3.3Het oordeel van de rechtbank
Verbalisant [verbalisant] relateerde als volgt – zakelijk weergegeven –:
Op 25 januari 2017 stelde ik een onderzoek in op het adres [adres] te Leunen, binnen de gemeente Venray. Op genoemd adres staat onder meer ingeschreven [verdachte] , geboren op [geboortegegevens verdachte] . Op het perceel is een woonhuis gelegen met daarachter, los van de woning, een bedrijfspand. Het bedrijfspand behoort volgens de Kamer van Koophandel tot het bedrijf van de heer [verdachte] . Na het openen van de toegangsdeur kregen wij toegang tot de voorruimte van de hennepkwekerij. In deze ruimte bevonden zich drie binnendeuren die elk toegang gaven tot een kweekruimte. Er was tevens een meterkast aangebracht die de stroomvoorziening voor de drie kweekruimten regelde. In kweekruimte 1 (ruimte A) stonden 221 hennepplanten. De planten waren ongeveer 9 weken oud. In kweekruimte 2 (ruimte B) stonden 243 hennepplanten. De planten waren ongeveer 9 weken oud. Kweekruimte 3 (ruimte C) was te bereiken via een trap naar de kelder. Aldaar stonden 440 hennepplanten die ongeveer 3 weken oud waren. Ik constateerde, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur, vorm en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen planten hennepplanten betroffen. In mijn aanwezigheid is de stroomvoorziening van de hennepkwekerij onderzocht door een fraude-inspecteur van de netwerkbeheerder [benadeelde] . Er werd geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen. Het bleek dat er een illegale aansluiting was gemaakt op de onderzijde van de zekeringshouders. Tevens was de hoofdbeveiliging ten behoeve van de elektrische installatie verzwaard. Er waren zekeringen met een waarde van onbeperkt geplaatst. De meterkast van waaruit de stroomvoorziening voor de hennepkwekerij werd geregeld, bevond zich in een ander deel van het bedrijfspand.
[benadeelde] heeft aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit. Deze aangifte vermeldt – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 25 januari 2017 is door een fraude-inspecteur van [benadeelde] een onderzoek ingesteld naar de meetinrichting in het perceel aan de [adres] te Leunen.
De fraude-inspecteur constateerde verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie en trof, onder meer, aan dat het deksel van de aansluitkast ongeoorloofd open is geweest. Hij zag een illegale aansluiting op de onderzijde van de zekeringshouders en hij nam waar dat de hoofdbeveiliging ten behoeve van de elektrische installatie verzwaard was. Contractueel hoort er 3 x 35A in te zitten en nu waren er zekeringen geplaatst met een onbeperkte waarde. Hierdoor kon niet de juiste tarievenregeling worden toegepast en was het gelijktijdige af te nemen vermogen van de getransporteerde elektriciteit niet meer in overeenstemming met de installatie. Door de manipulatie werd afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage niet correct via de elektriciteitsmeter geregistreerd. Door mij is een berekening gemaakt waaruit blijkt dat er minimaal 288.653 kWh is weggenomen ten behoeve van de hennepplantage en eventueel huishoudelijk verbruik.
Verdachte verklaarde bij de politie als volgt – zakelijk weergegeven –:
De verhuurder (naar de rechtbank begrijpt: de huurder) heeft de deur die toegang gaf tot de hennepkwekerij, zelf geplaatst. Ik had er geen sleutel van.Ik woon aan het adres [adres] te Leunen. Ik verhuurde het gedeelte van de loods waarin de hennepkwekerij is aangetroffen. In die ruimte is alleen een dunne stroomkabel aanwezig waaraan enkele lampen zitten.Net voor december 2016 heb ik de huurder gesommeerd om het pand te verlaten, oftewel om de huur van de loods te beëindigen.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
In de zomer van 2016 werd ik door een man aangesproken die een gedeelte van mijn loods wilde huren. We zijn een huurprijs van € 250,00 per maand overeengekomen. In augustus 2016 is de huur ingegaan. De huurder heeft toen € 500,00 contant betaald, mede voor de maand september. Later heeft de huurder nogmaals € 500,00 contant betaald voor twee maanden. We hebben geen huurovereenkomst opgesteld. Aan het eind van 2016 rook [naam zoon verdachte] een henneplucht. Eind december 2016 reageerde de huurder op mijn briefjes die ik onder de deur had geschoven. In januari 2017 hebben we een gesprek gehad met de huurder. Hij smeet geld op tafel en toen wist ik zeker dat onze vermoedens van een hennepkwekerij klopten. Ik heb gezegd dat de huurder eruit moest. Hij zou de ronde afmaken en daarna eruit gaan. Ik heb ook de stroomkabel zien lopen die naar achteren ging. De huurder was altijd samen met een andere man.
