onder andere in tijd en locatie, die maken dat zijn verklaringen niet stroken met het verhaal van aangeefster. Derhalve stelt de rechtbank vast dat deze verklaring onvoldoende ondersteuning biedt. De verklaring van aangeefster wordt evenmin ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] . Zij benoemt in haar verklaring weliswaar dat zij reeds van twee andere dames heeft gehoord dat de verdachte bij hen de broek omlaag probeerde te trekken, hen probeerde te kussen en aan hun borsten had gezeten maar uit deze verklaring is niet te herleiden dat het hier om aangeefster gaat nu [getuige 2] geen namen noemt. Uit de getuigenverklaring van [getuige 3] blijkt enkel dat zij heeft vernomen dat toenmalig werkneemster [slachtoffer 2] zich ongeveer twee jaar geleden bij [bedrijf] heeft gemeld dat de verdachte handtastelijk was geweest. Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] onvoldoende steun bieden.
Gelet hierop zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het onder feit 2 tenlastegelegde.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1
op 31 augustus 2016 in de gemeente Voerendaal en in de gemeente Kerkrade, door een feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het vastpakken van en betasten van en voelen aan de borst van die [slachtoffer 1] en het knijpen in en betasten van de billen van die [slachtoffer 1] en het naar beneden trekken van de broek van die [slachtoffer 1] en bestaande die andere feitelijkheden hierin dat hij, verdachte, het voertuig waarin hij en voornoemde [slachtoffer 1] zaten op zodanige wijze heeft geparkeerd dat die [slachtoffer 1] niet aan de bijrijderszijde kon uitstappen en vervolgens onverhoeds met zijn hand onder haar kleding is gegaan en haar borst heeft vastgepakt en betast en aan haar borst heeft gevoeld en toen die [slachtoffer 1] weer moest instappen via de bestuurderszijde van het voertuig, onverhoeds aan haar broek heeft getrokken en
meermalen onverhoeds haar billen heeft betast en in haar billen heeft geknepen en
als teamleider van die [slachtoffer 1] misbruik heeft gemaakt van het uit feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht en misbruik heeft gemaakt van het emotionele overwicht en aldus een bedreigende situatie heeft doen ontstaan voor die [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
feitelijk aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, aan de verdachte op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij een veroordeling een geheel voorwaardelijke straf op te leggen gezien de periode die er verstreken is en het feit dat de verdachte niet eerder veroordeeld is voor een soortgelijk feit. Indien noodzakelijk is de verdachte bereid mee te werken aan reclasseringstoezicht en behandeling. Bij het opleggen van een onvoorwaardelijke straf heeft de verdediging verzocht een taakstaf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdachte, als teamleider van [slachtoffer 1] , haar heeft gedwongen tot het ondergaan van ontuchtige handelingen. [slachtoffer 1] heeft herhaaldelijk aangegeven dat ze dit niet wilde en heeft meermalen zijn hand weggeduwd en gezegd dat hij moest stoppen. De verdachte heeft de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] geschonden en een grote inbreuk gemaakt op haar gevoel van veiligheid. Hij heeft zijn eigen lustgevoelens zwaarder laten wegen dan de persoonlijke belangen van het kwetsbare slachtoffer. Tijdens de behandeling van de zaak is namens [slachtoffer 1] een slachtofferverklaring voorgelezen, waaruit onder meer is gebleken dat ze sinds het voorval last heeft van nachtmerries en terugblikken. Hierdoor is ze steeds angstiger geworden en overal waar ze kwam, bleef ze om zich heen kijken. Het vertrouwen in de mensen is nog gering. Genieten van dingen lukt nog steeds niet.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zich heeft vergrepen aan een persoon die in jaren en in mentale weerbaarheid zijn mindere was. Verdachte heeft zelf verklaard [slachtoffer 1] te beschouwen als een zwak persoon. Hij was op de hoogte van haar borderline problematiek en vond haar een zwak persoon. Hij heeft hier misbruik van gemaakt. Ter zitting heeft de verdachte het feit ontkend en heeft hij op geen enkele wijze blijk gegeven van de laakbaarheid van zijn handelen.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat uit de justitiële documentatie van 31 oktober 2018 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een dergelijk zedendelict.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van 13 november 2018. De reclassering verwacht, bij een bewezenverklaring van het tenlastegelegde en veroordeling daarvoor, dat een reclasseringstoezicht en/of begeleiding een eventueel risico op recidive kan doen afnemen.
Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie legt zij aan de verdachte op een taakstraf voor de duur van 180 uren. Om te voorkomen dat de verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit, zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand opleggen met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank zal naast het reclasseringstoezicht ook als bijzondere voorwaarde aan de voorwaardelijke gevangenisstraf een meldplicht koppelen en het volgen van (een) training(en)/behandeling(en), indien geïndiceerd door de reclassering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een schadevergoeding gevorderd van in totaal
€ 1.237,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde schade bestaat uit de posten:
materiële schade
- reiskosten, extra telefoonkosten: € 50,-
immateriële schade€ 1.187,-
Voorts heeft de benadeelde partij verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gerekwireerd tot gehele toewijzing van de vordering. Daarnaast heeft hij gevorderd om het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij aangevoerd dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard
.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, de stukken met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, voldoende vast komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreekse schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De schadeposten zijn door de verdediging niet betwist.
