ECLI:NL:RBLIM:2018:11041

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 november 2018
Publicatiedatum
23 november 2018
Zaaknummer
04/990001-11 OWV
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in vastgoedfraudezaak

Op 23 november 2018 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die betrokken was bij vastgoedfraude. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel toegewezen. Het bedrag van € 1.365.255,00, dat bestaat uit een liquidatie-uitkering en managementfees, werd vastgesteld als het wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. M. 't Sas, was aanwezig bij de zittingen, met uitzondering van de zitting op 8 november 2018.

De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op meerdere zittingen in november 2018, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De officier van justitie had een vordering ingediend op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarin werd gesteld dat de verdachte voordeel had verkregen uit de feiten waarvoor hij was veroordeeld. De verdediging voerde aan dat het te ontnemen bedrag gematigd moest worden om verschillende redenen, waaronder de lange duur van de procedure en de impact daarvan op de verdachte.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte door middel van of uit de baten van de strafbare feiten voordeel had verkregen. De rechtbank hield rekening met reeds betaalde belastingheffing over de managementfees en stelde het te ontnemen bedrag vast op € 1.365.255,00. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en oordeelde dat de door de verdediging aangevoerde omstandigheden niet tot matiging van de betalingsverplichting leidden.

Uitspraak

RECHTbANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 04/990001-11 OWV
Tegenspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 23 november 2018 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
hierna te noemen: [verdachte] .
[verdachte] wordt bijgestaan door mr. M. 't Sas, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 5, 6, 7, 8 en 9 november 2018. [verdachte] en zijn raadsman zijn verschenen behoudens de zitting van 8 november waarbij [verdachte] niet is verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De behandeling van de ontnemingsvordering heeft gelijktijdig plaatsgehad met de behandeling van de strafzaak met parketnummer 04/990001-11. Op 23 november 2018 heeft de rechtbank eerst vonnis gewezen in de strafzaak. Vervolgens is de onderhavige uitspraak gewezen.

2.De vordering van de officier van justitie

De vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [verdachte] opleggen van de verplichting tot betaling aan de staat van dat geschatte voordeel. De officier van justitie heeft dit bedrag geschat op € 1.349.005,00.
Volgens de officier van justitie zou [verdachte] dit voordeel hebben verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor [verdachte] is veroordeeld.
Op de terechtzitting van 6 november 2018 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin dat primair het bedrag moet worden gesteld op € 1.433.097,00 en subsidiair op € 1.349.005,00.

