ECLI:NL:RBLIM:2018:11192

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
7305612 AZ VERZ 18-112
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens disfunctioneren en toekenning van transitievergoeding

In deze zaak verzoekt de werkgever, stichting Rimo, om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer op basis van disfunctioneren, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 BW. De werknemer, die sinds 1998 in dienst is, heeft zich in augustus 2017 ziek gemeld en is sindsdien onder begeleiding van een bedrijfsarts en psycholoog. Ondanks een verbetertraject dat in november 2017 is gestart, heeft de werknemer niet aan de verwachtingen voldaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever voldoende gelegenheid heeft geboden voor verbetering en dat de werknemer ongeschikt is voor de functie van persoonlijk begeleider. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden per 1 maart 2019, en de werkgever wordt veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 38.788,--. De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever, waardoor de verzoeken van de werknemer om een billijke vergoeding worden afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 7305612 AZ VERZ 18-112
Beschikking van de kantonrechter van 22 november 2018
MD
in de zaak van
stichting rimo
statutair gevestigd en kantoor houdend in Heerlen
verzoekende partij, tevens verwerende partij in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken
gemachtigde mr. D.J.L. van den Broek, juridisch adviseur in Eindhoven
tegen
[verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken],
wonend aan de [adres]
[woonplaats]
verwerende partij, tevens verzoekende partij in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken
gemachtigde mr. R.P.H.W. Haas, advocaat in Heerlen
Partijen zullen hierna Rimo respectievelijk [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] genoemd worden.

1.De procedure

in het verzoek en de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- een verzoekschrift met bijlagen;
- een verweerschrift, voorzien van (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken, met bijlagen;
- de mondelinge behandeling d.d. 13 november 2018, alwaar namens Rimo zijn verschenen [naam regiomanager] (regiomanager), [naam leidinggevende] (leidinggevende [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ) en [naam HR-consulent] (HR-consulent), bijgestaan door voormelde gemachtigde. [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] is in persoon verschenen, bijgestaan door voormelde gemachtigde;
- de door beide gemachtigden overgelegde en voorgedragen pleitnota’s.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

in het verzoek en de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken

2.1.
Rimo biedt opvang en begeleiding op maat aan personen/individuen in de regio Parkstad, die door persoonlijke problemen of omstandigheden (tijdelijk) niet in staat zijn om volwaardig mee te doen in de samenleving. Zij doet dit in de vorm van tijdelijke (crisis)opvang, begeleid wonen, ondersteuning thuis, cursussen en/of begeleiding op het gebied van werk en dagbesteding.
2.2.
Rimo valt onder de Levanto-groep. De overkoepelde organisatie biedt tevens ondersteuning op het gebied van geestelijke gezondheidszorg en maatschappelijke opvang in Zuid- en Midden-Limburg. Rimo en de Levanto-groep worden statutair vertegenwoordigd door hetzelfde bestuur.
2.3.
[verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] , geboren op [geboortedatum] , is op 27 januari 1998 krachtens arbeidsovereenkomst bij (één van de rechtsvoorgangsters van) Rimo in dienst getreden. Sinds 1 april 2017 is [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] werkzaam als persoonlijk begeleider, tegen een loon van laatstelijk € 2.912,93 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag. Op de arbeidsovereenkomst is de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Welzijnswerk & Maatschappelijke dienstverlening krachtens incorporatie van toepassing verklaard (verder waar nodig: de cao).
2.4.
Op 21 augustus 2017 heeft [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] zich ziek gemeld.
2.5.
Op 31 augustus 2017 is [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] gezien door de bedrijfsarts, die adviseerde dat hij de daaropvolgende twee weken vier uur per dag op arbeidstherapeutische basis moest gaan werken. Dat heeft [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ook gedaan.
2.6.
Op 14 september 2017 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] , [naam hoofd sub regio] (hoofd sub regio 1 Rimo) en [naam medewerker Rimo] (exacte functie binnen Rimo onbekend). Daarbij is onder meer afgesproken dat [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] viermaal vier uur per dag op arbeidstherapeutische basis blijft werken.
2.7.
Vanaf 14 september 2017 staat [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] onder begeleiding van een psycholoog.
2.8.
Op 28 september 2017 is [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] - naar aanleiding van een afspraak die in het hiervoor onder rechtsoverweging 2.6. bedoelde gesprek op 14 september 2017 met hem is gemaakt - gezien door de bedrijfsarts. Die heeft geoordeeld dat [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] gedeeltelijk arbeidsongeschikt is. Hij adviseerde een gesprek over de werksituatie, onder voortzetting van het eerder geadviseerde werkpatroon (4 x 4 uur).
2.9.
Op 4 oktober 2017 hebben Rimo en [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] een plan van aanpak opgesteld, dat door beide partijen is ondertekend.
2.10.
In de periode nadien is [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] nog geregeld door de bedrijfsarts gezien: in ieder geval op 26 oktober, 23 november, 7 december 2017 en 5 februari 2018. De bedrijfsarts heeft van die bezoeken steeds een verslag opgemaakt, welke verslagen als bijlagen 3 tot en met 5 bij verweerschrift zijn overgelegd.
2.11.
