ECLI:NL:RBLIM:2018:11180

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
C/03/256186 / KG ZA 18-587
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vervangende toestemming voor erkenning ongeboren kind en DNA-test in kort geding

In deze zaak heeft de man, die mogelijk de biologische vader is van het ongeboren kind van de vrouw, vorderingen ingesteld in kort geding. Hij verzocht om vervangende toestemming voor erkenning van het ongeboren kind en om de vrouw te verplichten mee te werken aan een DNA-test. De vrouw, die nog gehuwd is, heeft verweer gevoerd en stelde dat de man niet ontvankelijk is in zijn vorderingen. De voorzieningenrechter overwoog dat zolang het huwelijk van de vrouw nog bestaat, erkenning door een andere man niet rechtsgeldig is. De man heeft geen spoedeisend belang aangetoond voor zijn vorderingen, en de kort gedingprocedure is niet de juiste procedure voor deze zaken. De voorzieningenrechter verklaarde de man niet ontvankelijk in zijn vorderingen en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak : 28 november 2018
Zaaknummer : C/03/256186 / KG ZA 18-587
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
inzake
[eiser],eiser, verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. G.B. Honders, gevestigd te Rotterdam;
tegen:
[gedaagde],gedaagde, verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. C.L.J.M. Wilhelmus, gevestigd te Sittard-Geleen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De man heeft de vrouw gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 14 november 2018, heeft de man (na schorsing) de vordering onder 2 van het petitum ingetrokken en voor het overige gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna hij zijn vorderingen met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties nader heeft doen toelichten.
1.2.
De vrouw heeft aan de hand van een pleitnota verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties.
1.3.
Partijen hebben hun stellingen mondeling nader toegelicht en over en weer op elkaars stellingen gereageerd.
1.4.
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2.Het geschil

2.1.
De man vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
hem bij voorbaat vervangende toestemming te verlenen, zulks in plaats van de toestemming van de vrouw, tot erkenning van de ongeboren vrucht;
(ingetrokken);
de vrouw te veroordelen tot het verlenen van haar medewerking binnen één week na de datum het in dezen te geven vonnis, dan wel binnen een door de rechtbank (lees; de voorzieningenrechter) te bepalen termijn, aan een DNA-test, waaruit dient te blijken of de man al dan niet de vader is van de ongeboren vrucht die de vrouw draagt, c.q. van het uit de vrouw geboren kind;
de vrouw een dwangsom op te leggen van € 250,-- per dag, dan wel van een zodanig bedrag als de rechtbank (lees: de voorzieningenrechter) juist acht, voor zover zij haar medewerking niet zal verlenen aan het onder 1. gevorderde.
2.2.
De vrouw heeft aan de hand van een pleitnota gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring van de man in de vorderingen dan wel tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.

