In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 22 november 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder en een huurder met betrekking tot een voorkeursrecht bij de verkoop van een woning. De huurder had een tijdelijke huurovereenkomst met de verhuurder, waarin een voorkeursrecht was opgenomen voor de aankoop van de woning. De verhuurder heeft echter de woning verkocht aan een derde partij zonder dat de huurder tijdig gebruik heeft gemaakt van zijn voorkeursrecht. De rechtbank oordeelde dat de kennisgeving van de verhuurder aan de huurder voldeed aan de wettelijke vereisten en dat de huurder niet tijdig heeft gereageerd op de aanbieding. De notaris weigerde het transport van de woning uit te voeren op basis van de ministerieplicht, omdat de huurder aanspraak maakte op zijn voorkeursrecht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de huurder zijn recht niet tijdig heeft ingeroepen en dat er geen prijsafspraak tot stand is gekomen. De vorderingen van de verhuurder om de huurder te veroordelen tot medewerking aan de levering van de woning aan de derde partij zijn toegewezen. De huurder werd veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft de koper van de woning vorderingen ingesteld tegen de verhuurder, maar deze zijn afgewezen omdat de rechtbank onvoldoende bewijs zag voor de gestelde schending van de koopovereenkomst.