ECLI:NL:RBLIM:2018:1077

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
2 februari 2018
Zaaknummer
6552250 CV EXPL 17-9255
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering in kort geding tot doorbetaling loon en beëindiging arbeidsovereenkomst na MBO-opleiding

In deze zaak vordert de eiseres, die een MBO-opleiding volgde, in kort geding betaling van haar loon door de gedaagde, haar werkgever. De eiseres heeft een praktijkleerovereenkomst gehad die eindigde op 31 augustus 2017, maar zij bleef na het behalen van haar diploma op 3 juli 2017 werken voor de gedaagde. De gedaagde heeft de arbeidsovereenkomst ontkend en stelt dat de praktijkleerovereenkomst op 15 oktober 2017 eindigde. De kantonrechter oordeelt dat de eiseres recht heeft op loon over de periode van 1 september 2017 tot en met 15 oktober 2017, maar wijst de vordering voor het loon na 15 oktober 2017 af. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 6552250 CV EXPL 17-9255
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 2 februari 2018
in de zaak van:
[eiseres],
wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. S.J.W.M. Vonken,
tegen
[gedaagde],
h.o.d.n.
[handelsnaam],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. Y.J.M.L. Dijk.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [handelsnaam BV] van 3 januari 2018 met acht producties
  • de dagvaarding van [gedaagde] 12 januari 2018 met acht producties
  • de door [eiseres] nagezonden producties 9 en 10
  • de door [gedaagde] ingezonden vijf producties
  • de mondelinge behandeling op 15 januari 2018 waarbij [gedaagde] een pleitnota heeft overgelegd
  • de faxberichten van 19 en 25 januari 2018 van [gedaagde]
  • het faxbericht van 26 januari 2018 van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is op 6 september 2015 gestart met de opleiding “Natuur en groene ruimte” aan het Citaverde College te Heerlen. Het betreft een MBO-opleiding op “niveau 4”. De opleiding bestaat uit een dag theorie en vier dagen beroepspraktijkvorming per week. Het onderdeel beroepspraktijkvorming heeft [eiseres] ingevuld door werkzaamheden als hovenier te verrichten bij [gedaagde] . Daartoe is een “praktijkovereenkomst” opgesteld met een looptijd van 1 september 2015 tot 31 augustus 2017. De overeenkomst is gesloten tussen [eiseres] , [handelsnaam BV] en Citaverde College. [gedaagde] heeft de overeenkomst ondertekend. [gedaagde] heeft maandelijks loon aan [eiseres] betaald voor de door haar verrichte werkzaamheden.
2.2.
[handelsnaam BV] is met ingang van 1 november 2013 ontbonden. Tussen partijen is niet in geschil dat de hiervoor genoemde overeenkomst door [gedaagde] is ondertekend als eigenaar van de eenmanszaak [handelsnaam] en dat de overeenkomst kennelijk abusievelijk melding maakt van [handelsnaam BV]
2.3.
[eiseres] heeft op 3 juli 2017 haar diploma voor de opleiding “Natuur en groene ruimte” gehaald.
2.4.
[eiseres] is na 3 juli 2017 en ook na 31 augustus 2017 bij [gedaagde] blijven werken.
2.5.
Op 27 september 2017 heeft [eiseres] zich bij [gedaagde] ziekgemeld.
2.6.
[gedaagde] heeft daarop als volgt gereageerd:
“Goedemorgen. Kun je even je nieuwe adres doorgeven. Voor de bedrijfsarts. Ik zal ook met de school contact opnemen hoe verder. We bellen nog. Beterschap [gedaagde] ”.
2.7.
[eiseres] heeft op 10 oktober 2017 via WhatsApp het volgende bericht naar [gedaagde] gestuurd:
“Hallo [gedaagde] . Ik moet even weten op basis van wat dat u me doet ontslaan. Want die info heb ik nodig voor het UWV. Groetjes.”
2.8.
[gedaagde] heeft diezelfde dag via WhatsApp het volgende bericht:
“Er is geen leerovereenkomst meer. Dat is wat anders dan een overeenkomst tussen jou en mij.”
2.9.
Bij brief van 26 oktober 2017 gericht aan [gedaagde] heeft [eiseres] de nietigheid van de opzegging van de arbeidsovereenkomst ingeroepen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert (samengevat) bij wijze van onmiddellijke voorziening bij voorraad [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
het loon vanaf 1 december 2017 totdat de arbeidsovereenkomst is geëindigd;
het loon vanaf 1 september 2017 tot 1 december 2017 (binnen achtenveertig uur na vonnisdatum), te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader ingegaan worden.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] voert ter onderbouwing van haar vordering aan dat de praktijkleerovereenkomst is geëindigd op 3 juli 2017 omdat zij op die datum haar diploma behaald heeft. De kantonrechter begrijpt uit haar stellingen dat zij hiermee betoogt dat direct daaraan aansluitend, omdat zij werkzaamheden voor [gedaagde] is blijven verrichten, een (nieuwe) arbeidsovereenkomst is ontstaan. Dit betoog moet worden verworpen omdat de praktijkleerovereenkomst met de ingangsdatum 1 augustus 2015 de einddatum 31 augustus 2017 vermeldt. De overeenkomst vermeldt niet dat deze eindigt door het halen van het diploma. Voor zover [eiseres] tussen 3 juli en 31 augustus 2017 voor [gedaagde] heeft gewerkt, heeft zij dit dus (nog steeds) onder de werking van de praktijkovereenkomst gedaan.