3.De beoordeling

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat primair als voordeelsbedrag heeft te gelden het uitgestelde voordeel, te weten 25,5% van € 5.619.990,29 = € 1.433.097,00 dan wel het uitgekeerde voordeel, te weten € 1.349.005,00. Deze bedragen zijn gebaseerd op de (afspraken met betrekking tot de) liquidatie-uitkering als gevolg van de liquidatie van Universum Vastgoed BV.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, overeenkomstig de overgelegde pleitnotities, verzocht het te ontnemen bedrag aanzienlijk te matigen. Hiervoor heeft de verdediging de volgende gronden aangedragen:
[verdachte] is niet eerder veroordeeld;
de feiten liggen in een ver verleden;
de gevorderde leeftijd van [verdachte] ;
de onzorgvuldigheden en/of de schendingen van de goede procesorde van de zijde van het Openbaar Ministerie die ertoe hebben geleid dat de behandeling van de zaak veel te lang heeft gevergd en een zeer ruime overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgehad;
de weerslag die deze lange duur c.q. overschrijding van de redelijke termijn heeft gehad op de persoon van [verdachte] ;
het gegeven dat in de media uitvoerig is gesproken over de zaak, hetgeen zijn weerslag heeft gehad op niet alleen de persoonlijke, maar zeker ook de zakelijke positie van [verdachte] ;
het gegeven dat het Openbaar Ministerie heeft bijgedragen aan de media-aandacht die deze zaak heeft gegenereerd;
[verdachte] is geconfronteerd met langdurige verzoekschriftprocedures, die veel sneller en efficiënter behandeld hadden kunnen worden, indien het Openbaar Ministerie zich zorgvuldiger jegens [verdachte] had opgesteld. Deze procedures hebben veel juridische kosten met zich gebracht, waardoor het in de rede ligt dat dit wordt verdisconteerd in het te ontnemen bedrag.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding
Bij voormeld vonnis d.d. 23 november 2018 is [verdachte] veroordeeld wegens:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, op tijdstippen in de periode van de maand oktober 2003 tot en met de maand april 2004;
feitelijk leiding geven aan witwassen, meermalen gepleegd, op tijdstippen in de periode van de maand oktober 2003 tot en met de maand februari 2005.
De officier van justitie heeft de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, [verdachte] voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden.
3.3.2
Het bewijs [1]
De rechtbank heeft in haar vonnis van 23 november 2018 in de strafzaak overwogen dat met behulp van valse overeenkomsten, brieven en facturen gelden zijn ontvangen op de rekening van Universum Vastgoed BV. Deze BV heeft uiteindelijk een bedrag van in totaal
€ 4.722.681,00 ex BTW witgewassen en [verdachte] heeft feitelijk leiding gegeven aan deze strafbare gedraging.
In de administratie van Universum zijn bankafschriften aangetroffen waaruit blijkt dat aan [verdachte] in de jaren 2003, 2004 en 2006 managementfees van in totaal een bedrag van
€ 32.500,- zijn betaald. [2]
Op 2 januari 2006 vindt er een buitengewone vergadering van aandeelhouders plaats waarin wordt besloten tot liquidatie van Universum Vastgoed BV. In de notulen [3] is de liquidatie-uitkering per aandeelhouder opgenomen en hieruit blijkt dat aan [verdachte] een bedrag van
€ 1.356.265,- ex BTW wordt uitgekeerd, zijnde 25,5 % van € 5.319.078,-.
In de administratie van Universum Vastgoed BV is een bankafschrift aangetroffen waaruit blijkt dat er op 30 maart 2005 een voorschot op de liquidatie-uitkering is betaald van
€ 1.326.000,- t.n.v. [verdachte] , bankrekeningnummer [rekeningnummer] met als omschrijving “voorschot liquidatie universum vastgoed bv”. [4]
In het dossier bevindt zich verder een bankafschrift waaruit blijkt dat er op 29 mei 2006 een bedrag van € 23.005,00 is uitbetaald t.n.v. [verdachte] , bankrekeningnummer [rekeningnummer] met als omschrijving “slotuitk. liquidatiesaldo”. [5]
De totale liquidatie-uitkering bedraagt dan ook € 1.349.005,00 en de rechtbank is van oordeel dat dit bedrag samen met het bedrag van € 32.500,- aan managementfees moet worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel.
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] door middel van of uit de baten van voormelde feiten voordeel heeft gekregen.
3.3.3
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank houdt bij de hoogte van het te ontnemen bedrag rekening met mogelijke reeds betaalde belastingheffing over de verkregen managementfees van in totaal € 32.500,00 en zal dit bedrag schatten op de helft, te weten € 16.250,00.
De rechtbank zal het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, daarom vaststellen op € 1.349.005,00 + € 16.250,00 = € 1.365.255,00.
3.3.4
De op te leggen betalingsverplichting
De rechtbank zal aan [verdachte] de verplichting opleggen tot betaling van € 1.365.255,00 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank is van oordeel dat zij de door de verdediging naar voren gebrachte omstandigheden, waaronder het tijdverloop reeds voldoende heeft gecompenseerd in de strafmaat en ziet ook in de juridische kosten die [verdachte] heeft gemaakt geen reden om matiging toe te passen in de op te leggen betalingsverplichting van het ontnemingsbedrag.

4.Het wettelijke voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
  • legt [verdachte] de verplichting op tot
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. J.H.J.M. Mertens-Steeghs en mr. V.P. van Deventer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.A.E. van de Venne, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 november 2018.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Eindhoven, genaamd “Clematis”, proces-verbaalnummer 46411, gesloten op 4 oktober 2013, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 2032.
2.D-009 / AH-1146, pagina 405.
3.D-109 / D-0748, pagina’s 1276 tot en met 1278.
4.D-110 / D-0934, pagina 1279.
5.D-151 / D-1740, pagina 1859.