ECLI:NL:RBLIM:2018:11142

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
C/03/244305 / HA ZA 17-663
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging grondslag vordering in renvooiprocedure in strijd met systeem faillissementswet

Op 28 november 2018 heeft de Rechtbank Limburg een vonnis uitgesproken in de zaak van [eiser tot verificatie] tegen de curatoren van Favini Meerssen B.V. In deze zaak vorderde [eiser tot verificatie] erkenning van een onvoorwaardelijke preferente vordering op het failliete bedrijf, ten bedrage van € 59.739,08, subsidiair € 33.093,97. De vordering was gebaseerd op een individuele overeenkomst die op 12 oktober 2007 was gesloten, waarin werd afgesproken dat [eiser tot verificatie] gebruik zou maken van een prepensioenregeling. De curatoren betwistten de vordering, stellende dat deze niet gegrond was op de juiste basis en dat de grondslag van de vordering was gewijzigd na de verificatievergadering.

De rechtbank oordeelde dat de wijziging van de grondslag van de vordering niet was toegestaan, omdat dit een wezenlijke verandering in de aard van de vordering met zich meebracht. De rechtbank verklaarde [eiser tot verificatie] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen, zowel tegen de curatoren als tegen Brouns, die nooit als curator was benoemd. De proceskosten werden aan de zijde van de curator begroot op € 1.916,-, en de rechtbank bepaalde dat deze kosten door [eiser tot verificatie] moesten worden gedragen. Dit vonnis benadrukt de strikte regels omtrent het indienen van vorderingen in faillissementsprocedures en de noodzaak om de grondslagen van vorderingen tijdig en correct te formuleren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/244305 / HA ZA 17-663
Vonnis van 28 november 2018
in de zaak van
[eiser tot verificatie],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser tot verificatie,
advocaat mr. S.N. Ketting,
tegen:
1.
mr. P.W. Schreursin zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
Favini Meerssen B.V.,
wonende te [woonplaats 2] ,
2.
mr. P.M.C. Brounsin zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
Favini Meerssen B.V.,
wonende te [woonplaats 3] ,
beiden kantoorhoudende te Eindhoven,
verweerders tot verificatie,
advocaat mr. R.J M.C. Rosbeek.
Eiser zal hierna [eiser tot verificatie] genoemd worden, Schreurs zal de curator worden genoemd en verweerder sub 2 zal Brouns worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de voortzetting van de verificatievergadering gehouden op 21 september 2017 met Faillissementsnummer F 03/08/57;
  • de brief van de griffier van deze rechtbank van 16 november 2017 aan [eiser tot verificatie] met als kenmerk F 03/08/57 Faillissement Favini Meerssen BV;
  • de brief van de griffier van deze rechtbank van 14 december 2017 aan de rolgriffier van deze rechtbank met als kenmerk F 03/08/57 met daarin de mededeling dat tijdens de voortgezette verificatievergadering van 21 september 2017 in het faillissement van Favini Meerssen BV onder meer door de curatoren mrs. Schreurs en Brouns is betwist de preferente vordering van [eiser tot verificatie] te Klimmen;
  • de conclusie van eis houdende vordering tot verificatie met 16 producties;
  • de conclusie van antwoord met vier producties;
  • de akte houdende indiening producties met de producties 17 tot en met 20;
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 23 april 2018;
  • de conclusie van repliek met productie 21;
  • de conclusie van dupliek met een brief d.d. 24 augustus 2018 waarin is meegedeeld dat het een herziene conclusie betreft omdat in het eerder ingezonden exemplaar enkele passages waren weggevallen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
a. [eiser tot verificatie] , geboren op [geboortedatum] , is op 6 december 1969 in dienst getreden bij Favini Meerssen B.V. (hierna Favini). Op de arbeidsovereenkomst was van toepassing de CAO Favini Meerssen BV.
Bij brief van 12 oktober 2007, ondertekend door Smeets, Salarisadministratie/HRM (productie 4 bij conclusie van eis) is namens Favini aan [eiser tot verificatie] bericht, voor zover relevant:
“(…) Recentelijk heeft u van mij een aantal berekeningen gekregen omtrent uw prepensioen. U heeft mij aangegeven dat u per 1 november 2008 gebruik wilt maken van deze prepensioenregeling.
Overeenkomstig de gemaakte en bij deze brief gevoegde berekening, ontvangt u vanaf 1 november 2008 tot en met de maand voorafgaand aan uw 65e verjaardag een bruto-bedrag van € 2.212,96. Dit komt overeen met 97,58% van uw huidige salaris.
