Op 23 november 2018 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die betrokken was bij vastgoedfraude. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel toegewezen. Het bedrag van € 1.365.255,00, dat bestaat uit een liquidatie-uitkering en managementfees, werd vastgesteld als het wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. M. 't Sas, was aanwezig bij de zittingen, met uitzondering van de zitting op 8 november 2018.
De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op meerdere zittingen in november 2018, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De officier van justitie had een vordering ingediend op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarin werd gesteld dat de verdachte voordeel had verkregen uit de feiten waarvoor hij was veroordeeld. De verdediging voerde aan dat het te ontnemen bedrag gematigd moest worden om verschillende redenen, waaronder de lange duur van de procedure en de impact daarvan op de verdachte.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte door middel van of uit de baten van de strafbare feiten voordeel had verkregen. De rechtbank hield rekening met reeds betaalde belastingheffing over de managementfees en stelde het te ontnemen bedrag vast op € 1.365.255,00. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en oordeelde dat de door de verdediging aangevoerde omstandigheden niet tot matiging van de betalingsverplichting leidden.