ECLI:NL:RBLIM:2018:11549

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
7 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 404
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijk strafontslag van ambtenaar wegens plichtsverzuim en de beoordeling van de evenredigheid van de opgelegde straf

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 30 november 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen een onvoorwaardelijk strafontslag dat aan eiser was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brunssum. Eiser, die sinds 1986 in dienst was, kreeg het ontslag opgelegd na een intern onderzoek naar zijn handelen, dat was gestart naar aanleiding van een signaal van het Openbaar Ministerie over vermoedelijke witwaspraktijken. Van de veertien aan eiser verweten gedragingen bleven er vier over die als plichtsverzuim konden worden aangemerkt: onvoldoende openheid van zaken geven, het gebruik van het zakelijke e-mailadres voor privédoeleinden, het zonder toestemming verrichten van nevenwerkzaamheden, en het tijdens ziekte naar het buitenland gaan zonder dit te melden.

De rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet evenredig was aan de aard en ernst van het vastgestelde plichtsverzuim. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook het griffierecht en proceskosten aan eiser vergoedde. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden bij het opleggen van disciplinaire straffen aan ambtenaren, en dat de straf moet passen bij de ernst van het plichtsverzuim.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 18/404

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 november 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. B. Damen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brunssum, verweerder

(gemachtigde: mr. M.L.M. van de Laar).

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2017 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan eiser onvoorwaardelijk strafontslag verleend. Bij (correctie)besluit van 20 juni 2017 is door verweerder bepaald dat de ontslagdatum 1 juni 2017 dient te zijn.
Op 10 juli 2017 (het primaire besluit 2) heeft eiser de eindafrekening van verweerder ontvangen.
Bij besluit van 16 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en diens kantoorgenoot mr. drs. L.H. Janssen. Tevens zijn als vertegenwoordigers van verweerder verschenen [naam 1] en [naam 2] (adviseur Personeel & Organisatie).

Overwegingen

1. Eiser was sinds 20 januari 1986 in ambtelijke dienst aangesteld bij verweerders gemeente, laatstelijk in de functie van Medewerker dienstverlening A ([functieomschrijving]).
2. Naar aanleiding van een signaal van het Openbaar Ministerie dat er tegen eiser een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld naar vermoedelijke witwaspraktijken en er in dat kader een onderzoek in het gemeentehuis zal worden verricht op 15 juni 2016, heeft verweerder op laatstgenoemde dag hierover een gesprek gehad met eiser. Tijdens dit gesprek is aangegeven dat er mogelijk sprake is van plichtsverzuim. Ook is het voornemen uitgesproken dat eiser zal worden geschorst. In onderling overleg is dit voornemen tot schorsing omgezet in een toekenning van buitengewoon verlof. Het toekennen van buitengewoon verlof is verlengd tot en met 31 maart 2017.
3. Voornoemde gebeurtenissen zijn voorts voor verweerder aanleiding geweest om een intern onderzoek te laten verrichten door mr. B.M.L. Reijnders, destijds Hoofd Juridische Zaken en Controlling bij verweerders gemeente (rapport van 14 november 2016; hierna: rapport Reijnders) en vervolgens een tweetal aanvullende externe onderzoeken te laten uitvoeren door respectievelijk bedrijfsrecherchebureau Hoffmann (rapport van 3 november 2016; hierna: rapport Hoffmann) en recherchebureau Ben Zuidema (rapport van 11 januari 2017; hierna: rapport Zuidema). Ook heeft verweerder (sinds eind december 2016) de beschikking gehad over eisers strafdossier.
4. In het rapport Reijnders wordt (voorlopig) geconcludeerd dat (1) eiser aanzienlijke opdrachten heeft verstrekt, terwijl hij daartoe op grond van de Mandatenregistratie niet zelfstandig bevoegd was, (2) eiser opdrachten heeft verstrekt zonder dat daaraan een formele opdracht van de budgethouder/leidinggevende ten grondslag ligt dan wel dat eiser een opdracht mondeling heeft gegeven en zonder een offerte, terwijl deugdelijke administratie in Verseon ontbreekt, (3) niet is kunnen worden vastgesteld dat offertes en facturen zijn beoordeeld en hoe dan de wijze van beoordeling heeft plaatsgevonden, (4) niet is kunnen worden vastgesteld of er (toe)zicht is geweest op hoe opdrachten daadwerkelijk zijn uitgevoerd, (5) niet is kunnen worden vastgesteld of de betaalde prijzen voor opdrachten valide zijn geweest, (6) vast is komen te staan dat aan een groot aantal ondernemers een grote concentratie van opdrachten is verstrekt, terwijl uit Verseon niet blijkt dat eiser andere ondernemers in de gelegenheid heeft gesteld mee te dingen naar deze opdrachten, een en ander bezien in het licht van de interne richtlijn dat vanaf een bepaald bedrag minimaal twee offertes worden aangevraagd, (7) eiser veel ‘uit huis’ was, maar dit niet uit zijn klokoverzichten blijkt, (8) eiser onder werktijd privézaken heeft verricht en (9) er sprake is van verwevenheid tussen zakelijke en privébelangen. In de bevindingen van het rapport Hoffmann komt onder meer naar voren dat het onderzoek indicaties opleverde van vermenging van zakelijke contacten en privébelangen. Als voorbeeld hiervan noemt het rapport de zakelijke contacten van eiser met [architectenbureau], terwijl dit architectenbureau ook werkzaamheden heeft verricht die verband houden met de verbouwing van de woningen van twee kinderen van eiser. Verder wordt in het rapport Hoffmann aangegeven dat op de internetsite van [bouwbedrijf] staat vermeld dat deze in samenwerking met eiser en [architectenbureau] de bouw van [naam autobedrijf] heeft verzorgd. Volgens het rapport Hoffmann is niet uitgesloten dat eiser hiervoor tijdens werktijd activiteiten heeft verricht. Ook werden e-mails aangetroffen op eisers mailaccount van verweerders gemeente, die verband hielden met de bouw van [naam garage]. Tijdens gesprekken met eiser kwam naar voren dat eiser de bouw van voornoemde garage heeft begeleid en in dat kader nauwe contacten heeft onderhouden met [naam eigenaar], zijnde de eigenaar van [het autobedrijf]. Het rapport Zuidema gaat onder meer over eisers mailverkeer op zijn mailaccount van verweerders gemeente. Dit mailaccount werd volgens Zuidema door eiser zowel zakelijk als ook voor privédoeleinden gebruikt.