Bij de bepaling van de gekozen datum en de bijbehorende prepensioenuitkering is rekening gehouden met de garantieregeling in de prepensioenregeling, het gespaarde kapitaal op uw prepensioenrekening en de inzet van 201 seniorendagen. (…)”.
Bij vonnis van deze rechtbank van 18 april 2008 is Favini in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. Schreurs als curator.
De curator heeft de arbeidsovereenkomst tussen Favini en [eiser tot verificatie] per 22 juli 2008 opgezegd.
Bij brief van 28 augustus 2008 (productie 2 bij conclusie van eis) heeft [medewerker FNV] , werkzaam bij FNV, namens [eiser tot verificatie] verzocht om de volgende vorderingen te erkennen en te plaatsen op de lijst van voorlopige erkende preferente vorderingen:
1. de in de CAO aanhangsel 8 (prepensioenregeling) toegekende garantiebepaling onder de Prepensioenregeling zijnde € 33.093,97;
2. de niet genoten seniorendagen (art. 49.5 en 49.6 CAO) tot datum einde dienstverband, waarvan werknemer heeft aangegeven dat hij ze zou willen genieten voorafgaande aan zijn pensioen. 32 seniorendagen x 0,35% x € 1.897,27 (maandsalaris) = € 3.037,27;
3. de nog te verkrijgen seniorendagen (art. 49.5 en 49.6 CAO) tot de datum einde dienstverband, die werknemer zou hebben willen genieten voorafgaande aan pensioen zijnde 158 seniorendagen x 0,35 % x 14 x € 1.897,27 (maandsalaris) = € 14.996,54.
De curator heeft bij brief van 23 april 2009 (productie 6 conclusie van eis) bericht dat [eiser tot verificatie] naar zijn mening geen recht heeft op de vordering met betrekking tot de garantiebepaling in de CAO. De curator schrijft ter motivering:
“(…) Allereerst zou uw cliënt op de garantiebepaling slechts een beroep kunnen doen als hij bij het bereiken van de 63-jarige leeftijd nog in dienst was geweest. Daarvan is geen sprake, zodat de garantiebepaling in deze geen opgeld doet. Bovendien heb ik begrepen dat al het opgebouwde prepensioen (…) omgezet is naar ouderdomspensioen. (…)”
Over de vordering ten aanzien van de seniorendagen wenste de curator zich nog te beraden.
Bij brief van 17 augustus 2009 (productie 8 conclusie van eis) laat het UWV [eiser tot verificatie] weten dat het UWV hem maximaal 18,42 seniorendagen kan vergoeden, met een totaalbedrag van € 1213,99 bruto.
Bij brief van 18 augustus 2009 (productie 8 conclusie van eis) heeft de curator, onder verwijzing naar de brief van het UWV van 17 augustus 2009, meegedeeld dat de vordering van 11,41 seniorendagen van [eiser tot verificatie] als concurrente boedelvordering wordt erkend voor € 752,57.
i. [eiser tot verificatie] heeft, daartoe uitgenodigd door de curator, bij op 22 februari 2017 ondertekende verklaring, zijn (niet nader onderbouwde) vordering van € 59.739,08 ingediend ter verificatie (productie 12 conclusie van eis).
De curator heeft [eiser tot verificatie] bij e-mail van 14 september 2017 bericht (productie 13 bij conclusie van eis):
“(…) De prepensioenregeling is reeds bij brief van 23 april 2009 door de curator afgewezen (…). De reden hiervoor is erin gelegen dat de betreffende garantieregeling uit de cao enkel van toepassing was op werknemers die op hun 63e nog in dienst waren van Favini. Daarvan is geen sprake geweest, nu het faillissement van favini vóór uw 63e verjaardag is uitgesproken. (…)”
Het proces-verbaal van de voortzetting van de verificatievergadering van 21 september 2017 (productie 14 conclusie van eis) vermeldt:
“De curator heeft verklaard te volharden bij zijn betwisting van de op de lijst van voorlopig erkende/(betwiste)preferenteschuldvorderingen nader omschreven vordering van:
(…)
en de vorderingen van:
- [eiser tot verificatie] te [woonplaats 1] ;
- (…);
voormalig werknemers i.vm. de garantieregeling prepensioen.”
Als argumentatie voor de betwisting van de vorderingen van [eiser tot verificatie] en de overige werknemers vermeldt het proces-verbaal onder meer:
“Deze vorderingen zijn door de curator betwist omdat deze van mening is dat op de garantiebepaling slechts een beroep kan worden gedaan indien de werknemer bij het bereiken van de 63 jarige leeftijd nog in dienst was van Favini Meerssen BV. Daarvan is echter geen sprake. Het opgebouwde prepensioen is (volgens Favini Meerssen BV met medeweten van de werknemers) doorgestort naar Aegon en omgezet naar ouderdomspensioen.”
De rechter-commissaris heeft partijen vervolgens verwezen naar de terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2017.

