In deze zaak heeft de huurder, vertegenwoordigd door Doorwerk B.V., een kort geding aangespannen tegen de verhuurder, [gedaagde in conventie, eiser in reconventie], na een incident waarbij de huurder met een windbuks op een buurman heeft geschoten. De buurman raakte aan zijn oor, maar liep geen ernstig letsel op. Na dit voorval heeft de verhuurder de sloten van de woning vervangen en de woning ontruimd. De huurder vorderde in kort geding toegang tot de woning en terugplaatsing van de inboedel, terwijl de verhuurder in reconventie de ontbinding van de huurovereenkomst vorderde, stellende dat er een beëindigingsovereenkomst was gesloten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurder geen toegang meer heeft tot de woning en dat zijn inboedel niet meer aanwezig is. De verhuurder voerde aan dat de huurder op 31 oktober 2018 vrijwillig had ingestemd met de beëindiging van de huurovereenkomst, maar de huurder betwistte dit. De rechter oordeelde dat in het kort geding niet kon worden vastgesteld of de huurovereenkomst daadwerkelijk was beëindigd en dat de verhuurder niet zonder rechterlijke tussenkomst de huurder de toegang tot de woning kon ontzeggen.
De rechter heeft de verhuurder veroordeeld om binnen één dag na betekening van het vonnis de inboedel terug te plaatsen en de huurder toegang te verlenen tot de woning, op straffe van een dwangsom. De vordering in reconventie van de verhuurder werd afgewezen, omdat een ontbinding van de huurovereenkomst niet in kort geding kan worden toegewezen. De kosten van het geding werden aan de verhuurder opgelegd, omdat deze in het ongelijk was gesteld.