Op 20 november 2017 heeft [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] een officiële waarschuwing – door hem voor gezien getekend – gekregen. Die waarschuwing luidt:
“Beste [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ,
Op 19 oktober 2017 is er gesignaleerd dat je je niet houdt aan de werkafspraken. In het gesprek van
23 oktober 2017 heeft [naam leidinggevende] , Hoofd, je gewezen op het feit dat je op donderdag 19 oktober [2017], zonder overleg met jouw leidinggevende gedeeltelijk niet aanwezig was op project Hertenkamp, waardoor cliënten van locatie het Zorgpension alleen zijn achter gelaten. Plichtsverzuim achten wij zeer kwalijk en onverantwoord gezien de maatschappelijke verantwoordelijkheid van RIMO bij de begeleiding en uitvoer van werkzaamheden.
Toen je met het vorenstaande geconfronteerd werd heb je aangeven dat je ten tijden van dit plichtsverzuim niet aanwezig was aangezien je toestemmingsverklaringen moest invullen. Dit op verzoek van jouw leidinggevende. Jouw leidinggevende heeft echter aangegeven dat dit verzoek er al een hele tijd lag en er geen dringende reden was waarom dit, ten tijden van jouw afwezigheid op
19-10-2017 het Hertenkamp, opgepakt moest worden. Helaas kon je dus voor deze afwezigheid geen goede verklaring geven.
Wij wijzen je er (nogmaals) expliciet op dat wij plichtsverzuim conform de vigerende wet en regelgeving niet tolereren en je derhalve bij deze, conform regeling disciplinaire maatregelen, een officiële waarschuwing opleggen. Hierbij wijzen we je er tevens op dat je je aan de overeengekomen werkafspraken dient te houden.
Wij willen je er voor de volledigheid op wijzen, dat het voortzetten van dergelijk gedrag, gevolgen kan hebben voor jouw arbeidsovereenkomst zoals een beëindiging van het dienstverband.
(…)”.
2.12.
Op 23 november 2017 vond een gesprek plaats tussen [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] , [naam leidinggevende] (de hiervoor reeds genoemde leidinggevende van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ) en [naam HR-consulent] (consulent HR). Tijdens dit gesprek is de waarschuwing van 20 november 2017 aan de orde gesteld en hebben partijen gesproken over een verbetertraject. Daartoe is een (niet gedateerd) verbeterplan opgesteld (bijlage 5 bij verweerschrift), dat voor akkoord door [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] is ondertekend. De kantonrechter citeert uit dat verbeterplan:
“(…)
Er bestaan bij Rimo reeds lange tijd bezwaren ten aanzien van jouw functioneren. Deze bezwaren zijn:
- Plichtsverzuim:
cliënten herhaaldelijk alleen laten tijdens participatie activiteiten, zonder overleg met of toestemming van leidinggevende
niet deelnemen aan training ONS [nieuw zorg registratiesysteem binnen Rimo waarin dossiers worden aangemaakt en cliëntgegevens worden verwerkt] zonder overleg met en toestemming van leidinggevende
herhaaldelijk niet komen opdagen om JA gesprek met leidinggevende te voeren
- Niet nakomen van werkafspraken:
zonder toestemming van leidinggevende aankopen van bouwmaterialen zonder betalingsbewijzen. Medewerker is niet in staat alle bijbehorende facturen aan te reiken
digitale agenda wordt, op aandringen van leidinggevende, niet gevuld of bijgehouden
onvoldoende inzage geven in gedane participatie projecten en werkzaamheden. Onduidelijk waar [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] zijn arbeidsuren aan spendeert, hoeveel cliënten hebben deelgenomen en welke kosten zijn gemaakt
gespreksverslagen niet (getekend) retourneren aan leidinggevende
niet nakomen van re-integratie afspraken, o.a. een wekelijks werkoverleg met coördinator zorg, aanmelden bij aanvang op locatie en afmelden bij vertrek
Je krijgt van ons de gelegenheid jouw functioneren te verbeteren. Concreet gaat het daarbij om de volgende verbeterpunten:
- niet verzuimen van plicht:
cliënten
nimmeralleen laten
met goed gevolg doorlopen van de ONS training voor 1-1-2018
met goed gevolg doorlopen van alle verplichte training/scholing cf. opleidingsmatrix
deelnemen aan JA-gesprek met leidinggevende
- uitvoeren van werkzaamheden cf. functie voorschriften en werkafspraken. Dit betekent tevens naleven van alle regelingen en protocollen die gelden binnen de organisatie:
aankopen van middelen uitsluitend met toestemming van leidinggevende en inclusief betalingsbewijzen
aan- en afmelden bij aanvang op locatie en afmelden bij vertrek
wekelijks face-to-face werkoverleg met coördinator initiëren
nakomen van verzuimbeleid
digitale agenda invullen, uren verantwoording bijhouden en openbaar stellen
telefonisch bereikbaar zijn gedurende werkdagen. Indien voicemailbericht wordt achter gelaten ten alle tijden reageren naar desbetreffende persoon
e-mail box continue bijhouden en e-mailberichten beantwoorden
wekelijks face-to-face evaluatiegesprek met leidinggevende initiëren
Voor het verbetertraject hebben wij een periode afgesproken van 4 maanden met als startdatum donderdag 23 november 2017. Uiteraard houden we rekening met jouw belastbaarheid in het kader van jouw huidige verzuim periode. Jouw direct leidinggevende [naam leidinggevende] zal je begeleiden en jouw functioneren eens per week evalueren. Deze evaluatiegesprekken worden schriftelijk vastgelegd ten behoeve van het personeelsdossier. Van de gespreksverslagen ontvang je een kopie.
Naast begeleiding door jouw direct leidinggevende biedt RIMO jou ook nog de volgende faciliteiten om jouw functioneren te verbeteren:
- toegang tot e-learning Platform GoodHabitz waar medewerker online trainingen kan volgen rondom bijvoorbeeld persoonlijke effectiviteit, productiviteit etc.
Het doel van het verbetertraject is jouw functioneren op het niveau te brengen van wat van een ervaren persoonlijk begeleider mag worden verwacht. Slaagt het verbetertraject niet, dan kunnen wij slechts constateren dat sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van de bedongen arbeid en zullen wij overgaan tot beëindiging [van de arbeidsovereenkomst].
(…)”.
2.13.
Op 30 november 2017 vond een eerste evaluatie in het kader van het gestarte verbetertraject plaats. Die evaluatie is schriftelijk vastgelegd en door [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] voor akkoord ondertekend. Datzelfde geldt voor de evaluaties op 7 december en op 13 december 2017. Met rood zijn daarbij de nog niet door [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] gerealiseerde punten vermeld.
2.14.
Op 22 januari 2018, 31 januari en 7 februari 2018 vonden evaluatiegesprekken tussen [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] en [naam leidinggevende] plaats. Daarvan zijn schriftelijke verslagen opgesteld, die alle door [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] voor akkoord zijn ondertekend.
2.15.
Op 12 februari 2018 heeft [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] zich weer (volledig) hersteld gemeld.
2.16.
Op 28 februari 2018 ontving [naam leidinggevende] een e-mailbericht van [naam afdelingscoördinator] (afdelingscoördinator participatie Parkstad). In dat e-mailbericht verweet zij [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] kort gezegd dat hij zelfstandig beslissingen nam over het beheer van het hertenpark, zonder haar of [naam leidinggevende] daar in te kennen. Zij maakte in dit bericht de ‘afspraak’ dat [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] [naam afdelingscoördinator] over alles inzake het hertenpark zou informeren en dat een overleg met iemand van de gemeente Nuth verplaatst zou worden naar een tijdstip waarop zij ook aanwezig kon zijn.
2.17.
Op 1 maart 2018 vond een evaluatiegesprek plaats, waarbij partijen een evaluatieformulier ingevuld hebben. Alle punten die in dat evaluatieformulier staan vermeld, zijn niet door [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] uitgevoerd. [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft het formulier voor akkoord ondertekend. Ook op 8 maart 2018 is aan de hand van een formulier (dat door [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] voor akkoord is ondertekend) het functioneren van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] geëvalueerd.
2.18.
Op 14 maart 2018 vond een tussentijdse evaluatie plaats. Daarbij was - naast [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] en [naam leidinggevende] - ook [naam HR medewerker] (HR) aanwezig. Van die evaluatie is een verslag opgemaakt, dat door [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] voor gezien is ondertekend. De inhoud van dat verslag luidt, voor zover relevant:
“(...)
De leidinggevende geeft aan dat [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] de opgedragen taken uitvoert, maar dat er steeds nieuwe verbeterpunten bij komen die wekelijks worden besproken en vastgelegd in het evaluatieformulier. De leidinggevende is van mening dat dit een rode draad vormt. Hieruit blijkt dat het ontbreekt aan voldoende inzicht en structuur om te komen tot een niveau waarbij zelfstandig invulling kan worden gegeven aan de functie inhoud. Er worden steeds weer nieuwe verbeterpunten in het functioneren geconstateerd, hetgeen maakt dat geheel zelfstandig functioneren nog niet mogelijk is. Deze cyclus blijkt tot nu toe niet te doorbreken.
Voor het verbetertraject is een periode van 4 maanden uitgetrokken, gestart per 23 november 2017. Dit betekent dat dit feitelijk eind maart afgerond zou zijn. We spreken af dat we het verbetertraject nog één maand extra zullen laten voortduren om medewerker een laatste mogelijkheid te geven zijn functioneren op het niveau te brengen van wat een persoonlijk begeleider verwacht mag worden. Dit betekent dat we het verbetertraject eind april zullen afronden. Slaagt het verbetertraject niet dan kunnen wij slechts constateren dat er sprake van ongeschiktheid tot het verrichten van de bedongen arbeid. En zullen wij overgaan tot beëindiging [van de arbeidsovereenkomst]. Dit zoals al eerder meegedeeld bij de start van het verbetertraject.
[verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] onderschrijft deze conclusies niet. Om dit verbetertraject een kans van slagen te geven, is hij van mening dat een aantal werkomstandigheden moeten worden aangepast. Hij denkt hierbij aan het nog maar op een plek werken (de Hoeve), zodat hij de aandacht over minder taken hoeft te verdelen. Deze omstandigheden kunnen echter niet naar zijn wensen worden aangepast, omdat deze volgens de leidinggevende inherent zijn aan de functie van persoonlijk begeleider.