3.De vordering

3.1
[eiser tot verificatie] vordert dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vordering van [eiser tot verificatie] verifieert en erkent, door vast te stellen dat hij een onvoorwaardelijke preferente vordering op Favini Meerssen B.V. heeft, ten bedrage van primair € 59.739,08 en subsidiair van € 33.093,97, een en ander onder aftrek van € 752,57 bruto, althans tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
II. de curatoren beveelt de vordering van [eiser tot verificatie] , zoals vastgesteld door de rechtbank, te erkennen en te plaatsen op de lijst van erkende preferente schuldeisers in het faillissement van Favini Meerssen B.V.;
III. de curatoren in hun hoedanigheid veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2
[eiser tot verificatie] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij op 12 oktober 2007 een overeenkomst heeft gesloten met Favini, inhoudende dat hij op 1 november 2008 uit dienst zou treden, met gebruik van een prepensioenregeling, waardoor hij tot zijn 65e verjaardag € 2.212,96 bruto per maand zou ontvangen. [eiser tot verificatie] stelt dat hij op grond van deze overeenkomst een vordering tot maandelijkse periodieke uitkeringen heeft die op 12 oktober 2007 is ontstaan en opeisbaar zou worden op 1 november 2008. Aangezien de vordering opeisbaar werd binnen een jaar na de datum van het faillissement moet de vordering (op grond van artikel 131 lid 2 Fw) worden behandeld alsof deze op het tijdstip van faillissement opeisbaar was, aldus [eiser tot verificatie] . De vordering van [eiser tot verificatie] is opgebouwd uit de waarde van de (voor deze regeling ingezette) seniorendagen (€ 19.145,11) en de waarde van het prepensioen (met toepassing van de garantieregeling uit de CAO) minus de WAO (€ 40.593,97).
3.3
De vorderingen worden gemotiveerd betwist door de curator.

4.De beoordeling

De vorderingen jegens Brouns

4.1
De curator heeft in de eerste plaats geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [eiser tot verificatie] in zijn vorderingen jegens Brouns, nu deze nooit tot curator van Favini is benoemd. Ter comparitie is zijdens Brouns en Schreurs gesteld dat met betrekking tot de dagvaarding van Brouns geen proceskosten zullen worden gevorderd.
4.2
Aangezien is gesteld noch gebleken dat Brouns als curator van Favini is benoemd, zal de rechtbank [eiser tot verificatie] in zijn vordering jegens Brouns niet-ontvankelijk verklaren. Overeenkomstig de stellingname van Brouns ter comparitie zullen de proceskosten in de procedure tegen Brouns worden gecompenseerd in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
De vorderingen jegens de curator

