Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding van 31 oktober 2018 met producties 1 en 2,
- de brief van [eiseres] met productie 3,
- de brief van [gedaagde] één productie,
- de mondelinge behandeling op 26 november 2018.
Rechtbank Limburg
In deze zaak vorderde eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.W.M. van Doorn, de voortzetting van de huurovereenkomst met uitsluiting van gedaagde, vertegenwoordigd door mr. B.H.M. Nijsten, op basis van artikel 7:267 lid 7 BW. De partijen, die een affectieve relatie hadden en samen een zoon hebben, huurden sinds 14 november 2017 een woning van stichting Woonpunt. Na de beëindiging van hun relatie verbleef eiseres tijdelijk bij haar ouders in België, terwijl gedaagde in de woning bleef. Eiseres stelde dat zij met haar zoon in een onhoudbare situatie verkeerde en dat het in het belang van het kind was om in de woning te verblijven.
Gedaagde voerde verweer en stelde dat eiseres geen spoedeisend belang had, aangezien zij ook bij haar ouders kon verblijven. De kantonrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor eiseres om de woning te verkrijgen, omdat de situatie bij haar ouders niet onhoudbaar was. De belangen van beide partijen werden tegen elkaar afgewogen, waarbij de rechter concludeerde dat de vordering van eiseres niet kon worden toegewezen. De kantonrechter wees de vorderingen van eiseres af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg.