ECLI:NL:RBLIM:2018:11167

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
03-059587-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval met aanmerkelijke schuld door verkeersovertredingen

Op 25 augustus 2017 vond er een dodelijk verkeersongeval plaats op de Rijksweg N590 in Valkenburg aan de Geul. De verdachte, bestuurder van een Audi, heeft zonder gebruik te maken van de richtingaanwijzer en zonder voorrang te verlenen, zijn voertuig gekeerd op een weg waar dat niet was toegestaan. Dit leidde tot een aanrijding met een motorfiets, waarbij de bestuurder van de motorfiets om het leven kwam en de passagier ernstig gewond raakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte twee verkeersovertredingen heeft begaan: het niet gebruiken van de richtingaanwijzer en het keren op een plek waar dat niet mocht, wat resulteerde in aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De verdachte werd bijgestaan door mr. J.H. Pelle en heeft gepleit voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de combinatie van zijn gedragingen voldoende was voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke rijontzegging van 1 jaar, met een proeftijd van 2 jaar. De uitspraak vond plaats op 30 november 2018.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03.059587.18
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 november 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortedatum] 1950,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.H. Pelle, advocaat kantoorhoudende te 's‑Gravenhage.

1.Het onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 november 2018. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
primair: met zijn personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij een ander om het leven is gekomen en een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen;
subsidiair: met zijn personenauto gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, met dien verstande dat sprake is van aanmerkelijke schuld. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat de combinatie van het niet gebruiken van de richtingaanwijzer en het niet voorrang verlenen bij het keren naar zijn mening voldoende is voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994).
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij – kort gezegd – het volgende aangevoerd. Verdachte heeft weliswaar de richtaanwijzing niet gebruikt, maar ook bij gebruik daarvan was de aanrijding niet te voorkomen geweest gelet op de snelheid van de motorrijder. Daarnaast was ter plekke geen sprake van een doorgetrokken streep. Verdachte heeft goed gekeken en zich ervan overtuigd dat hij op dat moment veilig kon keren. Kortom, alleen het niet gebruiken van de richtingaanwijzer kan niet worden aangemerkt als zodanig onvoorzichtig en/of onoplettend dat dit de drempel van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 haalt. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte sterk onvoorzichtig en/of onoplettend de rijbaan is opgereden. Overtreding van artikel 5 WVW 1994 kan daarmee ook niet bewezen worden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
Bewijs
Algemeen
Op vrijdag 25 augustus 2017 vond omstreeks 21.20 uur een ongeval plaats op de Rijksweg N590, ter hoogte van huisnummer 169, in de gemeente Valkenburg aan de Geul. Dit betrof een voor het openbaar verkeer openstaande weg buiten de bebouwde kom, waar een maximumsnelheid van 80 km/u gold. De lichtgesteldheid was schemer en het wegdek was droog. De verdachte betreft [verdachte] , geboren op 11 juli 1950 te Delft (bestuurder van de personenauto Audi). De slachtoffers betreffen [slachtoffer] (bestuurder van de motor Honda) en [slachtoffer] (opzittende van de motor). [2]
Onderzoek
De afdeling VerkeersOngevallenAnalyse van de Politie Eenheid Limburg (hierna: VOA) deed onderzoek naar de oorzaak, toedracht en gevolgen van het ongeval. Het proces-verbaal van de VOA [3] vermeldt – zakelijk weergegeven – het volgende:
(pg. 5) Het verkeersongeval had plaatsgevonden op de Rijksweg (N590), gelegen buiten de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Berg en Terblijt, in de gemeente Valkenburg aan de Geul. De N590 heeft zijn verloop van de Terblijterweg te Maastricht naar de Cauberg te Valkenburg en vice versa. Het ongeval vond gezien in de richting van de Cauberg plaats op een recht weggedeelte van de N590. De rijbaan had een breedte van circa 6 meter en was door middel van een doorgetrokken witte streep verdeeld in 2 rijstroken. Naast de rijbaan lag aan de rechterzijde een parkeerstrook die door middel van een doorgetrokken witte streep was gescheiden van de rijbaan.