Wijziging grondslag vordering?
4.3
De curator heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [eiser tot verificatie] moeten worden afgewezen, omdat hij na de verificatievergadering de grondslag daarvan heeft gewijzigd, hetgeen in die fase niet meer is toegestaan. Volgens de curator waren de vorderingen van [eiser tot verificatie] in 2008 gebaseerd op de CAO en/of de hieruit voortvloeiende pensioenregeling, terwijl [eiser tot verificatie] zijn vorderingen in de renvooiprocedure heeft gebaseerd op een op 12 oktober 2007 individueel tussen Favini en hem gesloten overeenkomst. Die overeenkomst zou volgens [eiser tot verificatie] geverifieerd kunnen worden op basis van artikel 131 Fw, omdat daaruit al direct op 12 oktober 2007 een vordering tot maandelijkse periodieke uitkeringen is ontstaan, welke vordering opeisbaar werd op 1 november 2008.
4.4
[eiser tot verificatie] erkent dat de brief van Favini van 12 oktober 2007 eerst bij conclusie van eis door hem ter kennisname aan de curator is gebracht. Volgens [eiser tot verificatie] is echter geen sprake van een wijziging van gronden die een wezenlijke verandering in de aard van de vordering brengt, aangezien het steeds om een pensioenvordering is blijven gaan.
4.5
Tijdens de renvooiprocedure kunnen nieuwe feitelijke gronden worden aangevoerd die niet in de conclusie van eis zijn genoemd of tijdens de verificatievergadering naar voren zijn gebracht, tenzij dit tot gevolg heeft dat aan het gevorderde een volkomen andere grondslag wordt gegeven. Verandering van eis of grondslag is slechts geoorloofd voor zover deze niet treedt buiten de omschrijving van het geschil zoals dat in het proces-verbaal van de verificatievergadering is neergelegd, geen wezenlijke verandering brengt in de aard van de vordering zoals zij is ingediend en die het bedrag van de vordering niet verhoogt. De reden hiervoor is gelegen in het stelsel van de Faillissementswet, op grond waarvan schuldvorderingen vóór een bepaald tijdstip moeten worden ingediend, waarna ze worden overgebracht op openbaar te maken lijsten, die voor de medeschuldeisers en de curator de basis vormen voor een eventuele betwisting van de daarin opgenomen schuldvorderingen. Medeschuldeisers die ter verificatievergadering de (oorspronkelijke) vordering niet hebben betwist, maar wel bezwaar hebben tegen de veranderde eis of gewijzigde grondslag, kunnen zich in de renvooiprocedure immers niet voegen of tussenkomen (artikel 122 lid 4 Fw). Aan deze medeschuldeisers zou dan de mogelijkheid worden onthouden om hun bezwaren tegen de gewijzigde eis of grondslag kenbaar te maken (vlg. o.a. Hof Amsterdam 24 februari 2005, JOR 2005/130; Rb. Alkmaar 21 november 1985, ECLI:NL:RBALK:1985:AC9110, NJ 1986/522).
4.6
[eiser tot verificatie] heeft op 28 augustus 2008 (ten aanzien van het prepensioen) gevorderd:
“de in de CAO aanhangsel 8 (prepensioenregeling) toegekende garantie bepaling onder de Prepensioenregeling zijnde een bedrag van € 33.093,97”(zie rov. 2.1 onder e). De curator heeft op 23 april 2009 laten weten dat [eiser tot verificatie] naar zijn oordeel geen aanspraak kan maken op de garantiebepaling, omdat hij op 63-jarige leeftijd niet meer in dienst was van Favini (zie rov. 2.1 onder f). Op 22 februari 2017 heeft [eiser tot verificatie] vervolgens – zonder nadere toelichting of onderbouwing – zijn vordering van € 59.739,08 ter verificatie ingediend (zie rov. 2.1 onder i). De curator – die er kennelijk vanuit ging dat de grondslag van de vordering ongewijzigd was – heeft in reactie hierop zijn eerdere motivering voor afwijzing (uit 2009) herhaald (zie rov. 2.1 onder j). [eiser tot verificatie] heeft hierop niet gereageerd. Vervolgens is dezelfde grondslag (‘garantieregeling prepensioen’) en dezelfde betwisting opgenomen in het proces-verbaal van de verificatievergadering van 21 september 2017 (zie rov. 2.1 onder k). Bij conclusie van eis stelt [eiser tot verificatie] echter dat zijn vordering is gebaseerd op een op 12 oktober 2007 tot stand gekomen individuele overeenkomst met Favini (conclusie van eis, punt 3.1 en 4.6). [eiser tot verificatie] heeft daarbij erkend dat hij de brief van 12 oktober 2007 eerst bij conclusie van eis ter kennisname van de curator heeft gebracht en daarmee voor het eerst zijn vordering daarop heeft gebaseerd.