5. Eiser heeft kennisgenomen van voornoemde rapporten en is door verweerder in de gelegenheid gesteld hierop te reageren, van welke gelegenheid hij gebruik heeft gemaakt.
6. Bij brief van 14 maart 2017 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van zijn voornemen om eiser wegens ernstig plichtsverzuim de onvoorwaardelijke straf van strafontslag op te leggen, met bevel tot onmiddellijke tenuitvoerlegging. De ontslagdatum is bepaald op 1 april 2017. Eiser heeft mondeling op 22 maart 2017 en schriftelijk bij brief van 27 maart 2017 zijn zienswijzen aan verweerder kenbaar gemaakt.
7. Bij het primaire besluit 1 – waarbij het voornemen van 14 maart 2017 wordt overgenomen en onderdeel uitmaakt van dit besluit – heeft verweerder eiser wegens plichtsverzuim met toepassing van artikel 8:13 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Verweerder heeft de volgende gedragingen (tezamen) als ernstig plichtsverzuim aangemerkt en aan de disciplinaire straf ten grondslag gelegd:
verdenking van witwassen (artikel 420bis Wetboek van Strafrecht), welke tot strafrechtelijke vervolging heeft geleid;
de Belastingdienst heeft een navordering ingesteld en heeft beslag gelegd;
eiser heeft onvoldoende (c.q. te laat) openheid van zaken gegeven hierover;
eiser heeft contacten onderhouden met personen die verdacht worden van strafbare feiten;
eiser had op zijn werk (dat wil zeggen in het gemeentehuis) privézaken liggen, die mogelijk – in het kader van het strafrechtelijk traject – belastend voor hem zijn;
eiser heeft het zakelijk e-mailadres veelvuldig gebruikt voor privédoeleinden;
eiser heeft werkzaamheden voor derden verricht, zonder toestemming van c.q. namens verweerder, waarbij bovendien niet duidelijk is in welke hoedanigheid hij deze werkzaamheden heeft verricht;
eiser heeft geen gebruik gemaakt van Verseon (digitaal vastleggen van gegevens);
eiser heeft besluiten genomen terwijl eiser daartoe niet bevoegd was;
eiser heeft opdrachten met derden niet schriftelijk vastgelegd;
eiser heeft onvoldoende offertes aangevraagd;
eiser heeft geen c.q. onvoldoende gebruik gemaakt van het kloksysteem;
eiser heeft zich niet gehouden aan de werk- c.q. bloktijden;
eiser is tijdens zijn ziekte naar het buitenland (Hongarije) gegaan, zonder dat hij verweerder daarover vooraf had geïnformeerd c.q. toestemming had gevraagd.
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden is verweerder tot de conclusie gekomen dat eiser de schijn van belangenverstrengeling op zich heeft geladen. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het plichtsverzuim eiser is toe te rekenen en dat de straf van disciplinair ontslag niet onevenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim.
8. Bij (correctie)besluit van 20 juni 2017 heeft verweerder eiser laten weten dat de ingangsdatum voor het strafontslag 1 juni 2017 is.
9. Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder aan eiser een salarisspecificatie verstrekt met daarin opgenomen een eindafrekening. Ook in dit besluit is verweerder uitgegaan van de ontslagdatum 1 juni 2017.
10. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen beide primaire besluiten. Het bezwaar tegen de eindafrekening (het primaire besluit 2) richt zich uitsluitend tegen de ontslagdatum van 1 juni 2017.