(pg. 6) Voor motorvoertuigen bedroeg de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 80 km/u. Genoemde weg was voor het openbaar verkeer openstaand. Ter plaatse waren de volgende verkeerstekens van toepassing, betrekking hebbende op dit ongeval: Tussen de rijstroken bevond zich een doorgetrokken streep zoals bedoeld in artikel 76 lid 1 onder a van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990). Deze doorgetrokken streep was alleen ter hoogte van inritten kort onderbroken.
(pg. 19) Door [bedrijf] , gelegen aan de Rijksweg 167, en [bedrijf] , gelegen aan de Rijksweg 169, werden camerabeelden aan de politie overgedragen. Uit analyse van die beelden bleek het volgende:
- de bestuurder en passagier van de Audi stapten in;
- de verlichting van de Audi werd in werking gesteld;
- de bestuurder reed achteruit en vervolgens de rijbaan op zonder de richtingaanwijzer te gebruiken;
- de bestuurder van de Audi keerde zijn personenauto op de weg;
- de bestuurder van de Honda kwam op dat moment aanrijden en kwam ten val;
- vervolgens botste de motorfiets tegen de personenauto.
(pg. 23) Uit de aangetroffen sporen en de geanalyseerde videobeelden werd door mij, [verbalisant] het volgende bevonden: De bestuurder van een Audi reed weg vanaf een parkeerstrook met de kennelijke bedoeling zijn voertuig te keren en te gaan rijden in de richting van de Terblijterweg. Hij reed met zijn voertuig de rijbaan op zonder een teken met zijn richtingaanwijzer te geven en liet het overige verkeer niet voor gaan. De bestuurder van een Honda reed over de Rijksweg N590 in de richting van de Cauberg, remde voor de vóór hem wegrijdende personenauto, kwam ten val en botste tegen deze Audi.
Gevolgen
[slachtoffer] overleed op 25 augustus 2017 om 21.35 uur. De doodsoorzaak was traumatisch hersenletsel ten gevolge van schedelbreuken en uitwendig mechanisch geweld door het ongeval. [4] [slachtoffer] liep als gevolg van het ongeval een open breuk aan haar rechter onderbeen en een open breuk aan haar linker enkel op. [5]
3.3.2
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte schuldig is aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de WVW 1994. Om van schuld in de zin van dat artikel te kunnen spreken, moet kunnen worden vastgesteld dat ten minste sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onoplettendheid en/of onachtzaamheid van de kant van de verdachte. Bij de beantwoording van deze vraag komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarom kan niet in zijn algemeenheid worden aangegeven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 1994. Ook kan schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 1994 niet alleen al worden afgeleid uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer.
Op grond van de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit voormelde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Bij het wegrijden vanuit stilstand teneinde te keren op de weg, twee bijzondere manoeuvres in één, heeft de verdachte de richtingaanwijzer niet geactiveerd én het overige verkeer, in dit geval de motor, geen voorrang verleend. Daarmee heeft de verdachte twee verkeersovertredingen begaan, te weten overtreding van de artikelen 54 en 55 van het RVV 1990.
Bovendien is de rechtbank – anders dan de verdediging – van oordeel dat de verdachte ter plekke niet mocht keren. In dit verband is van belang dat artikel 76 van het RVV 1990 bepaalt dat bestuurders zich niet links van een doorgetrokken streep mogen bevinden, indien die streep is aangebracht tussen rijstroken met verkeer in beide richtingen. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een doorgetrokken streep is bepalend of de wegmarkering zich aan de gemiddelde weggebruiker voordoet als een doorgetrokken streep. Op grond van het proces-verbaal van de VOA zoals hiervoor weergegeven, is de rechtbank van oordeel dat de streep zich op de plaats van de gedraging voordeed als doorgetrokken streep. Daaraan doet niet af dat de doorgetrokken streep ten behoeve van het gebruik van een zich ter plaatse bevindende in- en uitrit tot tweemaal toe kort is onderbroken. Naar het oordeel van de rechtbank waren die twee zeer korte onderbrekingen enkel bedoeld om de mogelijkheid te bieden ter plekke naar en van de in- en uitrit te rijden die zich aan de (voor de verdachte) overzijde van de weg bevond. Aldus heeft de verdachte ook artikel 76 van het RVV 1990 overtreden. De verdachte heeft zelf verklaard niet stil te hebben gestaan bij het gegeven dat er een doorgetrokken streep op de weg was aangebracht. Hij zag de inrit aan de overzijde van de weg juist als een plek om goed te kunnen keren.