(…)”.
2.19.
Op 22 maart 2018 is het functioneren van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] wederom geëvalueerd. Het evaluatieformulier is door [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] voor gezien ondertekend. Op 28 maart, 5 april en 16 april 2018 is dit herhaald. Ook daarbij zijn evaluatieformulieren ingevuld. Onder het kopje akkoord/gezien heeft [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ook deze formulieren ondertekend.
2.20.
Op 28 mei 2018 vond de eindevaluatie plaats, waarbij [naam leidinggevende] , [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] en [naam HR-consulent] aanwezig waren. In het (niet door [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] voor akkoord ondertekende) verslag van die eindevaluatie staat, voor zover hier van belang:
“(…)
[naam leidinggevende] ziet dat [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] , na herhaling, administratieve ontwikkelpunten oppakt echter geeft duidelijk aan dat [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] het inzicht mist in zijn functioneren om cliënten te motiveren en actief te stimuleren. Eén van de belangrijkste verantwoordelijkheden van elke medewerker binnen het primaire proces van Levanto. [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] toont hierbij te weinig initiatief en blijkt niet proactief. Ze heeft meerdere praktijkvoorbeelden waaruit dit blijkt, zoals gebrek aan overdracht tijdens vakantie, achterstallig onderhoud/werkzaamheden van participatie activiteiten, te weinig deelnemen van cliënten aan participatie activiteiten etc. [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] , is volgens [naam leidinggevende] , niet zelfstandig genoeg en niet in staat om te kunnen verbinden.
[verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] is het hier niet mee eens en heeft een ander beeld van zijn functioneren. Hij wil weten welke gevolgen het bovengenoemde heeft voor zijn dienstverband, waarna [naam leidinggevende] aangeeft dat zij hier volgende week op terugkomt.”
2.21.
Op 5 juni 2018 vond de beoordeling van het functioneren van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] gedurende het verbetertraject plaats. Daarbij waren [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] en zijn gemachtigde, die hem ook in deze procedure bijstaat, aanwezig, evenals [naam leidinggevende] en [naam HR-consulent] . In het – niet door [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ondertekende – verslag van die bespreking staat:
“(…)
Helaas constateren we dat jouw functioneren nog immer onvoldoende is en je ongeschikt blijft voor het verrichten van de bedongen arbeid. De bezwaren die we hebben zijn verbonden aan attitude en gedrag, waarbij je je niet houdt of acteert conform de kernwaarden binnen Levantogroep.
Ter onderbouwing van ons standpunt verwijzen we je naar alle gespreksverslagen en evaluaties die hebben plaatsgevonden tussen jou en jouw leidinggevende. Hieruit blijkt o.a. dat je:
- Onvoldoende krachtgericht werkt;
- onvoldoende in staat bent cliënten te activeren:
- Weinig initiatief toont;
- Onvoldoende in staat bent vooruit te denken en proactief te handelen;
- Onvoldoende kan reflecteren op eigen handelen ten gunste van eigen, zowel persoonlijk als professioneel, gedrag;
- Onvoldoende verbinding weet te leggen met cliënt, collega en/of het systeem;
- Onvoldoende efficiënt omgaat met beschikbare middelen;
- Onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor het eigen resultaat.
Ten tijden van dit verbetertraject hebben we je alle mogelijkheden geboden om, met ondersteuning van Levantogroep, jouw functioneren te verbeteren. Met ingang van vandaag bieden we jou een laatste kans om, binnen maximaal twee maanden jouw functioneren te verbeteren en de vereiste gedragsverandering aan te tonen. Blijkt jouw functioneren dan nog steeds niet op het vereiste niveau gaan wij over tot beëindiging van jouw dienstverband.”
2.22.
Op 13 juni 2018 vond een gesprek plaats tussen [naam leidinggevende] en [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] , welk gesprek door [naam leidinggevende] samengevat is in een e-mailbericht van dezelfde datum aan [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] (met [naam HR-consulent] in de cc).
2.23.
Bij brief van 27 juni 2018 heeft de gemachtigde van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] op dit bericht gereageerd en gemeld dat [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] grote moeite had met de wijze waarop [naam leidinggevende] de kwestie met [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] aanpakte. [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] , zo schreef zijn gemachtigde, had het gevoel dat hij door [naam leidinggevende] opgezocht werd.
2.24.
Op 11 juli 2018 is het functioneren van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] opnieuw besproken. Bij dat gesprek was - naast [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] en [naam leidinggevende] - ook [naam HR-consulent] aanwezig. Ook daarvan is een gespreksoverslag opgemaakt, dat niet door [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] is ondertekend.
2.25.
Met ingang van 6 augustus 2018 is [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] vrijgesteld van de verplichting tot het verrichten van werkzaamheden voor Rimo. [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft daar – tot aan de indiening van het verweerschrift – niet tegen geageerd.

3.Het geschil

in het verzoek

3.1.
Rimo verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden op grond van het bepaalde in art. 7:671b lid 1 onderdeel a in verbinding met art. 7:669 lid 1 en 3 BW, primair op de d-grond als bedoeld in dat artikel [disfunctioneren], subsidiair op de g-grond van dat artikel [verstoorde arbeidsverhouding];
II. daarbij aan [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] een transitievergoeding conform de wet toe te kennen;
III. de arbeidsovereenkomst primair te ontbinden op ‘het eerst mogelijke moment’, subsidiair tegen de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd onder aftrek van de proceduretijd van de ontbindingsprocedure (art. 7:671b lid 8 sub a BW);
IV. de proceskosten tussen partijen te compenseren.
3.2.
Op het verweer van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] en de grondslagen van het verzoek van Rimo wordt hierna bij de beoordeling nader ingegaan.
in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken
3.3.
[verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] voert verweer en verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen;
II. Rimo te veroordelen [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] binnen zeven dagen na dagtekening van deze beschikking weder tewerk te stellen in zijn functie van persoonlijk begeleider, op straffe van een dwangsom van € 250,-- voor elke dag of elk dagdeel dat Rimo na betekening van deze beschikking daarmee in gebreke blijft, met een maximaal te verbeuren som van € 50.000,--.
Subsidiair, indien de arbeidsovereenkomst tussen partijen wordt ontbonden:
III. te bepalen dat Rimo een transitievergoeding van € 38.788,-- bruto aan [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] verschuldigd is en Rimo te veroordelen tot betaling aan [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] van een billijke vergoeding van € 40.000,-- bruto.
Zowel primair als subsidiair:
IV. Rimo te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de onder III. genoemde bedragen vanaf het moment van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
V. Rimo te veroordelen tot betaling van de aan de zijde van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] gemaakte daadwerkelijke (proces)kosten, het salaris gemachtigde van € 3.333,92 daarin begrepen, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking en indien voldoening niet binnen die termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na deze beschikking.
3.4.
Op het verweer van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] en op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in het verzoek
Opzegverboden
4.1.
Tussen partijen staat vast dat [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] zich op 12 februari 2018 volledig hersteld heeft gemeld. Niet gebleken is dat het onderhavige verzoek verband houdt met een bijzonder opzegverbod als bedoeld in art. 7:670 BW of met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbare opzegverboden in een ander wettelijk voorschrift.
4.2.
Hierna zal de kantonrechter beoordelen of één van de door Rimo aan het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ten grondslag gelegde redenen toewijzing van dat verzoek rechtvaardigt.
D-grond? (disfunctioneren)
4.3.
Deze in art. 7:669 lid 3 BW neergelegde grond luidt: “de ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid, anders dan ten gevolge van ziekte of gebreken van de werknemer, mits de werkgever de werknemer hiervan tijdig in kennis heeft gesteld en hem in voldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld zijn functioneren te verbeteren en de ongeschiktheid niet het gevolg is van onvoldoende zorg van de werkgever voor scholing van de werknemer of voor de arbeidsomstandigheden van de werknemer”.
4.4.
De tussen partijen gevoerde discussie of [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] kennis heeft kunnen nemen van de functiebeschrijving van persoonlijk begeleider acht de kantonrechter, vanwege de aard van de opmerkingen over het functioneren van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] , niet relevant. De door Rimo geschetste tekortkomingen in diens functioneren zien, zoals hierna zal blijken, voor het merendeel namelijk niet specifiek op de functie van persoonlijk begeleider, maar gelden in het algemeen voor hetgeen Rimo van een werknemer mag verwachten.
4.5.
Anders dan [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] betoogt, is de kantonrechter aan de hand van de overgelegde en hiervoor (deels) geciteerde verslagen er van overtuigd geraakt dat [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ongeschikt is tot het verrichten van de functie van persoonlijk begeleider. De rode draad die steeds terugkomt, is dat [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] niet in staat blijkt om zijn rapportages van het gewenste niveau te laten zijn én moeite heeft met het op de juiste manier verwerken van rapportages (ondanks gevolgde trainingen) in het nieuwe ONS-systeem. Daarnaast heeft Rimo ter zitting genoegzaam toegelicht dat [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] niet gestructureerd werkt en onvoldoende hoofd- en bijzaken kan onderscheiden en ten overstaan van zijn leidinggevende bij herhaling onvoldoende verantwoording kan afleggen over concrete werkzaamheden die hij op een werkdag heeft verricht. Dit bij de kantonrechter gerezen beeld wordt ondersteund door de verslagen die ten tijde van verbetertraject zijn opgesteld en uit de hiervoor geciteerde feiten, meer in het bijzonder de redenen om het verbetertraject aan te gaan (rechtsoverweging 2.12.), de tussentijdse evaluatie (rechtsoverweging 2.18.) en de eindbeoordeling (rechtsoverweging 2.21). De daarin genoemde voorbeelden waarin [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] tekortschiet, zijn voldoende geconcretiseerd en consistent. Uit de overgelegde wekelijkse evaluaties blijkt dat er vrijwel steeds nieuwe (concreet geduide) opdrachten bij komen die [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] niet of onvoldoende voortvarend heeft opgepakt. Ondanks het feit dat de verbeterpunten duidelijk en kernachtig zijn verwoord, slaagt [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] er maar niet in om er voor te zorgen dat die punten bij de daaropvolgende wekelijkse evaluatie kunnen worden afgevinkt. Dat [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] dit niet kan of wil inzien, maakt niet dat