De rechtbank zal het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 31 augustus 2016.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor een bedrag van € 1.237,-, nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade die door het strafbare feit is toegebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde onder feit 2 primair en subsidiair;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 tot een gevangenisstraf van één maand, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt en moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, zolang de reclassering in overleg met de instelling/behandelaar verantwoord vindt;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 tot een taakstraf voor de duur van 180 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , wonende te Posterholt, ten aanzien van feit 1 toe;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] geheel toe en veroordeelt de verdachte, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 1.237,00 te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 31 augustus 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 1] , van € 1.237,00 bij niet betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 31 augustus 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B.J. Driessen, voorzitter, mr. W.A.M. de Loo en
mr. R.A.M.M. Gijselaers, rechters, in tegenwoordigheid van M.S.E.M. Oude Hengel, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 december 2018.
Buiten staat:
M.S.E.M. Oude Hengel is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 31 augustus 2016 tot en met 7 september
2016 in de gemeente Voerendaal en/of in de gemeente Kerkrade, in elk geval in
het arrondissement Limburg,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid,
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige
handelingen, te weten
- het vastpakken van en/of betasten van en/of voelen aan de borst(en) van die
[slachtoffer 1] en/of
- het knijpen in en/of betasten van de bil(len) van die [slachtoffer 1] en/of
- het naar beneden trekken van, althans trekken aan, de broek van die [slachtoffer 1]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden en/of die bedreiging met
geweld of die andere feitelijkheden hierin dat hij, verdachte,
- het voertuig waarin hij en voornoemde [slachtoffer 1] zaten op zodanige wijze
heeft geparkeerd dat die [slachtoffer 1] niet (aan de bijrijderszijde) kon uitstappen
en/of
- ( vervolgens) onverhoeds met zijn hand onder haar kleding is gegaan en/of
haar borst(en) heeft vastgepakt en/of betast en/of aan haar borst(en) heeft
gevoeld en/of
- toen die [slachtoffer 1] weer moest instappen via de bestuurderszijde van het
voertuig, onverhoeds aan haar broek heeft getrokken en/of
- ( meermalen) onverhoeds haar bil(len) heeft betast en/of in haar bil(len)
heeft geknepen en/of
- als teamleider van die [slachtoffer 1] misbruik heeft gemaakt van het uit feitelijke
verhoudingen voortvloeiende overwicht en/of
- misbruik heeft gemaakt van het leeftijdsverschil en/of het psychische en/of
emotionele overwicht en aldus een bedreigende situatie heeft doen ontstaan
voor die [slachtoffer 1] ;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2014 tot en met 1 februari 2016
in de gemeente Brunssum, in elk geval in het arrondissement Limburg,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid,
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] ,
door een of meer vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] te duwen en/of te
brengen
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden en/of die bedreiging met
geweld of die andere feitelijkheden hierin dat hij, verdachte,
- terwijl hij samen met die [slachtoffer 2] in een voertuig zat, onverhoeds met zijn
hand in haar broek en/of onderbroek is gegaan en/of haar vagina heeft betast
en/of vastgegrepen en/of een of meer vinger(s) in haar vagina heeft geduwd
en/of gebracht en/of
- als teamleider van die [slachtoffer 2] misbruik heeft gemaakt van het uit
feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht en/of
- misbruik heeft gemaakt van het leeftijdsverschil en/of het psychische en/of
emotionele overwicht en aldus een bedreigende situatie heeft doen ontstaan
voor die [slachtoffer 2] ;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2014 tot en met 1 februari 2016
in de gemeente Brunssum, in elk geval in het arrondissement Limburg,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid,
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, te weten het betasten en/of vastgrijpen van de vagina
van die [slachtoffer 2]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden en/of die bedreiging met
geweld of die andere feitelijkheden hierin dat hij, verdachte,
- terwijl hij samen met die [slachtoffer 2] in een voertuig zat, onverhoeds met zijn
hand in haar broek en/of onderbroek is gegaan en/of haar vagina heeft betast
en/of vastgegrepen en/of
- als teamleider van die [slachtoffer 2] misbruik heeft gemaakt van het uit
feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht en/of
- misbruik heeft gemaakt van het leeftijdsverschil en/of het psychische en/of
emotionele overwicht en aldus een bedreigende situatie heeft doen ontstaan
voor die [slachtoffer 2] .

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Dienst Regionale Recherche, team zeden, proces-verbaalnummer 2016166960, gesloten d.d. 31 oktober 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 91.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] d.d. 2 oktober 2016 op pagina 48-52.
3.Proces-verbaal verhoor verdachte J. [naam verdachte] d.d. 11 oktober 2011 op pagina 24, 27 en 28.
4.Verklaring ter terechtzitting d.d. 27 november 2018 van verdachte J. [naam verdachte] .
5.Proces-verbaal verhoor getuige N.V.T. [getuige 1] d.d. 21 maart 2017 op pagina 54-58.
6.Proces-verbaal verhoor getuige I. [getuige 2] d.d. 20 april 2017 op pagina 59-62.