11. Bij het bestreden besluit heeft verweerder – onder verwijzing naar het advies van de Commissie bezwaarschriften van de gemeente Brunssum (hierna: de Commissie) van 15 november 2017 – de primaire besluiten gehandhaafd. Verweerder heeft alle onderdelen van het advies van de Commissie overgenomen, behalve voor zover dit advies ziet op de ontslagdatum. Verweerder heeft als datum van ontslag 1 juni 2017 aangehouden.
12. Eiser heeft zich ook met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank. Eiser heeft allereerst betoogd dat er geen sprake is van een besluit op bezwaar, nu zijn bezwaren niet uitdrukkelijk “gegrond” of “ongegrond” zijn verklaard. Verweerder heeft in het bestreden besluit verwezen naar het advies van de Commissie, die tot gegrondverklaring van het bezwaar komt, terwijl hierover in het bestreden besluit niets is vermeld, aldus eiser.
13. De rechtbank overweegt dienaangaande dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor besluiten op bezwaar, anders dan voor beslissingen in beroep en hoger beroep, geen dicta voorschrijft. In het bestreden besluit is aangeduid welke onderdelen van het advies van de Commissie zijn overgenomen door verweerder en welke niet. Het standpunt van verweerder ten aanzien van de bezwaren van eiser dat deze geen doel treffen en derhalve ongegrond zijn, blijkt daarmee voldoende duidelijk uit de tekst van het bestreden besluit. De beroepsgrond van eiser dat in het bestreden besluit geen formeel dictum is opgenomen, faalt.
14. Eiser heeft voorts in beroep aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte met terugwerkende kracht ontslag heeft verleend. Het rechtszekerheidsbeginsel verzet zich hiertegen. Volgens eiser is verweerder dezelfde mening toegedaan, nu de gemachtigde van verweerder tijdens de hoorzitting als alternatieve ontslagdatum 7 oktober 2017 heeft genoemd (de dag na het indienen van het verweerschrift in bezwaar). Eiser is van mening dat dit kan worden beschouwd als een bindende toezegging, zodat de ontslagdatum niet eerder dan op 7 oktober 2017 kan worden vastgesteld. Eiser heeft verder verwezen naar het advies van de Commissie, die de ingangsdatum van het ontslag stelt op de eerste dag nadat de beslissing op bezwaar is genomen. Nu een verweerschrift geen besluit in de zin van de Awb kan zijn, dient volgens eiser dan ook te worden aangeknoopt bij de door de Commissie voorgestelde datum van 20 januari 2018.
15. De rechtbank merkt als eerste op dat over de datum van ingang van een strafontslag als hier verleend in de CAR/UWO niets is bepaald. Verweerder is dan ook niet verplicht om de ontslagdatum pas te laten ingaan op de eerste dag na bekendmaking van het bestreden besluit.
16. Vast staat dat in het voornemen tot ontslag van 14 maart 2017 als ontslagdatum 1 april 2017 wordt genoemd. Weliswaar bevat het primaire besluit 1 geen ontslagdatum, maar in dit besluit wordt wel verwezen naar het voornemen tot ontslag, waarin verweerder de ontslagdatum van 1 april 2017 had vermeld. Verweerder heeft het ontbreken van een ingangsdatum in het primaire besluit 1 gecorrigeerd bij besluit van 20 juni 2017, waarin de ontslagdatum is bepaald op 1 juni 2017. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van ontslag met terugwerkende kracht. Immers, aan eiser is strafontslag opgelegd met bevel tot onmiddellijke ten uitvoerlegging, waarbij de ontslagdatum reeds eerder (in het voornemen) was vastgesteld op 1 april 2017 en thans de ontslagdatum 1 juni 2017 wordt aangehouden, zijnde de dag na bekendmaking van het primaire besluit 1. Eiser wist, althans behoorde te weten, dat zeker vanaf laatstgenoemde datum strafontslag was verleend, omdat het ontslag onmiddellijk ten uitvoer zou worden gelegd. Van een onverwachte of onberekenbare handeling die met terugwerkende kracht ingrijpt in zijn rechtspositie, zoals eiser stelt, is dan ook geen sprake. Verweerder heeft na heroverweging in bezwaar het verleende strafontslag gehandhaafd. Daarbij is hij uitgegaan van hetzelfde plichtsverzuim als ten grondslag ligt aan het primaire besluit 1. Verder is de rechtbank van oordeel dat de opmerking van verweerder tijdens de hoorzitting dat 7 oktober 2017 een alternatieve ontslagdatum zou kunnen zijn niet die strekking heeft dat eiser daaraan het gerechtvaardigde vertrouwen kan ontlenen dat het ontslag op zijn vroegst eerst dan kan ingaan. De rechtbank verstaat het woord 'alternatieve' in deze context eerder als een subsidiaire mogelijkheid, waarbij verweerder primair persisteert bij de in het besluit van 20 juni 2017 vastgelegde en hiervoor besproken ontslagdatum. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor eisers standpunt dat de ingangsdatum bepaald zou moeten zijn op de eerste dag na bekendmaking van het bestreden besluit.