die tekortkomingen er niet zijn. Niet vergeten mag worden dat de Hoge Raad in zijn beschikking van 16 februari 2018 (ECLI:NL:HR:2018:182) heeft geoordeeld dat een werkgever een zekere mate van beoordelingsruimte heeft voor het antwoord op de vraag of sprake is van disfunctioneren. Het is vervolgens aan de kantonrechter om te beoordelen of de feiten en omstandigheden zijn komen vast te staan en of in redelijkheid kan worden geoordeeld dat van zulk disfunctioneren sprake is. Ofschoon [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] stelt dat [naam leidinggevende] het op hem heeft gemunt, is niet gebleken dat die stelling steun vindt in de overgelegde verslagen en de houding van [naam leidinggevende] ter zitting. In de verslagen – die door [naam leidinggevende] ter zitting in grote lijnen zijn geschetst – heeft [naam leidinggevende] concrete en deels ook objectief vast te stellen voorbeelden gegeven van zaken die keer op keer niet door [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] opgepakt zijn. Een groot deel van die verslagen is nota bene voor akkoord door [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ondertekend. Daarmee staat vast dat [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] herhaaldelijk in gebreke bleef met hem opgedragen activiteiten, nu in de wekelijkse evaluaties ook door hem werd onderkend dat hij (een groot deel van) die taken nog altijd niet had afgehandeld, terwijl dat wel van hem verwacht werd en ook voor hem duidelijk was. Voor een persoonlijke vete tussen hem en [naam leidinggevende] , zoals [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] de kantonrechter wil doen geloven, is geen concrete aanwijzing gevonden. Ter zitting is het beeld ontstaan dat [naam leidinggevende] er van alles aan heeft gedaan om het functioneren van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] te verbeteren, maar dat die pogingen helaas niet vruchtbaar zijn gebleken. Illustratief voor de wijze waarop Rimo heeft getracht om [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] daadwerkelijk binnen boord te houden, is dat het verbetertraject tot tweemaal toe is verlengd. Daarop zal hierna nog verder worden ingegaan.
4.6.
Niet gebleken is dat de ongeschiktheid voortvloeit uit ziekte of gebreken van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] . [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] maakt zijn werkgever verwijten over de wijze en tijdstip waarop het verbetertraject is opgestart (namelijk nadat hij zich ziek had gemeld). Hierna zal aan de orde komen of op 23 november 2017 met het verbetertraject wegens de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] mocht worden begonnen, of het verbetertraject met voldoende waarborgen was omkleed en of [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] in dat traject voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn functioneren te verbeteren.
4.7.
[verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft in dit verband een fundamentele kwestie opgeworpen, namelijk dat het in zijn ogen niet aangaat om een verbetertraject te starten wanneer een werknemer medisch niet in staat is om de bedongen arbeid (volledig) te verrichten. De kantonrechter volgt [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] daarin niet. Ook met een werknemer die (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is en omtrent wie de bedrijfsarts oordeelt dat deze (zie rechtsoverwegingen 2.5. en 2.8.) vier dagen per week vier uur per dag kan werken, kan een verbetertraject worden aangegaan. Dat is slechts anders indien de bedrijfsarts (en indien de werknemer het daar niet mee eens is: de verzekeringsgeneeskundige dan wel de arbeidsdeskundige van het UWV) van mening is dat een verbetertraject onder de gegeven omstandigheden vanwege die (gedeeltelijke!) ongeschiktheid niet van een werknemer als [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] kan worden gevergd. Daarvan is hier geen sprake: de adviezen van de bedrijfsarts zijn consistent en op geen enkel moment heeft [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] te kennen gegeven dat hij niet eens was met diens adviezen, zodat in deze procedure van de juistheid van die adviezen moet worden uitgegaan. Daar komt nog bij dat in het verbeterplan expliciet staat opgenomen dat de werkgever rekening houdt met de beperktere belastbaarheid van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] . Niet in te zien valt waarom [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] , indien hij werkelijk van mening was dat hij het verbeterplan vanwege zijn (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid niet voldoende kon vervullen, dat plan toch voor akkoord heeft ondertekend. Uit dat plan blijkt dat het in samenspraak met hem is opgesteld. Weliswaar brengt [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] bij zijn verweerschrift verklaringen van zijn behandelend psycholoog in het geding, maar de kantonrechter heeft ter zitting al geoordeeld dat daar onvoldoende waarde aan toekomt. Alleen de bedrijfsarts (of de verzekeringsarts van het UWV) is geëquipeerd om de vraag te beantwoorden of iemand in staat moet worden geacht om de bedongen (of aangepaste) arbeid te verrichten. Niet de psycholoog.
4.8.
Ook toen er aan het verbetertraject uitvoering werd gegeven, heeft [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] geen signalen aan de bedrijfsarts of zijn leidinggevende afgegeven waaruit zou moeten worden opgemaakt dat hij wegens die gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid dat traject als te zwaar ervoer. Pas in zijn verweerschrift heeft [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] aangevoerd dat hij medisch niet in staat geweest was om dat verbetertraject in de praktijk te kunnen doorlopen. In geen enkel van de overgelegde evaluatieverslagen is ook maar een aanwijzing te vinden dat hij het verbetertraject – nadat daarmee een begin gemaakt was - als te belastend heeft ervaren. Datzelfde geldt voor de overgelegde verslagen van de bedrijfsarts, aangezien vaststaat dat [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] in ieder geval op 7 december 2017 en 5 februari 2018 (dus nadat het verbetertraject van start was gegaan) die bedrijfsarts nog heeft bezocht. Ook de feitelijke uitvoering van het verbetertraject werd dus niet belemmerd door de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] .