Het voorgaande overziend heeft de verdachte in strijd met de ter plaatse geldende verkeersregels gekeerd op de weg, daarbij geen richting aangegeven en geen voorrang verleend. Dat heeft hij bovendien gedaan terwijl het schemerde en op een weg waar de maximale toegestane snelheid 80 km/u betreft. Dat betekent dat overige voertuigen met zo’n 22 meter per seconde naderen in een donker wordende omgeving. In zo’n donker wordende omgeving kan een signaal van een richtingaanwijzer net voldoende zijn voor aankomend verkeer om geattendeerd te worden op een bijzonder manoeuvre. Dat het gebruik van de richtingaanwijzer het ongeluk niet had kunnen voorkomen – zoals de raadsman heeft gesteld – kan dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden aangenomen. Door onder genoemde omstandigheden zonder eerst richting aan te geven toch weg te rijden en vervolgens te keren op de weg op een plaats waar dat niet is toegestaan, heeft de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld. Daarmee heeft de verdachte schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de WVW 1994. Dat de verdachte bij bovenstaande gedragingen, volgens eigen zeggen en ook volgens zijn bijrijder, meerdere malen heeft gekeken of er verkeer aankwam maakt niet dat de rechtbank tot een ander oordeel komt. De verdachte was immers al in overtreding door het voertuig te keren.
De rechtbank concludeert dan ook tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
op 25 augustus 2017 in de gemeente Valkenburg aan de Geul als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg N590, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood en een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht,
welke bovenbedoelde gedragingen aanmerkelijk onvoorzichtig waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte,
zonder een teken te geven met zijn richtingaanwijzer, de rijbaan is opgereden en vervolgens in strijd met artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een doorgetrokken streep heeft overschreden door zijn motorrijtuig aldaar naar links te sturen en op de weg te keren en zonder een op voornoemde Rijksweg naderende bestuurder van een motorfiets en diens passagier, zijnde voornoemde [slachtoffer] en [slachtoffer] , voor te laten gaan,
ten gevolge waarvan een aanrijding is ontstaan tussen het door hem bestuurde motorrijtuig en die motorfiets en de bestuurder van die motorfiets en diens passagier.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
en
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf van 200 uren subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 1 jaar met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voor wat betreft een eventuele rijontzegging verzocht te volstaan met een voorwaardelijke rijontzegging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt waardoor een 45-jarige man is overleden en zijn 12-jarige dochter ernstig gewond is geraakt. Het behoeft geen betoog dat dit groot leed heeft veroorzaakt bij de nabestaanden van het dodelijk getroffen slachtoffer, die een vrouw en twee jonge dochters naliet. Uit de slachtofferverklaring die namens de weduwe van het slachtoffer ter zitting is voorgedragen, blijkt van het immense verdriet dat zij en haar dochters hebben doorstaan, nog steeds doorstaan en nog zullen moeten doorstaan. Zonder echtgenoot en vader zal hun leven nooit meer hetzelfde zijn. Het afscheid en rouwproces werd bovendien bemoeilijkt doordat de oudste dochter bij het verkeersongeval zelf ook zwaar letsel heeft opgelopen en dientengevolge enige tijd in het ziekenhuis heeft moeten verblijven. Haar revalidatie, eerst elders en daarna lange tijd thuis, duurt tot op de dag van vandaag voort.