3.De beoordeling

3.1.
De man stelt dat partijen een kortstondige affectieve relatie met elkaar hebben gehad en dat hij mogelijk de biologische vader is van het kind waarvan de vrouw thans zwanger is.
De man stelt er recht en belang bij te hebben om te weten of hij de daadwerkelijke vader is van de ongeboren vrucht. Hij vordert om die reden medewerking van de vrouw aan een DNA-test. Tevens geeft de man aan de ongeboren vrucht te willen erkennen en betrokken te willen worden bij de keuze voor de (achter)naam bij de geboorte, alsmede te opteren voor het gezamenlijk gezag.
3.2.
De vrouw heeft verklaard nog officieel gehuwd te zijn. De echtscheidingsprocedure is aanhangig en er is nog geen beschikking gegeven. Voorts stelt de vrouw in het conceptietijdvak zowel met de man als met een andere man seksueel contact te hebben gehad. De vrouw heeft met de andere man een relatie van enkele maanden gehad en meent en hoopt dat die andere man de verwekker is van het kind waarvan zij thans zwanger is. Deze man weigert evenwel mee te werken aan een DNA-test. De vrouw heeft slechts eenmalig seksueel contact met de man gehad en geen goede indruk van hem gekregen. Om toch zekerheid te kunnen krijgen omtrent het verwekkerschap van de andere man heeft de vrouw de man in september jongstleden verzocht mee te werken aan een DNA-test met het doel om uit te kunnen sluiten dat hij de verwekker van het kind is. De man heeft haar vervolgens bestookt met whatsapp berichten, hetgeen de vrouw enkel heeft versterkt in haar gevoel dat zij zich verre moet houden van de man. De DNA-test is niet uitgevoerd en het staat allerminst vast dat de man de verwekker is. De vrouw is dan ook van mening dat geen sprake is van een spoedeisend belang. De vrouw ervaart veel stress en lichamelijke klachten van de onderhavige procedure en de handelswijze van de man. De wetenschap dat de man zijn verantwoordelijkheid wil nemen tijdens de bevalling en na de geboorte, alsmede wil meebeslissen over de (achter)naam van het kind betekent voor de vrouw een grote aanslag op haar lichamelijke en psychische gesteldheid. Het is niet in het belang van het ongeboren kind, noch van de vrouw om nu een DNA-test te laten uitvoeren. De vrouw sluit niet uit dat, na de geboorte van het kind, op termijn wel een DNA-test kan worden uitgevoerd.
3.3.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Het is de voorzieningenrechter ambtshalve bekend dat de beschikking in de echtscheidingsprocedure van de vrouw, welke procedure bij de rechtbank is geregistreerd onder zaaknummer C/03/244987 / FA RK 18-14, op 22 november 2018 is uitgesproken. Die echtscheidingsbeschikking is - zoals gebleken is uit de BRP-registratie d.d. 28 november 2018 - nog niet ingeschreven in het daartoe bestemde register van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] . Zo lang het huwelijk van de vrouw nog in stand is, is ingevolge artikel 1:204 lid 1 sub e BW, erkenning van het kind waarvan zij zwanger is door een andere man dan de echtgenoot niet rechtsgeldig. Een vordering (of verzoek) tot het verlenen van vervangende toestemming voor een niet rechtsgeldige erkenning is dan ook niet-ontvankelijk.
Voor het geval het huwelijk van de vrouw wel inmiddels door echtscheiding ontbonden zou zijn geldt het navolgende. Het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning betreft de afstamming van het ongeboren kind. Ingevolge artikel 1:212 BW wordt in zaken van afstamming het minderjarige kind, optredende als belanghebbende, vertegenwoordigd door een bijzondere curator daartoe benoemd door de rechtbank die over de zaak beslist. In de onderhavige kort gedingprocedure is geen mogelijkheid om een bijzondere curator te benoemen. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de man geen spoedeisend belang heeft bij deze vordering, alsmede dat een kort gedingprocedure niet de geëigende procedure is om hierover een beslissing te nemen.
3.4.
De vordering strekkende tot het gelasten van de vrouw mee te werken aan een DNA-onderzoek strandt eveneens. De man stelt zich op het standpunt dat het zeer waarschijnlijk is dat hij de verwekker is van het kind. Hij wenst duidelijkheid over zijn verwekkerschap. Indien komt vast te staan dat hij de verwekker is, wenst hij het kind niet alleen te erkennen, maar ook mede met de vrouw het gezag over het kind te kunnen uitoefenen. Hij stelt spoedeisend belang te hebben bij de vordering, omdat een kind binnen vierentwintig uur na de geboorte dient te worden aangegeven bij de Burgerlijke Stand en hij wil meebeslissen over de (achter)naam van het kind.
De voorzieningenrechter is anders dan de man van oordeel dat een kort gedingprocedure zich niet leent voor de onderhavige vordering tot het laten uitvoeren van een DNA-test. In de door de man aan te spannen verzoekschriftenprocedure tot vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige kan de rechter een DNA-onderzoek gelasten indien dat mede op basis van het door de bijzondere curator in die procedure te geven advies nodig wordt geoordeeld voor die vervangende toestemming.
3.5.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij de vorderingen van de man ontbreekt alsmede dat een kort gedingprocedure met het oog op de aard van de vorderingen in dezen niet de geëigende procedure is om de vorderingen te beoordelen. De voorzieningenrechter zal de man derhalve niet ontvankelijk verklaren in zijn vorderingen.
3.6.
Vanwege de familierechtelijke aard van de vorderingen en gelet op het feit dat de vrouw de man heeft verzocht mee te werken aan een DNA-test en aldus bij de man vermoedens heeft gewekt over zijn verwekkerschap, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de man te veroordelen in de kosten van deze procedure. De proceskosten zullen worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
verklaart de man niet ontvankelijk in zijn vorderingen;
4.2.
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.J. Frénay, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
MK