ECLI:NL:RBLIM:2018:10774

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
7202971 AZ VERZ 18-90
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en transitievergoeding in arbeidsconflict tussen werkgever en werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 november 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Monier B.V. en een werknemer, aangeduid als [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek]. De werknemer was sinds 1 mei 2015 in dienst van Monier en had klachten geuit over de veiligheid op de werkvloer. Deze klachten leidden tot een verstoorde arbeidsrelatie, waarbij Monier de werknemer verwierp vanwege zijn communicatiestijl en de onrust die hij in de organisatie veroorzaakte. De kantonrechter oordeelde dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg was van verwijtbaar handelen van de werknemer, maar dat er wel sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding. De rechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 januari 2019 en Monier veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding aan de werknemer. De verzoeken van de werknemer om een billijke vergoeding werden afgewezen, omdat er geen verwijtbaarheid aan de zijde van Monier was vastgesteld. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 7202971
AZ verz 18-90
Beschikking van 15 november 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Monier B.V.,
gevestigd te (3417 GP) Montfoort aan de Heeswijk 155,
verzoekende partij,
verweerder in het tegenverzoek.
gemachtigde mr. S.A.J. van Riel, advocaat te Oisterwijk
tegen
[verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] ,
wonend te [woonplaats] aan het [adres] ,
verwerende partij,
verzoeker in het tegenverzoek,
in persoon procederend.
Paertijen zullen hierna Monier en [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 12 september 2018 ter griffie ingekomen verzoekschrift
  • het op 8 oktober ter griffie ingekomen verweerschrift
  • de nadere producties van de zijde van Monier, ingekomen op 17 oktober 2018
  • de mondelinge behandeling ter zitting d.d. 23 oktober 2018, waar beide partijen hun respectieve standpunten nader hebben toegelicht, Monier aan de hand van een pleitnota.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Monier is een fabrikant van dakpannen en heeft vier vestigingen in Nederland, te weten in Montfoort (waar tevens het hoofdkantoor is gevestigd), Woerden, Susteren en Tegelen.
2.2.
[verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] , geboren op [geboortedatum] , is sinds 1 mei 2015 krachtens arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en voor 32 uur per week in dienst van Monier in de functie van medewerker technische dienst op de locatie Susteren tegen een (aanvangs)loon van € 1.901,46 bruto per maand exclusief emolumenten (volgens naar aard en inhoud onweersproken kopie van de arbeidsovereenkomst productie 2). Daarbij is hij verantwoordelijk voor het preventief onderhoud aan het totale machinepark, het ondersteunen bij het verhelpen van storingen, ‘trouble shooting’ en het algemeen werktuigbouwkundig onderhoud. Voorheen heeft [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] gedurende vele jaren soortgelijke werkzaamheden voor Monier uitgevoerd maar dan als zelfstandige (ingehuurd door Monier). Op de locatie Susteren werken in totaal ongeveer 25 mensen.
2.3.
Op 26 februari 2018 ontving Monier een schriftelijke (per e-mail verzonden) klacht van [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] , gedateerd op 25 februari 2018, aangaande het binnen Monier geldende veiligheidsbeleid. De klacht was niet alleen gericht aan het leidinggevend personeel te Susteren maar ook aan twee algemene ‘info-e-mailadressen’, aan de HR-afdeling, de Milieu- Arbo- en veiligheidscoördinator in Susteren en aan de voorzitter van de Ondernemingsraad. [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] geeft in die klacht aan dat medewerkers van Monier onder “
onduidelijke en onacceptabele omstandigheden betreffende veiligheid” hun werkzaamheden moeten uitvoeren, hetgeen volgens hem mede komt doordat “
onderstaande personen hun leidinggevende positie, betreffende veiligheid, niet correct laten gelden volgens ons veiligheidsbeleid en de normen van de Arbo veiligheidsvoorschriften.
[verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] noemt in zijn klacht vervolgens twee leidinggevenden, te weten de heer [naam hoofd productie] (hoofd productie) en de heer [naam locatiemanager] (locatiemanager Susteren en Tegelen) alsmede de heer [naam veiligheidscoördinator] (veiligheidscoördinator), die hij, gemotiveerd en één voor één, zowel concrete als algemene verwijten maakt aangaande de toepassing van het veiligheidsbeleid en geldende regels omtrent de arbeidsomstandigheden binnen Monier.
2.4.
De klacht is bij binnenkomst meteen doorgestuurd naar de algemeen directeur
dhr. [naam algemeen directeur] , de HR- manager mevr. [naam HR-manager] en de veiligheidsmanager van Monier Benelux. Ook is door Monier een commissie ingesteld om de klacht(en) te behandelen.
2.5.
Op 27 februari 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] , [naam locatiemanager] en [naam hoofd productie] , waarbij volgens het gespreksverslag (productie 8) onder meer aan de orde is gekomen dat laatstgenoemden - kort gezegd - teleurgesteld waren over de wijze waarop [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] zijn klacht de organisatie in heeft gebracht.
2.6.
Een dag later, op 28 februari 2018, heeft [naam algemeen directeur] eveneens een gesprek gehad met [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] . Volgens het gespreksverslag (productie 9) is in dat gesprek ook door [naam algemeen directeur] aan de orde gebracht dat de wijze waarop [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] zijn klacht heeft geuit - kort gezegd - bepaald niet goed is gevallen bij de leiding. Tevens heeft [naam algemeen directeur] [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] verzocht om (ten behoeve van de afhandeling van de klacht door de ingestelde commissie) zijn waarnemingen en constateringen punt voor punt duidelijk te noteren. Aan dat verzoek heeft [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] middels een e-mailbericht van 12 maart 2018 voldaan (productie 10), nadat hij zich op
5 maart 2018 ziek had gemeld.
2.7.
Naar aanleiding van de klacht van [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] is er op 5 en 6 april 2018 een onaangekondigde externe audit gedaan door BMI. Het verslag daarover (productie 11) is veelal lovend over het veiligheidsniveau op de locatie Susteren.
2.8.
De bedrijfsarts heeft op 15 mei 2018 gerapporteerd (productie 12) dat [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] vanaf 22 mei 2018 weer voor halve dagen aan de slag zou kunnen gaan en dat vanaf 11 juni 2018 (volledig) herstel wordt verwacht. [naam hoofd productie] heeft daarop telefonisch contact gehad met [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] en hem medegedeeld dat eerst de klacht verder besproken moest worden. Zodoende is [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] uitgenodigd om op 24 mei 2018 de klacht met de commissie te bespreken.
2.9.
De klacht is op 24 mei 2018 besproken tussen [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] en een commissie van Monier, waarna HR-manager [naam HR-manager] bij brief van 18 juli 2018 (productie 20) een puntsgewijze schriftelijke reactie van Monier op de klachten van [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] aan laatstgenoemde heeft doen toekomen. Daarbij werd tevens medegedeeld dat de klacht daarmee door Monier als afgehandeld werd beschouwd.
2.10.
Direct aansluitend op het gesprek met de commissie op 24 mei 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] enerzijds en dhr. [naam 1] , mevr. [naam HR-manager] en de leiding van Susteren (dhr. [naam hoofd productie] en dhr. [naam locatiemanager] , zo begrijpt de kantonrechter uit de stukken), waarbij vooral de wijze waarop [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] zijn klachten tot uiting heeft gebracht en de onrust die dat volgens Monier in de organisatie teweeg heeft gebracht aan de orde is gekomen. De leidinggevenden hebben [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] daarbij te kennen gegeven dat zij op een beëindiging van het dienstverband willen aansturen omdat zij gelet op de opstelling en houding van [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] , geen vertrouwen hebben in een verdere vruchtbare samenwerking.
2.11.
Aan [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] is vervolgens een vaststellingsovereenkomst aangeboden, op welk voorstel [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] niet is ingegaan. Vervolgens heeft Monier [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] trachten te herplaatsen binnen de organisatie in dezelfde functie, maar dan op de locatie Tegelen. Daartoe werd hij uitgenodigd voor een gesprek op 25 juni 2018.
Hierop heeft [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] bij brief van 19 juni 2018 gereageerd (productie 14) en te kennen gegeven dat hij niet instemt met een herplaatsing in Tegelen, met name omdat [naam locatiemanager] en [naam veiligheidscoördinator] óók in Tegelen werkzaam zijn (aldus [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] ) en beiden aangegeven hebben geen vertrouwen meer in hem te hebben. Deze brief werd door Monier (ook) aangemerkt als een afmelding voor het gesprek op 25 juni 2018, doch [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] is toen wel verschenen. Van de zijde van Monier was op die dag echter alleen [naam locatiemanager] aanwezig, die [naam HR-manager] toen wel telefonisch bij het gesprek betrokken heeft door haar ‘op de speaker te zetten’, doch [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] heeft toen niets willen verklaren. Wel heeft [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] later die dag nog schriftelijk zijn ongenoegen geuit over het fysiek afwezig zijn van [naam HR-manager] en dhr. [naam 2] (productie 15). [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] is daarop wederom uitgenodigd voor een gesprek op 3 juli 2018 doch daarvoor heeft hij zich op 27 juni 2018 schriftelijk afgemeld (productie 16)
2.12.
Voor het niet verschijnen op de uitnodiging voor een gesprek op 3 juli 2018 heeft Monier [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] op 4 juli 2018 (productie 17) een schriftelijke waarschuwing gegeven, alsook voor de suggestie die [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] in zijn afmeldingsbrief van 27 juni 2018 deed, te weten dat hij het gesprek van 24 mei 2018 heeft opgenomen. Tevens werd [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] wederom uitgenodigd voor een gesprek, ditmaal op 9 juli 2018. Op die uitnodiging is [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] wel ingegaan.
2.13.
Bij brief van 10 juli 2018 (productie 18) heeft [naam HR-manager] namens Monier het navolgende aan [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] medegedeeld:

Geachte heer [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] ,
Hierbij bevestig ik dat de heer [naam locatiemanager] en ik op 9 juli jl. met u gesproken hebben over de ontstane situatie.
Wij hebben tijdens het gesprek nogmaals de passende functie van Medewerker MTD in Tegelen aangeboden, echter u weigert deze functie te aanvaarden. U ziet het als een strafmaatregel dat u een functie in Tegelen krijgt aangeboden.
Tevens hebben we aangegeven dat wij u op 25 juni jl. hebben beter gemeld. U gaf aan dit te begrijpen, aangezien er van arbeidsongeschiktheid geen sprake meer is.
Gezien het voorgaande is een vruchtbare voortzetting van het dienstverband onmogelijk gebleken, waardoor wij ons nu beraden over de maatregelen die we zullen nemen.
Vooralsnog stellen wij u op non-actief met behoud van loondoorbetaling. (…)
2.14.
Daarna is nog enige correspondentie tussen partijen geweest, echter zonder dat dit ertoe geleid heeft dat partijen nader tot elkaar zijn gekomen.

3.De verzoeken en het geschil

3.1.
Monier verzoekt thans om de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair op grond van verwijtbaar handelen (de ‘e’ grond), subsidiair op grond van wanprestatie en meer subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsrelatie (de ‘g’ grond), zonder toekenning van enige vergoeding en onder verwijzing van [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] in de proceskosten en de nakosten met rente.
3.2.