4.2.
[eiseres] voert voorts in de dagvaarding aan dat zij na het behalen van haar diploma en na het beëindigen van haar opleiding, zonder nader overleg met [gedaagde] , voor hem is blijven werken en wel in de nieuwe functie als uitvoerder. Zij stelt verder dat zij per
1 augustus 2017 niet aan een nieuwe opleiding is begonnen en dat, doordat zij voor [gedaagde] is blijven werken, aldus sprake (geworden) is van een arbeidsovereenkomst met [gedaagde] die tot op heden voorduurt.
4.3.
Ter zitting is door [gedaagde] gemotiveerd betwist dat [eiseres] geen nieuwe opleiding meer volgde per 1 augustus 2017. Dit is vervolgens door [eiseres] erkend. Hierdoor is komen vast te staan dat [eiseres] per 1 augustus 2017 via Citaverde is begonnen aan de vervolgopleiding Natuur en groene ruimte 4, meer specifiek Manager Natuur en recreatie. Ook voor die opleiding diende [eiseres] het onderdeel beroepspraktijkvorming in te vullen. Anders dan [eiseres] dus bij dagvaarding heeft gesteld, heeft zij dus ook de na 31 augustus 2017 bij [gedaagde] verrichte werkzaamheden wel degelijk verricht ter invulling van het praktijkgedeelte van haar opleiding en wel op basis van een praktijkleerovereenkomst. Dit volgt ook uit art. 7.2.8. van de Wet educatie en beroepsonderwijs waarin is bepaald dat de beroepspraktijkvorming wordt verzorgd op grondslag van een dergelijke overeenkomst.
4.4.
[gedaagde] heeft eerst ter zitting gesteld dat in overleg met Citaverde en [eiseres] was afgesproken dat de nieuwe praktijkleerovereenkomst slechts zou lopen tot 15 oktober 2017. De achterliggende gedachte hierbij was dat [gedaagde] voor de vervolgopleiding in feite geen geschikte praktijkplek kon bieden. Om te voorkomen dat [eiseres] de opleiding niet kon volgen is haar om die reden (hoewel dat tegen de regels is) tijdelijk werk bij [gedaagde] aangeboden zodat zij tot 15 oktober 2017 de tijd zou hebben om uit te zien naar een andere voor deze werkzaamheden wél geschikte werkgever. [eiseres] heeft de juistheid van dit betoog betwist. Zij heeft gesteld dat zij in de veronderstelling was het praktijkgedeelte van de volledige opleidingsduur te kunnen volgen bij [gedaagde] . Deze betwisting beziet de kantonrechter met de nodige argwaan aangezien [eiseres] het al eerder niet erg nauw nam met de verplichting om de kantontrechter juist en volledig te informeren. Die argwaan wordt nog versterkt door de eerst na de mondelinge behandeling, op verzoek van de kantonrechter, overgelegde brief van Citaverde van 22 januari 2018. Citaverde verklaart in die brief namelijk dat in september 2017 tussen de drie partijen - dus ook met [eiseres] - is afgesproken dat de praktijkleerovereenkomst op 15 oktober 2017 zou eindigen. De kantonrechter ziet hierin een sterke aanwijzing dat tussen partijen 15 oktober 2017 als einddatum van de (aan de praktijkleerovereenkomst gekoppelde) arbeidsovereenkomst is overeengekomen. Dit alles overziend bestaat niet de voor toewijzing van een vordering in kort geding - mede gelet op het restitutierisico - vereiste zekerheid over een voor [eiseres] positief antwoord op de vraag of er ook na 15 oktober 2017 nog sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen partijen. Het daarop gebaseerde onderdeel 1 van de vordering van [eiseres] is niet toewijsbaar. Onderdeel 2 van de vordering is, voor zover [eiseres] daarin het loon na 15 oktober 2017 (met wettelijke verhoging en wettelijke rente) heeft gevorderd, om dezelfde reden niet toewijsbaar.
4.5.
Omdat [gedaagde] dit niet betwist, staat wel vast dat [eiseres] recht heeft op loon over de periode 1 september 2017 tot en met 15 oktober 2017. Voorts staat vast, omdat [gedaagde] dat niet betwist, dat hij vanaf 1 september 2017 niet het volledige loon waar [eiseres] recht op heeft aan haar betaald heeft. Hieruit volgt dat onderdeel 2 van de vordering zal worden toegewezen voor zover het achterstallige loon is gevorderd over de periode
1 september 2017 tot en met 15 oktober 2017, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.6.
De kosten van de dagvaarding van 3 januari 2018 waarmee [handelsnaam BV] is gedagvaard, blijven a priori voor eigen rekening van [eiseres] . [eiseres] was ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding immers er kennelijk al van op de hoogte (althans zij had dat kunnen zijn) dat niet deze rechtspersoon maar [gedaagde] in persoon haar werkgever was. De kantonrechter leidt dat af uit de door [eiseres] bij die dagvaarding overgelegde productie 1: een uittreksel uit het handelsregister waaruit blijkt dat [gedaagde] de eenmanszaak [handelsnaam] drijft.
4.7.
Met het voorgaande zijn partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk gesteld. De kantonrechter zal daarom de proceskosten geheel compenseren, aldus dat elk de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen achtenveertig uur na heden aan [eiseres] het achterstallige loon te betalen over de periode 1 september 2017 tot en met 15 oktober 2017, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de onderscheiden verzuimdata, tot de dag van voldoening,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.4.
compenseert de proceskosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW