ECLI:NL:RBLIM:2018:10625

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1176
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 16 november 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen. Eiseres had op 16 november 2017 een aanvraag ingediend voor deze toeslag, maar het college heeft deze aanvraag op 20 november 2018 afgewezen, omdat eiseres niet aan alle voorwaarden voldeed. Het college stelde dat eiseres over arbeidsvermogen beschikte en daarom uitzicht had op inkomensverbetering. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij betoogde dat het college de aanvraag ten onrechte had afgewezen en dat er individueel maatwerk geboden had moeten worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de aanvraag niet categoriaal heeft benaderd, maar dat er rekening is gehouden met de individuele omstandigheden van eiseres. De rechtbank oordeelde dat eiseres, ondanks haar argumenten, niet kon aantonen dat zij niet in staat was om arbeid te verrichten. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de Participatiewet, die bepaalt dat een individuele inkomenstoeslag kan worden verleend aan personen die langdurig een laag inkomen hebben en geen uitzicht op inkomensverbetering. De rechtbank concludeerde dat eiseres wel degelijk uitzicht had op inkomensverbetering, onder andere omdat zij momenteel werkzaamheden verricht in het kader van Baanbrekend werk.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag door het college bevestigd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1176

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, te [woonplaats]

(gemachtigde: mr. K.J.C. van Bekkum),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder

(gemachtigde: P. Franssen).

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een individuele inkomenstoeslag voor het jaar 2017 afgewezen.
Bij besluit van 12 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
2. Eiseres heeft op 16 november 2017 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag op grond van artikel 36 van de Participatiewet (Pw).
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen omdat zij niet aan alle voorwaarden voldoet. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres over arbeidsvermogen beschikt en daarom zicht heeft op inkomensverbetering.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen en het bestreden besluit gehandhaafd.
5. Eiseres betoogt in beroep (samengevat weergegeven) dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen op de grond dat eiseres niet is ontheven van haar arbeidsverplichting, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Pw. Verweerder heeft zodoende de aanvraag categoriaal benaderd, terwijl individueel maatwerk geboden is. Verweerder heeft dit nagelaten door de enkele verwijzing naar het feit dat eiseres is ingeschreven bij het Arbeidsbureau. Eiseres heeft in dat kader verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Limburg van 29 augustus 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:7454. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat sprake is van zicht op inkomensverbetering op grond van de omstandigheid dat zij van september 2014 tot
januari 2016 arbeid in dienstbetrekking heeft verricht en bij het Arbeidsbureau staat ingeschreven als werkzoekende, beschikbaar voor fulltime en onregelmatig werk.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Artikel 36, eerste lid, van de Pw bepaalt dat het college op een daartoe strekkend verzoek van een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag kan verlenen. Ingevolge het tweede lid van artikel 36 van de Pw worden tot de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval gerekend: a. de krachten en bekwaamheden van de persoon; en b. de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.
8. De rechtbank is van oordeel dat, anders dan eiseres heeft gesteld, niet is gebleken dat verweerder de aanvraag categoriaal heeft benaderd en derhalve heeft afgezien van individueel maatwerk, zoals bedoeld in artikel 36 van de Pw. Immers heeft verweerder bij zijn besluitvorming betrokken dat eiseres van september 2014 tot januari 2016 arbeid in dienstbetrekking heeft verricht en staat ingeschreven bij het Arbeidsbureau als direct bemiddelbare werkzoekende, beschikbaar voor fulltime en onregelmatig werk. Hieruit heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres over arbeidsvermogen beschikt en daarom zicht heeft op inkomensverbetering. Dat de individuele omstandigheden van eiseres onvoldoende zouden zijn beoordeeld, is de rechtbank dan ook niet gebleken. De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van de rechtbank Limburg van 29 augustus 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:7454, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel nu in die zaak bij verordening een categoriale doelgroep wordt uitgesloten van de individuele inkomenstoeslag. In de onderhavige zaak is daar niet van gebleken. Bovendien heeft eiseres sinds haar ontslag gedurende anderhalf jaar niet meer gewerkt, terwijl de betrokkene in genoemde zaak al ongeveer tien jaar geen betaalde arbeid meer had verricht, zodat de casus in de zaak waarnaar eiseres heeft verwezen geenszins vergelijkbaar is. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat bij eiseres perspectief bestond om door inkomen uit arbeid haar inkomen te verhogen en dat zij daarmee niet voldeed aan de in artikel 36, eerste lid, van de Pw gestelde voorwaarde dat geen uitzicht op inkomensverbetering bestaat. Dat dit het geval is blijkt bovendien uit het feit dat ter zitting is komen vast te staan dat eiseres momenteel werkzaamheden verricht in het kader van Baanbrekend werk, waarbij zij personen ondersteunt bij het doen van inkopen. Dat eiseres met deze werkzaamheden mogelijk geen inkomen boven de bijstandsnorm verdient, maakt dit niet anders, nu dit niet betekent dat er voor eiseres geen sprake is van uitzicht op inkomensverbetering. De rechtbank acht voor dit oordeel verder van belang dat eiseres niet beschikt over objectieve gegevens waaruit volgt dat zij niet dan wel in mindere mate in staat is tot het verrichten van arbeid.
9. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder de aanvraag van eiseres op goede gronden afgewezen.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Hamers-Aerts, rechter, in aanwezigheid van
C.L. Meuwissen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 16 november 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.