De rechtbank realiseert zich verder dat, zoals zo vaak in dit soort zaken, onderhavig ongeval louter verliezers kent. Ook de verdachte heeft het veroorzaken van het verkeersongeval met dodelijke afloop niet gewild. De rechtbank heeft geconstateerd dat de verdachte nooit eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 240 uren een passende straf is. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen reden tot afwijking van dit oriëntatiepunt, mede omdat in onderhavig geval sprake is van zowel een dodelijk slachtoffer als een slachtoffer met ernstig letsel. Wel zal de rechtbank, overeenkomstig het verzoek van de verdediging en anders dan de oriëntatiepunten, een voorwaardelijke rijontzegging van 1 jaar opleggen.
De rechtbank zal de verdachte dus veroordelen tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke rijontzegging van 1 jaar met een proeftijd van 2 jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Taakstraf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
Rijontzegging
  • ontzegtde verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
    1 jaar voorwaardelijk, met een
    proeftijd van 2 jaren;
  • bepaalt dat de ontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.M.M. Gijselaers, voorzitter, mr. F.L.G. Geisel en
mr. A.H. Hamm-van de Water, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 november 2018.
Buiten staat
Mr. A.H. Hamm-van de Water is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 augustus 2017 te Berg en Terblijt, in de gemeente Valkenburg aan de Geul als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg N590, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood en een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
welke bovenbedoelde gedragingen zeer althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte,
zonder een teken te geven met zijn richtingaanwijzer, de rijbaan is opgereden en/of vervolgens in strijd met artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een doorgetrokken streep heeft overschreden door zijn motorrijtuig aldaar naar links te sturen en/of op de weg te keren en/of zich er (daarbij) niet voldoende van heeft vergewist dat hij dit kon doen zonder andere weggebruikers in gevaar te brengen en/of zonder (daarbij) een op voornoemde Rijksweg naderende bestuurder van een motorfiets en diens passagier, zijnde voornoemde [slachtoffer] en [slachtoffer] , voor te laten gaan,
ten gevolge waarvan een aanrijding/botsing is ontstaan tussen het door hem bestuurde motorrijtuig en die motorfiets en/of de bestuurder van die motorfiets en diens passagier;
(art. 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 augustus 2017 te Berg en Terblijt, in de gemeente Valkenburg aan de Geul als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Rijksweg N590,
zonder een teken te geven met zijn richtingaanwijzer, zo onvoorzichtig en/of onoplettend de rijbaan is opgereden en/of
vervolgens zo onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onoordeelkundig in strijd met artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een doorgetrokken streep heeft overschreden door zijn motorrijtuig aldaar naar links te sturen en/of op de weg te keren en/of zich er (daarbij) niet voldoende van heeft vergewist dat hij dit kon doen zonder andere weggebruikers in gevaar te brengen en/of zonder (daarbij) een op voornoemde Rijksweg naderende bestuurder van een motorfiets en diens passagier, voor te laten gaan,
ten gevolge waarvan een aanrijding/botsing is ontstaan tussen het door hem bestuurde motorrijtuig en die motorfiets en/of de bestuurder van die motorfiets en diens passagier,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
(art. 5 Wegenverkeerswet 1994)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, dienst regionale operationele samenwerking, afdeling infrastructuur (LB), team verkeer (LB), proces-verbaalnummer PL2321-2017138938-1, gesloten d.d. 23 januari 2018.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 23 januari 2018, pg. 2-5.
3.Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, opgemaakt door E.J. [verbalisant] en [verbalisant] , politie eenheid Limburg, locatie Venlo, Forensische Opsporing, Afdeling: VerkeersOngevallenAnalyse, BVH-nummer 2017138398, d.d. 16 januari 2018, doorgenummerd van pg. 1 tot en met pg. 25.
4.Het geschrift, te weten het “Verslag betreffende niet-natuurlijk dood” opgesteld en ondertekend door S.L. de Kunder, de lijkschouwer / forensisch geneeskundige, d.d. 25 augustus 2017.
5.Het geschrift, te weten de “Geneeskundige verklaring” d.d. 20 september 2017, pg. 14 i.c.m. het proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 23 januari 2018, pg. 4-5.