Vrijspraak feit 1 primair en feit 2 primair
Blijkens de bewijsmiddelen heeft de politie op 25 januari 2017 in de loods van de verdachte 904 hennepplanten aangetroffen die daar – gezien de geconstateerde hoogte van de planten – al geruime tijd moeten hebben gestaan. Daarnaast is de elektriciteitsmeter gemanipuleerd en illegaal elektriciteit weggenomen.
Aan de verdachte is het medeplegen van beide strafbare feiten tenlastegelegd. De betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het strafdossier onvoldoende bewijs dat de verdachte bij de hennepteelt en bij de diefstal van elektriciteit een zodanig significante rol heeft gehad en zodanig nauw en bewust met de telers heeft samengewerkt dat hij als medepleger dient te worden beschouwd. De verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 1 primair en feit 2 primair.
Overweging feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit.
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 1° of 2º Wetboek van Strafrecht, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict).
De rechtbank overweegt dat vóór december 2016 bij de verdachte geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op het telen van hennep.
De verdachte heeft bij het aangaan van de huurovereenkomst, dan wel bij de ingangsdatum van de huurovereenkomst in augustus 2016 weliswaar verzuimd om concrete gegevens van de huurder te noteren, maar dit brengt niet met zich dat hij destijds bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in zijn loods een hennepkwekerij zou worden opgezet. De huurder vertelde hem dat het gehuurde zou worden gebruikt als opslag voor kachels en de verdachte heeft verklaard dat hij gezien heeft dat er daadwerkelijk dozen met kachels en kachelpijpen in de verhuurde ruimte werden gestald.
Evenmin is het (voorwaardelijk) opzet op het telen van hennep bij de verdachte al in september 2016 ontstaan. Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij in september 2016 de huurder telefonisch heeft geconfronteerd met de ontdekking van zijn zoon [naam zoon verdachte] , namelijk dat die in de loods een henneplucht had geroken. De huurder ontkende daarop dat zich in het gehuurde een hennepkwekerij bevond. Ter terechtzitting heeft de verdachte echter verklaard dat hij in die tijd zelf niet geloofde in het vermoeden van zijn zoon [naam zoon verdachte] dat een hennepkwekerij daadwerkelijk in het gehuurde aanwezig was, aangezien de ruimte waar zijn zoon [naam zoon verdachte] een henneplucht had geroken, niet het verhuurde gedeelte betrof. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet worden aangenomen dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet op het telen van hennep in september 2016 had. Verder biedt het strafdossier onvoldoende aanwijzingen op basis waarvan het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op het telen van hennep vanaf september 2016 bewezen kan worden verklaard.
Uit de verklaring van de verdachte – zowel bij de politie als ter terechtzitting – kan worden afgeleid dat de verdachte in december 2016 heeft getracht de huurder te bereiken door briefjes onder de deur van het gehuurde te schuiven. Hij heeft toen de huurovereenkomst beëindigd en de huurder gesommeerd om uit zijn loods te vertrekken. Naar eigen zeggen werden zijn vermoedens van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de loods bevestigd in januari 2017 op het moment dat hem grote geldbedragen werden aangeboden. De rechtbank leidt hieruit af dat het vermoeden van een hennepkwekerij bij de verdachte in december 2016 is gerezen. Dit vermoeden, in combinatie met de overige omstandigheden van het geval – te weten het verhuren van een loods aan een persoon zonder diens gegevens te controleren, het niet bij het aangaan van de huur opmaken van een huurovereenkomst, het toestaan dat de huurder een buitendeur realiseert, waarvan de verdachte geen sleutel heeft en de contante huurbetalingen – brengt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte vanaf 1 december 2016 ten minste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op de aanwezigheid van een hennepkwekerij in zijn loods. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de verdachte sinds 1 december 2016 medeplichtig is geweest aan het telen van hennep door een gedeelte van zijn loods hiervoor ter beschikking te stellen.
In het verlengde hiervan is de rechtbank van oordeel dat de verdachte sinds 1 december 2016 medeplichtig is geweest aan diefstal van elektriciteit. De verdachte wist dat in het verhuurde gedeelte slechts een stroomvoorziening aanwezig was voor enkele lampen. Op het moment dat hij het vermoeden had van de aanwezigheid van een hennepkwekerij, moet ook het vermoeden van diefstal van elektriciteit zijn ontstaan. De verdachte heeft een stroomkabel zien lopen vanuit zijn eigen meterkast naar het verhuurde gedeelte en de rechtbank acht niet aannemelijk dat deze waarneming eerst pas enkele dagen vóór de inval heeft plaatsgevonden. Het (voorwaardelijk) opzet op de diefstal van elektriciteit is daarmee gegeven. Voorts was de meterkast van de verdachte niet afgesloten en dus voor eenieder toegankelijk, waardoor tevens (voorwaardelijk) opzet op het verschaffen van gelegenheid tot deze diefstal kan worden bewezen.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair tenlastegelegde, met dien verstande dat de bewezenverklaarde periode ziet op de periode van 1 december 2016 tot en met 25 januari 2017.