17. De rechtbank zal de overige gronden van beroep hierna afzonderlijk bespreken aan de hand van de verwijten die ten grondslag liggen aan het strafontslag. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
18. In artikel 8:13 van de CAR/UWO is bepaald dat aan de ambtenaar als disciplinaire straf ongevraagd ontslag kan worden verleend.
In artikel 16:1:1, eerste lid, van de CAR/UWO, voor zover van belang, is bepaald dat de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt deswege disciplinair kan worden gestraft.
In het tweede lid is bepaald dat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen omvat.
19. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) is voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven, noodzakelijk dat op grond van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Voorts moet het plichtsverzuim de ambtenaar zijn toe te rekenen en dient de opgelegde straf evenredig te zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.
Gedraging 1: verdenking van witwassen (artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht), welke tot strafrechtelijke vervolging heeft geleid
20. Vast staat dat tegen eiser een strafrechtelijke vervolging ter zake van een misdrijf (verdenking witwassen crimineel geld) is ingesteld, waarvoor eiser op 21 maart 2018 ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Limburg is verschenen. Eiser is echter bij vonnis van 21 maart 2018 vrijgesproken. Nu de officier van justitie tegen dit vonnis hoger beroep heeft ingesteld, is deze vrijspraak echter nog niet onherroepelijk.
21. De rechtbank kan in dit geval, waarbij de verdenking van witwassen van crimineel geld door de strafrechter in eerste aanleg niet bewezen werd geacht en deze eiser daarvan heeft vrijgeproken, doch deze vrijspraak door het ingestelde hoger beroep nog niet onherroepelijk is, niet anders concluderen dan dat dit verwijt thans nog niet is weggevallen. Dit laat echter onverlet dat de bestuursrechter zich een zelfstandig oordeel moet en kan vormen over de aan dit verwijt ten grondslag liggende feiten. Met de strafrechter in eerste aanleg oordelend is thans de rechtbank van oordeel dat in het voorhanden zijnde politiedossier geen, althans onvoldoende, aanknopingspunten aanwezig zijn voor het oordeel dat eiser zich heeft schuldig gemaakt aan witwaspraktijken. Dat het Openbaar Ministerie tegen de vrijspraak van eiser in hoger beroep is gegaan, doet op dit moment aan het vorenstaande niets af.
Gedraging 2: de Belastingdienst heeft een navordering ingesteld en heeft beslag gelegd
22. De rechtbank stelt vast dat er in eisers geval inderdaad beslaglegging heeft plaatsgevonden, maar dat dit beslag inmiddels is opgeheven. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij de inbeslaggenomen goederen zelf heeft opgekocht. Voor wat betreft de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 2010 tot en met 2013 en de opgelegde aanslag IB/PVV over het jaar 2014 (eerste tranche) is gebleken dat (de belastingkamer van) de rechtbank Zeeland-West-Brabant deze op 4 oktober 2017 heeft vernietigd, terwijl volgens eiser met betrekking tot de
navorderings-, voorlopige- en definitieve aanslagen IB/PVV over de jaren 2010 tot en met 2016 (tweede tranche) eerst half oktober 2018 (na sluiting van het onderzoek ter zitting) uitspraak zal volgen.
23. De rechtbank is – gelet op het vorenstaande – van oordeel dat het aan eiser gemaakte verwijt dat hij problemen heeft met de Belastingdienst vanwege beslaglegging en navorderingen als gevolg van het verzwijgen van hogere inkomsten waarover hij geen belasting en premie heeft betaald, in een ander daglicht is komen te staan, in die zin dat van ernstig plichtsverzuim niet kan worden gesproken. Het beslag is namelijk opgeheven en de navorderingsaanslag eerste tranche is door de belastingkamer vernietigd. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen eerst het gesprek aan te gaan met eiser om duidelijkheid te krijgen over zijn financiële situatie, alvorens te concluderen dat (mede) hierom sprake is van ernstig plichtsverzuim.
Gedraging 3: eiser heeft onvoldoende (c.q. te laat) openheid van zaken gegeven
24. Uit de voorhanden zijnde gedingstukken is gebleken dat eiser al tijdens het gesprek van 22 juni 2016 door verweerder er op is gewezen dat hij openheid van zaken moest betrachten. Ook in een brief van 14 november 2016 is hij hierop gewezen. Verder staat vast dat eiser op 7 juli 2016 en 15 september 2016 door de politie is gehoord. Hiervan heeft hij bij verweerder geen melding gedaan. Op maandagochtend 13 februari 2017 heeft een voorlopige voorzieningzitting plaatsgevonden in het geschil met de Belastingdienst. Eiser heeft verweerder hierover geïnformeerd op vrijdagmiddag 10 februari 2017.
25. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij geen openheid van zaken hoefde te geven dan wel dat hij aan deze verplichting heeft voldaan. Volgens eiser viel er over de strafzaak niets te melden, omdat hij niet op de hoogte was van de inhoud van het strafrechtelijk onderzoek. Voorts is de gemachtigde van eiser pas in een laat stadium op de hoogte gesteld van het verzoek om een voorlopige voorziening tegen de Belastingdienst door de fiscale advocaat van eiser. Volgens eiser heeft diens gemachtigde verweerder zo spoedig mogelijk hierover ingelicht.