Monier benadrukt dat zij [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] niet verwijt
dathij een klacht heeft ingediend aangaande de veiligheidssituatie op de werkvloerverwijt, doch zij verwijt [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] nadrukkelijk wèl en in grote mate
de wijze waarophij de onderhavige klacht heeft kenbaar gemaakt. [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] heeft niet het binnen Monier kenbare protocol heeft gevolgd voor het indienen van klachten. In plaats daarvan heeft [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] zijn klachten breed uitgemeten bij de leiding in de organisatie en - vooral - op de man gespeeld. Ook verwijt Monier hem de wijze waarop hij daarna eerst heeft ‘gedaan alsof er niets aan de hand was’ (aldus Monier) om vervolgens eerst ieder inhoudelijk overleg uit de weg te gaan en daarna, ook nadat de klachten inhoudelijk waren behandeld (en voor het grootste deel ongegrond werden bevonden) zich daar niet bij heeft neergelegd. Bovenal verwijt zij [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] dat hij geen blijk heeft gegeven van enig inzicht in de onrust die hij in de organisatie teweeg heeft gebracht en de persoonlijke schade die hij heeft toegebracht aan de drie personen die hij in zijn klachtbrief noemt (kort gezegd: een gebrek aan zelfreflectie) en de door dit alles ontstane vertrouwensbreuk.
3.3.
[verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] erkent dat inmiddels sprake is van een ‘onoverkomelijke vertrouwensbreuk’, doch die breuk is in zijn optiek geheel te wijten aan Monier.
Hij bepleit dan ook niet een afwijzing van het verzoek tot ontbinding, doch verzoekt wel om Monier te veroordelen tot het betalen van de transitievergoeding en een billijke vergoeding (waarbij hij overigens voor geen van de twee vergoedingen zelf een becijfering meegeeft).

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld wordt dat het verzoek geen verband houdt met enig opzegverbod.
4.2.
Hoewel aangenomen mag worden dat [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] met goede bedoelingen de - in zijn optiek - misstanden op het gebied van bedrijfsveiligheid en op veiligheid ziende arbo-aspecten op de werkvloer bij de leiding van Monier onder de aandacht heeft willen brengen, was de wijze waarop hij dit deed (het bericht van 25 februari 2018) bepaald minder voor de hand liggend. [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] verklaart zijn actie door in zijn verweerschrift en ter zitting te verwijzen naar een ernstig bedrijfsongeval, dat een aantal jaren geleden plaatsvond, en recent een aantal – aldus [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] - bijna-ongelukken. Volgens hem is het een kwestie van tijd voordat zich wederom een ernstig ongeval op de werkvloer zal voordoen, indien niet alle regels op dit gebied strikt worden nageleefd. [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] vindt de wijze waarop hij dit heeft aangekaart gerechtvaardigd, omdat hij naar eigen zeggen al vele malen eerder had geklaagd over door hem veronderstelde misstanden en daar door leidinggevenden vervolgens niet adequaat op werd gereageerd. Hij laat echter na die stelling afdoende te onderbouwen.
4.3.
Dat [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] het betreffende bericht op deze wijze de organisatie heeft ‘ingeslingerd’ en daarbij drie met name genoemde personen (twee leidinggevenden en een veiligheidscoördinator) persoonlijke verwijten maakt, lijkt echter, mede gelet op de uitkomst van de externe audit en die van de klachtencommissie, achteraf onnodig en voorbarig te zijn geweest. Van leidinggevenden mag in beginsel weliswaar een bepaalde mate van weerbaarheid verwacht worden en de kantonrechter wil niet verhullen dat hij zich na eerste lezing van het dossier heeft afgevraagd waarom Monier zó zwaar aan (dit aspect van) dit ene bericht van één enkele medewerker tilde en nog steeds tilt. Volgens Monier echter hebben de in het bericht aangesproken personen èn hun families er slapeloze nachten aan overgehouden, ontstond er angst voor ontslag of andere represailles (bij de drie aangesprokenen, zo begrijpt de kantonrechter dit) en vreesden veel medewerkers onnodig dat de veiligheid op de locatie Susteren niet in orde was.