4.7
Gelet op het voorgaande kan de conclusie niet anders luiden dan dat [eiser tot verificatie] de grondslag van zijn vorderingen bij conclusie van eis heeft gewijzigd: voorafgaand aan de renvooiprocedure was de vordering immers – mede gelet op de correspondentie tussen partijen – gebaseerd op de garantiebepaling onder de prepensioenregeling uit aanhangsel 8 bij de CAO, terwijl in de renvooiprocedure een individuele overeenkomst als basis voor de vorderingen wordt gesteld. Dat beide grondslagen onder de noemer ‘pensioenvordering’ zouden kunnen worden geschaard, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank is [eiser tot verificatie] met deze grondslagwijziging getreden buiten het geschil zoals dat in het proces-verbaal van de verificatievergadering is neergelegd en brengt deze grondslagwijziging een wezenlijke verandering in de aard van de vordering mee. [eiser tot verificatie] verbindt aan zijn nieuwe grondslag immers de conclusie dat hij al bij de totstandkoming van de gestelde overeenkomst (dus op 12 oktober 2007) jegens Favini een vorderingsrecht op maandelijkse uitkeringen heeft verkregen, welk recht op grond van artikel 131 Fw in aanmerking komt voor verificatie. Dit maakt dat de aard van de vordering wezenlijk is veranderd ten opzichte van de eerder gestelde aanspraak op de garantiebepaling onder de prepensioenregeling. Een dergelijke wijziging is, zoals hiervoor (in rov. 4.5) uiteengezet, niet toelaatbaar. Die ontoelaatbaarheid vindt in deze zaak een concrete grond in het feit dat het bijvoorbeeld niet onmogelijk is dat één of meer crediteuren bij de verificatievergadering zich hebben neergelegd bij de vordering van [eiser tot verificatie] voor zover gegrond op de CAO, maar zich misschien niet zouden hebben neergelegd indien zij hadden geweten dat [eiser tot verificatie] zijn vordering thans grondt op een individueel tussen hem en Favini gesloten overeenkomst, waarvan zij thans het bestaan niet meer kunnen betwisten. Als gevolg hiervan kan [eiser tot verificatie] niet in zijn vorderingen worden ontvangen.
4.8
De rechtbank zal [eiser tot verificatie] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van dit geschil. De kosten worden aan de zijde van de curator begroot op:
  • griffierecht: € 287,-
  • salaris: € 1.629,-(3 punten tarief II)
  • totaal: € 1.916,-

5.De beslissing

De rechtbank:
Tegen Brouns:
5.1
verklaart [eiser tot verificatie] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
5.2
bepaalt dat de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt;
Tegen de curator:
5.3
verklaart [eiser tot verificatie] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
5.4
veroordeelt [eiser tot verificatie] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de curator begroot op € 1.916,-;
5.5
veroordeelt [eiser tot verificatie] in de nakosten, zoals genoemd in artikel 237 lid 4 Rv, begroot op € 131,- indien [eiser tot verificatie] aan de veroordeling voldoet zonder dat betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis is voldaan aan de bij dit vonnis uitgesproken veroordelingen en betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden;
5.6
verklaart de veroordelingen onder rov. 5.4 en 5.5 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma, rechter, en in het openbaar uitgesproken.
Type: EH