4.9.
Op 12 februari 2018 heeft [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] zich weer (volledig) arbeidsgeschikt gemeld. [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft aangevoerd dat hij tot het inzicht was gekomen dat hij door viermaal vier uur te blijven werken, onvoldoende tijd had om zijn verbetertraject voldoende gestalte te geven. Door zich beter te melden hoopte hij meer tijd per week te hebben om uitvoering te geven aan dat verbeterplan, terwijl hij zich daar medisch gezien eigenlijk helemaal niet toe in staat achtte. Ook voor deze stelling geldt: een onderbouwing van een medicus die daar binnen het bestek van deze procedure een oordeel over kan geven, ontbreekt. Als daarbij wordt meegewogen dat hiervoor in de overgelegde (voor zover toegelichte) bijlagen ook geen enkel aanknopingspunt kan worden gevonden, moet worden geoordeeld dat [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] die stelling te laat betrokken heeft om deze voldoende geloofwaardig te achten. De kantonrechter gaat er daarom aan voorbij.
4.10.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of a) [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] voldoende in de gelegenheid is gesteld zijn functioneren te verbeteren en b) daarvoor ook voldoende tijd is ingeruimd. Beide vragen beantwoordt de kantonrechter met een volmondig ja. Er zijn wekelijks evaluaties met [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] geweest, die schriftelijk zijn vastgelegd. Vrijwel alle verslagen van die evaluaties (eerst in de vorm van gespreksverslagen, later aan hand van evaluatieformulieren) zijn door [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] voor akkoord ondertekend, zodat van de juistheid van de inhoud daarvan moet worden uitgegaan. De verbeterpunten staan heel concreet benoemd, zodat [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] wist wat er van hem verwacht werd. Op 14 maart 2018 heeft een tussentijdse evaluatie plaatsgevonden, zodat [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ook op dat moment had moeten beseffen dat zijn functioneren ondermaats bleef. Uit de geciteerde tussentijdse evaluatie (zie rechtsoverweging 2.18.) volgt dat er steeds verbeterpunten bij kwamen. Het niet kunnen afwerken van concrete (in de wekelijkse evaluaties benoemde) punten vormt een rode draad in het (dis)functioneren van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] . Verder werd bij die tussentijdse evaluatie het verbetertraject, waarvoor aanvankelijk zes maanden waren uitgetrokken, met één maand verlengd. Op 5 juni 2018 vond de ‘beoordeling’ van het functioneren van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] plaats. In die bespreking is [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] bijgestaan door zijn gemachtigde. Uitkomst van dat gesprek was dat hij nog twee maanden een allerlaatste kans kreeg om zijn functioneren te verbeteren. Op 8 augustus 2018 is [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] uiteindelijk op non-actief gesteld. Tot tweemaal toe heeft Rimo dus het verbetertraject met [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] verlengd. De lengte van het uiteindelijke verbetertraject – een kleine negen maanden – is, afgezet tegen de duur van het dienstverband ( [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] trad op 27 januari 1998 bij één van de rechtsvoorgangsters van Rimo in dienst), naar het oordeel van de kantonrechter aan de korte kant, maar voldoende. Verder is [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] in het verbeterplan expliciet gewezen op een e-learningproject om zijn functioneren te verbeteren. [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft gedurende het traject ook veel begeleiding van zijn leidinggevende [naam leidinggevende] gehad. Uiteindelijk heeft [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] pas na herhaald aandringen de ONS-training gevolgd, waarvan hij het belang duidelijk onderschat heeft.
4.11.
Gelet op het voorgaande moet geoordeeld worden dat [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn functioneren door middel van het gevolgde traject te verbeteren, maar dat dit desalniettemin niet is gelukt. Dat de ongeschiktheid het gevolg is van onvoldoende zorg van de werkgever voor scholing van de werknemer of voor de arbeidsomstandigheden van de werknemer, kan gelet op het voorgaande evenmin met succes worden bepleit. Ook al is namens Rimo ter zitting erkend dat er mogelijk al veel eerder (ten ongunste van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ) ingegrepen had kunnen of moeten worden.
4.12.
[verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft ten slotte nog aangevoerd dat Rimo heeft nagelaten te onderzoeken of:
- er een passende functie is waarin hij herplaatst kan worden;
- hij met het aanbieden van op een passende functie gerichte scholing herplaatst kan worden;
- hij binnen een redelijk termijn te herplaatsen is.
Rimo heeft daartegenover gesteld dat de kern van het bewuste disfunctioneren meebrengt dat [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ook in andere functies zal disfunctioneren.