26. De rechtbank is van oordeel dat, nu verweerder eiser uitdrukkelijk heeft verzocht om informatie, eiser gehoor had moeten geven aan dit verzoek, zeker nu hij werd verdacht van ernstige strafrechtelijke feiten (witwassen) en in het verlengde daarvan een geschil had met de Belastingdienst. Eiser is tweemaal gehoord door de politie en heeft beide keren gebruik gemaakt van het recht om te zwijgen. De rechtbank ziet niet in waarom eiser niet aan verweerder had dienen terug te koppelen dat hij is gehoord en dat hij zich heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Met betrekking tot het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil met de Belastingdienst is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser deze rechtszaak eerder aan verweerder had kunnen melden. Eiser had hierover communicatiever moeten zijn richting verweerder. Hij was immers al langer verwikkeld in een geschil met de Belastingdienst en had verweerder kunnen en moeten inlichten over de indiening van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat enkel het nalaten van het geven van de vereiste openheid van zaken in het onderhavige geval niet ernstig genoeg is voor een strafontslag.
Gedraging 4: eiser heeft contacten onderhouden met personen die verdacht worden van strafbare feiten
27. Eiser onderhield contacten met personen die later, naar hij stelt, verdacht bleken te zijn van strafbare feiten. Eiser had onder meer contact met G.S. (zijn zwager), B.H. (een oud-collega) en C.v.R. Laatstgenoemde persoon is in maart 2017 onder andere veroordeeld voor het witwassen van crimineel geld en het produceren van synthetische drugs. Volgens verweerder maken de contacten met deze personen eiser, als ambtenaar van verweerders gemeente, kwetsbaar. Dit geldt naar de mening van verweerder temeer omdat eiser uit hoofde van zijn functie veel contact had met bedrijven. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij geen enkele notie had van het feit dat personen die hij kende en incidenteel ontmoette, verdacht werden van strafbare feiten. Eiser wist niet dat betrokkenen verdachten waren. Verder is de Team Criminele Inlichtingen (TCI-)melding (proces-verbaal nummer 2015-0714), waarin staat dat H. en H. voor wat betreft hun weedhandel veel contacten hebben met een ambtenaar van de gemeente Brunssum, genaamd [naam eiser], volgens eiser onjuist en stelt hij H. niet te kennen. Eiser stelt ter zitting dat TCI-meldingen onbetrouwbaar zijn vanwege de anonieme bronnen en derhalve niet als bewijsmiddel kunnen dienen. Bovendien vraagt eiser zich af waarom hij geen contact zou mogen hebben met zijn zwager.
28. De rechtbank is van oordeel dat ook het verwijt dat eiser contacten onderhield met personen die verdacht werden van strafbare feiten ten onrechte aan het strafontslag ten grondslag is gelegd. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiser wist of had kunnen weten dat de betreffende personen verdachten waren. Eiser heeft dat immers ontkend. Verweerder heeft evenmin aangetoond wat de aard van de contacten is geweest tussen eiser en voornoemde personen. De rechtbank overweegt voorts dat uit het strafdossier niet blijkt van enige betrokkenheid van eiser bij weedhandel. Verder kan naar het oordeel van de rechtbank aan de TCI-melding dat H en H voor wat betreft hun weedhandel veel contact hebben met een ambtenaar van de gemeente, derhalve ook niet de conclusie kan worden verbonden die verweerder daar kennelijk aan verbindt. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank niet zonder belang dat aan een TCI-melding niet de bewijskracht toekomt die verweerder daar kennelijk aan verbindt nu de herkomst van in een dergelijke melding neergelegde bevindingen naar hun aard niet traceerbaar en niet controleerbaar zijn. Dat eiser betrokken zou zijn bij weedhandel is door verweerder derhalve niet concreet gemaakt. Ten aanzien van S. merkt de rechtbank op dat hij een zwager is van eiser. In de regel brengt een dergelijke familierechtelijke relatie mee dat er reeds om die reden contact is. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat verweerder onvoldoende heeft aangetoond waarom eisers contact met zijn zwager de gemeente in diskrediet brengt en eiser – gelet op zijn werkzaamheden – kwetsbaar maakt.
Gedraging 5: eiser had op zijn werk (dat wil zeggen in het gemeentehuis) privézaken liggen, die mogelijk – in het kader van het strafrechtelijk traject – belastend voor hem zijn
29. Vast staat dat op de laptop van het werk, die eiser in gebruik had, foto’s stonden die betrekking hadden op de werkzaamheden aan eisers vakantiewoning in Hongarije en het bouwproject van Autobedrijf MB/Valeres.
30. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar artikel 15:1:b van de CAR/UWO, op grond waarvan het de ambtenaar is verboden, behoudens toestemming verleend door of namens het college in bijzondere gevallen, ten eigen bate: (b.) aan de gemeente toebehorende eigendommen te gebruiken, en artikel 11 onder a van de Gedragscode (opgenomen in Bijlage 3 van de Nota Integriteitbeleid van de gemeente Brunssum), waarin is bepaald dat:
(a.) Voor het uitvoeren van je werkzaamheden worden je de middelen en voorzieningen van gemeentewege ter beschikking gesteld. Het is niet toegestaan om de gemeentelijke voorzieningen voor privédoeleinden te gebruiken. Je neemt geen gemeentelijke eigendommen mee naar huis, tenzij dit functioneel is en je leidinggevende daarmee instemt;
(b.) Je weet dat gebruik van internet en e-mail werkgerelateerd dient te zijn. Je kent de gemeentelijke gedragscode voor e-mail-, telefoon- en internetgebruik en houd je hier aan. Beperkt privégebruik van telefoon en PC is toegestaan).
Volgens verweerder is in het geval van eiser, gezien de aard en inhoud van het gebruik van de laptop, geen sprake van beperkt privégebruik. Bovendien heeft de leidinggevende van eiser, [naam leidinggevende] verklaard dat hij eiser geen toestemming heeft gegeven om op de laptop privézaken op te slaan.
31. Eiser stelt zich op het standpunt dat het niet verboden is om privébestanden op de laptop op te slaan.
32. De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat er privézaken op de laptop staan die in het kader van het strafrechtelijk traject mogelijk belastend kunnen zijn voor eiser. Niet is aangetoond dat, met betrekking tot de op de laptop aangetroffen foto’s, sprake is van een link met eisers strafzaak. Dit gegeven klemt temeer nu eiser in ieder geval in eerste aanleg is vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten (het witwassen van crimineel geld). Daarnaast is de rechtbank, anders dan verweerder, van oordeel dat eiser de laptop slechts beperkt heeft gebruikt voor privédoeleinden, hetgeen is toegestaan op grond van artikel 11, onder b, van de Gedragscode. Eiser had toestemming om de laptop mee naar huis (en op vakantie) te nemen vanwege het feit dat hij stand-by moest zijn (ook buiten werktijd) voor storingen en/of calamiteiten. De rechtbank acht het dan ook niet ongebruikelijk dat er privézaken op de laptop staan. In zoverre kan met betrekking tot dit verwijt geen sprake zijn van plichtsverzuim.
Gedraging 6: eiser heeft het werk e-mailadres veelvuldig gebruikt voor privédoeleinden
33. Uit de voorhanden zijnde gegevens blijkt onder meer dat eiser via het e-mailadres van zijn werk privé-opdrachten heeft verstrekt aan bedrijven ten behoeve van de verbouwing van de woningen van zijn kinderen.
34. Verweerder verwijst in dit verband naar punt 4 van de Gemeentelijke gedragscode gebruik E-mail en Internet, waarin het volgende is weergegeven:
Er wordt vanuit gegaan dat de te versturen en de te ontvangen e-mail berichten in de regel een functioneel karakter hebben. (…) Er mogen overigens wel privé e-mail berichten ontvangen en verstuurd worden (gelijk dat geschiedt met telefoonberichten). De inhoud mag in elk geval niet in strijd zijn met de Gedragscode ambtenaren Brunssum 2008. Volgens verweerder is er wel degelijk sprake van strijd met deze Gemeentelijke gedragscode, nu de belangen privé/werk door elkaar lopen.
35. Eiser heeft onder meer naar voren gebracht dat het aantal verzonden privé e-mails in verhouding tot het totale aantal verzonden e-mails meevalt. Van veelvuldig gebruik van het zakelijk e-mailadres voor privédoeleinden is volgens eiser dan ook geen sprake. Bovendien laat de Gemeentelijke gedragscode het privégebruik van het zakelijk e-mailadres toe, aldus eiser. Eiser heeft voorts aangegeven dat hij zich in de kwestie van [het autobedrijf] heeft gerealiseerd dat hij niet vanuit de gemeente moest mailen en daarmee dan ook is gestopt. Eén van de partijen die betrokken was bij de bouw van [het autobedrijf], is dit zakelijk mailadres blijven gebruiken, aldus eiser, ondanks zijn verzoek daartoe om dat niet meer te doen.
36. De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat het zakelijk e-mailadres niet veelvuldig is gebruikt voor privédoeleinden. De rechtbank acht evenwel in dit kader niet het aantal privé e-mailberichten van doorslaggevend belang, maar de aard en de inhoud van deze e-mails. Gebleken is dat eiser via het zakelijk e-mailadres heeft gecorrespondeerd in verband met zijn nevenwerkzaamheden en de verbouwingen van de woningen van zijn kinderen. Onder deze mailberichten stond de automatische ondertekening van verweerders gemeente (een zogenaamd handtekeningblokje). De rechtbank is van oordeel dat, daar waar eiser zijn zakelijk e-mailadres voor privédoeleinden heeft gebruikt, hij onvoldoende zorgvuldig is geweest aangezien hij door het handtekeningblokje een link heeft gelegd met de gemeente Brunssum. Deze gedraging is naar het oordeel van de rechtbank dan ook aan te merken als plichtsverzuim.
Gedraging 7: eiser heeft werkzaamheden voor derden verricht, zonder toestemming van c.q. namens verweerder, waarbij bovendien niet duidelijk is in welke hoedanigheid hij deze werkzaamheden heeft verricht
37. Vast staat dat eiser bouwkundige adviezen heeft gegeven en betrokken is geweest bij de bouw van [het autobedrijf]. Eiser heeft deze werkzaamheden niet gemeld noch hiervoor toestemming gekregen van zijn leidinggevende.
38. In artikel 15:1:e van de CAR/UWO is bepaald dat de ambtenaar verplicht is aan het college opgave te doen van de nevenwerkzaamheden die hij verricht of voornemen is te gaan verrichten, die de belangen van de dienst, voor zover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken.
39. Artikel 8 van de Gedragscode bepaalt onder a: Je vervult geen nevenfunctie die strijdig is of kan zijn met het belang van de gemeente of die belangenverstrengeling kan opleveren in de functie die je uitoefent. Je bent terughoudend met adviezen in de privésfeer die de gemeentelijke belangen kunnen raken.
40. De rechtbank is van oordeel dat eiser de door hem verrichte werkzaamheden voor [het autobedrijf] had moeten melden bij zijn leidinggevende. Verweerder heeft terecht gesteld dat deze nevenwerkzaamheden raakvlakken hadden met eisers functie, temeer daar bij dit bouwproject een zakenrelatie van de gemeente was betrokken ([architectenbureau]). Het feit dat eiser, naar hij stelt, voor zijn werkzaamheden bij [het autobedrijf] niet betaald heeft gekregen omdat er sprake was van een vriendendienst, maakt niet dat er geen sprake zou kunnen zijn van nevenwerkzaamheden en dat eiser voor deze werkzaamheden geen toestemming van zijn leidinggevende behoefde te verkrijgen. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat werk en privé door elkaar zijn gaan lopen, omdat eiser, zoals hiervoor reeds vermeld onder rechtsoverweging 36, zijn zakelijke e-mailadres (met het handtekeningblokje, waaruit bleek dat hij bouwkundig medewerker was van de gemeente Brunssum) heeft gebruikt voor deze nevenwerkzaamheden. Bovendien is eiser vanuit zijn functie betrokken geweest bij de sanering van het sloopterrein in het kader van de bouw van [het autobedrijf]. Zijn [leidinggevende] had hem hiertoe opdracht gegeven. Laatstgenoemde heeft verklaard niet op de hoogte te zijn geweest van het feit dat eiser en de eigenaar van [het autobedrijf] bevriend waren met elkaar. Wanneer hij dit van tevoren had geweten, had hij eiser niet betrokken bij deze sloopwerkzaamheden. De rechtbank is van oordeel dat eiser ten overstaan van verweerder ook helder had moeten zijn over zijn vriendschap met de eigenaar van [het autobedrijf]. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat dit verwijt moet worden gekwalificeerd als plichtsverzuim.
Gedraging 8: eiser heeft geen gebruik gemaakt van Verseon (digitaal vastleggen van gegevens)
41. Door eiser wordt erkend dat hij niet of nauwelijks gebruik heeft gemaakt van Verseon, terwijl het sinds 2012 verplicht was om dit systeem te gebruiken. Gebleken is voorts dat eiser heeft aangegeven dat hij Verseon ingewikkeld vond en hij niet in staat was om administratieve werkzaamheden via dit systeem te verrichten. Dit was bekend bij zijn [leidinggevende]. Eiser is echter niet aangesproken op zijn gedrag. Nu verweerder niet heeft ingegrepen, is de rechtbank van oordeel dat dit verwijt thans niet als plichtsverzuim naar voren kan worden gebracht.
Gedragingen 9, 10 en 11: eiser heeft besluiten genomen terwijl hij daartoe niet bevoegd was, opdrachten met derden niet schriftelijk vastgelegd en onvoldoende offertes aangevraagd
42. Eiser heeft deze gedragingen ontkend. Eiser stelt dat hij niet op eigen houtje heeft gehandeld en dat hij altijd toestemming – veelal mondeling – van zijn [leidinggevende] heeft gevraagd en gekregen. Eiser stelt dat hij wel degelijk bij twijfel en met toestemming van [naam leidinggevende] meerdere offertes heeft aangevraagd. Eiser heeft voorts aangevoerd dat bij de afdeling Control van verweerders gemeente de facturen met de schriftelijke opdrachten werden verzameld, anders werd er niet uitbetaald.