4.4.
Ter zitting heeft Monier een en ander nader toegelicht: het betreft een kleine organisatie met kleinschalige vestigingen, waarin iedereen elkaar goed en in geval van [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] ook al jaren (zelfs decennia) lang kent. De lijnen zijn kort, het onderling vertrouwen groot. Diens bericht van 25 februari 2018 sloeg dan ook in als een bom, aldus Monier.
Desgevraagd kan [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] ter zitting ook niet goed aangegeven waarom hij juist deze confronterende weg heeft bewandeld en - bijvoorbeeld - niet eerst de dialoog is aangegaan, actief de ondernemingsraad heeft benaderd (hij heeft slechts een afschrift van zijn e-mail gestuurd), dan wel steun heeft gezocht bij de vakbond, of zelfs maar zijn directe collegae. [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] staat uiteindelijk – zo moest de kantonrechter ook ter zitting constateren – volledig alleen in diens harde kritiek, die achteraf grotendeels ongefundeerd leek te zijn.
4.5.
Moeilijk te bevatten is verder dat [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] zich er niet van bewust lijkt te zijn, althans niet onder ogen lijkt te willen zien, dat de door hem gekozen weg tot de door Monier beschreven onrust in deze kleine organisatie zou kunnen leiden. Hij weerspreekt die onrust overigens ook niet.
Voorop staat natuurlijk dat het [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] vrij staat om onveilige situaties aan de kaak te stellen. Monier erkent dat ook en heeft daar ook direct op ingehaakt door verschillende onderzoeken te laten uitvoeren.
[verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] lijkt echter door diens wijze van communiceren (verwijtend, persoonlijk, beschadigend) de proportionaliteit uit het oog te hebben verloren, zeker nu niet komt vast te staan dat leidinggevenden niet naar hem wilden luisteren. Dialoog en andere wegen om zijn zorgen op de agenda te plaatsen, lijkt hij niets eens te hebben overwogen. Nu bovendien diens verwijten achteraf grotendeels ongefundeerd lijken te zijn geweest, zou [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] wellicht een excuus hebben gepast, hetgeen de lucht zou hebben geklaard. [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] had immers – zo werd ter zitting wel duidelijk – door diens vakmanschap in de achterliggende jaren veel krediet opgebouwd bij diens werkgever.
4.6.
Opvallend is echter de onverzettelijke houding die [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] in de periode daarná aan de dag heeft gelegd en ook ter zitting heeft laten zien, hetgeen ertoe heeft geleid dat enige constructieve communicatie niet meer mogelijk blijkt. Dit ligt niet aan Monier, die ook ter zitting nog openingen voor herstel heeft geboden en vaker de jarenlange inzet en het vakmanschap van [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] heeft geprezen.
4.7.
Wat daar ook verder van zij: onweersproken staat in ieder geval vast (partijen zijn het erover eens) dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en dat de kans op een verdere vruchtbare samenwerking tussen partijen, ook in een andere functie dan wel op een andere locatie, nihil te achten is. De kantonrechter zal daarom de arbeidsovereenkomst met inachtneming van art.7:671b lid 8 onder a BW ontbinden, derhalve per 1 januari 2019.
4.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg van
ernstigverwijtbaar handelen van [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] . Nu aan de overige voorwaarden voor het toekennen van een transitievergoeding is voldaan, zal Monier veroordeeld worden tot betaling van de transitievergoeding aan [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] . Dit onderdeel van de beslissing kan niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat daar door [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] niet om gevraagd is.
4.9.
Van
ernstigeverwijtbaarheid aan de zijde van Monier is evenmin gebleken, zodat een billijke vergoeding zoals door [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] is verzocht niet in beeld komt.
4.10.
In het gegeven dat beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van
1 januari 2019;
5.2.
veroordeelt Monier om aan [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] de transitievergoeding ex art. 7:673 lid 2 BW te betalen;
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
RK