Het debat tussen partijen spitst zich dus toe op de vraag of herplaatsing van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie mogelijk is of in de rede ligt (art. 7:671b lid 2 juncto art. 7:669 lid 1 BW). Aan [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] kan worden toegegeven dat Rimo slechts stelt dat zij onderzoek heeft gedaan binnen haar organisatie en andere werkmaatschappijen en dat de uitkomst daarvan was dat er geen passende functie voor hem beschikbaar was. Rimo werkt dat niet verder uit. De vraag of die inspanningen van Rimo daadwerkelijk voldoende zijn geweest, kan evenwel niet los worden gezien van de competenties van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] waarvan Rimo van mening was dat die ondermaats waren en bleven. Hiervoor is al geoordeeld dát sprake is van ongeschiktheid van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] voor het verrichten van de functie van persoonlijk begeleider. Vanwege de aard van de bij hem ontbrekende competenties – die hiervoor in rechtsoverweging 4.5. uitvoerig zijn weergegeven en waarnaar hier wordt verwezen – is de kantonrechter van oordeel dat herplaatsing van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] in een andere passende functie binnen Rimo (of een van haar werkmaatschappijen) binnen een redelijke termijn niet in de rede ligt. Daarbij weegt ten nadele van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] mee dat hij niet in staat blijkt om tekortkomingen in zijn capaciteiten te kunnen of willen inzien. Indien er dus al passende functies voorhanden zouden zijn binnen Rimo en haar werkmaatschappijen, is voldoende aannemelijk dat de capaciteiten van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] er aan in de weg staan dat hij die met succes kan vervullen. Onder deze omstandigheden moet geoordeeld worden dat herplaatsing van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] als bedoeld in
art. 7:671b lid 2 juncto art. 7:669 lid 1 BW in een andere passende functie binnen een redelijke termijn niet in de rede ligt.
4.13.
De slotsom is dat sprake is van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in art. 7:671b lid 1 onderdeel a BW in verbinding met art. 7:669 leden 1 en 3 onderdeel d BW. Aan een beoordeling van de zogenoemde g-grond als bedoeld in art. 7:669 lid 3 BW wordt daardoor niet toegekomen.
Datum waartegen arbeidsovereenkomst wordt ontbonden
4.14.
Op grond van het bepaalde in art. 7:671b lid 8 onderdeel a BW dient bij het bepalen van de datum waartegen de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, rekening te worden gehouden met de geldende opzegtermijn (in casu: vier maanden), door het einde van de arbeidsovereenkomst te bepalen op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, waarbij de duur van de ontbindingsprocedure in mindering wordt gebracht, met een minimum van één maand. De arbeidsovereenkomst tussen partijen wordt mitsdien ontbonden met ingang van 1 maart 2019.
Transitievergoeding
4.15.
Rimo heeft aan de kantonrechter verzocht om aan [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] een transitievergoeding ‘toe te kennen conform de wet’. Aldus is tussen partijen niet in geschil dat [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] recht heeft op die transitievergoeding (als bedoeld in art. 7:673 BW). Door [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] is een berekening van de transitievergoeding overgelegd, die verder niet door Rimo weersproken is. De kantonrechter gaat er mitsdien van uit dat [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] aanspraak heeft op een transitievergoeding van € 38.788,-- bruto. In het dictum van deze beschikking zal Rimo worden veroordeeld om een dergelijk bedrag aan transitievergoeding aan [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] te betalen. De wettelijke rente over die vergoeding zal op grond van het bepaalde in art. 7:686a lid 1 BW worden toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd. Nu Rimo niet heeft verzocht om bij toekenning van een transitievergoeding in de gelegenheid te worden gesteld haar ontbindingsverzoek in te trekken en een dergelijke (voorwaardelijke) beslissing ook niet in haar verzoek besloten ligt, kan aanstonds eindbeschikking worden gegeven (zie Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1812).
in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken
4.16.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, missen de primaire verzoeken van [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] een grondslag en worden die verzoeken afgewezen.
4.17.
De subsidiaire verzoeken zijn gedaan onder de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen wordt ontbonden, zodat aan beoordeling van die verzoeken wel wordt toegekomen. Hiervoor is al geoordeeld dat [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] aanspraak heeft op de transitievergoeding op de door hem berekende wijze. Wat resteert, is de beoordeling van de vraag of [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] met succes aanspraak kan maken op een billijke vergoeding. Voor toekenning van een dergelijke vergoeding is op grond van art. 7:671b lid 8 onderdeel c BW vereist dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Uit de hiervoor weergegeven overwegingen volgt dat de verwijten die [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ter onderbouwing van die billijke vergoeding aan Rimo maakt, niet zijn komen vast te staan. De verzochte billijke vergoeding ontbeert een grondslag en wordt derhalve afgewezen.
in het verzoek en de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken
Proceskosten
4.18.
De kantonrechter ziet in de aard en uitkomst van de procedure (zowel in het verzoek als in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken) aanleiding om de proceskosten op hierna te bepalen wijze te compenseren. Verwezen wordt daarvoor naar aanbeveling 3.2. van de Aanbeveling schikking proceskosten Wwz (zoals die op 9 oktober 2017 door het LOVCK&T is vastgesteld).

5.De beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek en de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken
5.1.
Ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van
1 maart 2019.
5.2.
Veroordeelt Rimo om aan [verweerder, tevens verzoeker in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] een transitievergoeding te betalen van
€ 38.788,-- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 1 april 2019 tot aan de datum van algehele voldoening en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
5.3.
Compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.4.
Wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.