43. De rechtbank is gebleken dat als besluiten onbevoegd zijn genomen en niet schriftelijk zijn vastgelegd de betalingsopdrachten niet worden uitbetaald door de afdeling Control. Vast staat dat alle betalingsopdrachten van eiser door de afdeling Control zijn geaccordeerd en uitbetaald. Dat eiser onzorgvuldig te werk is gegaan met betrekking tot voornoemde verwijten, is dan ook onvoldoende komen vast te staan. Ten aanzien van het verwijt dat eiser onvoldoende offertes heeft opgevraagd, overweegt de rechtbank dat verweerder zich daarbij heeft gebaseerd op het rapport Reijnders. In dit rapport komt naar voren dat niet kan worden nagegaan of eiser voldoende offertes heeft aangevraagd voor het doen van een prijsopgave, omdat een adequate administratie hierover in Verseon ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat het onvoldoende aanvragen van offertes – wat hier verder ook van zij – niet aan eiser kan worden tegengeworpen, nu verweerder zich hierbij baseert op de registratie in Verseon en de rechtbank van oordeel is, zoals blijkt uit rechtsoverweging 41, dat verweerder niet adequaat heeft gereageerd op eisers signalen dat hij moeite had met het gebruik van dit systeem.
Gedraging 12 en 13: eiser heeft geen of onvoldoende gebruik gemaakt van het kloksysteem en heeft zich niet gehouden aan de werk- en bloktijden
44. Vast is komen te staan dat eiser het kloksysteem alleen gebruikte bij binnenkomst op kantoor en bij het verlaten ervan aan het einde van zijn werkdag. Hij klokte niet uit of in wanneer hij gedurende een werkdag afspraken buitenshuis had.
45. Volgens verweerder is er nooit toestemming gegeven aan eiser om niet te hoeven voldoen aan de verplichting om te klokken.
46. Eiser stelt zich op het standpunt dat uit- en inklokken overdag niet handig was vanwege de werkdruk. Volgens eiser heeft hij wel uitgeklokt bij privéaangelegenheden. Zijn [leidinggevende] was van zijn klokgedrag op de hoogte en gedoogde dit. Tijdens zijn beoordelingsgesprekken werden hierover geen opmerkingen gemaakt. Eiser stelt dat hij geen misbruik van de situatie heeft gemaakt. Sterker nog, hij was altijd 24 uur per dag en zeven dagen per week bereikbaar voor calamiteiten, ook op zijn vaste vrije dag (vrijdag) en tijdens vakanties. Volgens eiser heeft verweerder dit onvoldoende meegewogen bij zijn besluitvorming.
47. De rechtbank is ter zitting gebleken dat de bureaus van eiser en zijn [leidinggevende] niet ver van elkaar af stonden en wel zodanig dat beiden oogcontact met elkaar konden hebben. Als gevolg hiervan was voor [naam leidinggevende] zichtbaar wanneer eiser op kantoor was. Voorts is door verweerder niet betwist dat eiser dag en nacht bereikbaar was voor de dienst (het hele jaar door) en dat hij in totaal 700 overuren heeft gemaakt. Verder is niet gebleken dat eiser heeft nagelaten zijn functie te vervullen en misbruik heeft gemaakt van het kloksysteem. Hoewel eiser strikt genomen het systeem onvoldoende heeft gebruikt, heeft zijn leidinggevende naar de rechtbank vaststelt kennelijk geen redenen gezien eiser hierop aan te spreken. Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder eisers klokgedrag dan ook niet als plichtsverzuim kan aanmerken. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor het zich niet houden aan werk- en bloktijden. Ook in dat geval is geen sprake van plichtsverzuim.
Gedraging 14: eiser is tijdens zijn ziekte naar het buitenland (Hongarije) gegaan, zonder dat hij verweerder daarover vooraf had geïnformeerd
48. Eiser heeft erkend dat hij tijdens een ziekteperiode één dag in het buitenland is geweest en dat hij dit van tevoren had moeten melden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze gedraging terecht aangemerkt als plichtsverzuim.
Conclusie
49. De rechtbank overweegt dat, van de veertien aan eiser verweten gedragingen, er slechts vier gedragingen overblijven die toerekenbaar plichtsverzuim opleveren. Het gaat daarbij om onvoldoende (c.q. te laat) openheid van zaken geven, het gebruiken van het zakelijk e-mailadres voor privédoeleinden, het zonder toestemming van verweerder verrichten van nevenwerkzaamheden en het tijdens ziekte één dag naar het buitenland gaan zonder verweerder hiervan op de hoogte te stellen. De rechtbank is niet gebleken dat voornoemd plichtsverzuim eiser niet ten volle kan worden toegerekend. Verweerder was dus bevoegd om aan eiser een disciplinaire straf op te leggen. De rechtbank acht de straf van onvoorwaardelijk ontslag echter niet evenredig aan de aard en de ernst van het plichtsverzuim zoals dat is komen vast te staan. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met in achtneming van deze uitspraak. Verweerder heeft in het kader van het opleggen van een disciplinaire straf beslissingsruimte. Het is dan ook aan verweerder om te bepalen welke straf wordt opgelegd.
50. Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 te vergoeden.
51. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,00 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 501,00, wegingsfactor 1). De reiskosten die eiser heeft gemaakt voor het verschijnen ter zitting komen eveneens voor vergoeding in aanmerking (€ 15,22; kosten op basis van openbaar vervoer 2e klas).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.017,22.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen (voorzitter), en mr. M.M.T. Coenegracht en mr. E.M.J. Hardy, leden, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2018.
griffier rechter/voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 30 november 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.