ECLI:NL:RBLIM:2018:10339

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 oktober 2018
Publicatiedatum
31 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 332
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen gedoogbeschikking voor huisvesting van vleeskuikens en handhavingseisen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 26 oktober 2018, gaat het om een gedoogbeschikking die is afgegeven aan een pluimveehouderij voor het huisvesten van 41.513 vleeskuikens. De eisers, bewoners van de nabijgelegen omgeving, hebben bezwaar gemaakt tegen deze gedoogbeschikking en hebben verzocht om handhavend op te treden tegen de inrichting van de derde-partij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedoogbeschikking op het moment van het bestreden besluit nog van kracht was, waardoor er geen sprake was van een overtreding. Hierdoor is het beroep van eisers tegen de ongegrondverklaring van hun bezwaar tegen de gedoogbeschikking niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast heeft de rechtbank het beroep van eisers tegen de ongegrondverklaring van hun verzoek om handhaving beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de afwijzing om handhavend op te treden terecht was, aangezien de gedoogbeschikking nog van kracht was ten tijde van het besluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder niet bevoegd was tot verdergaand handhavend optreden dan hij heeft gedaan. Het beroep is in dit opzicht ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 oktober 2018, en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 17 / 332

Uitspraak van de meervoudige kamer van 26 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], wonend te [woonplaats], eisers,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2016 heeft verweerder aan [pluimveehouderij] (hierna: de derde-partij) een gedoogbeschikking afgegeven voor het huisvesten van 41.513 vleeskuikens in de vier bestaande stallen van de inrichting gelegen aan [adres] te Leveroy.
Bij besluit van dezelfde datum heeft verweerder het verzoek van eisers om handhand op te treden tegen de inrichting van de derde-partij afgewezen.
Bij besluit van 20 december 2016 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder – voor zover hier van belang – het bezwaar van eisers tegen de gedoogbeschikking ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek tot handhaving deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij een last onder dwangsom opgelegd aan de derde-partij, inhoudende dat deze een dwangsom verbeurt van € 250,- met een maximum van € 3.000,- voor elke week of gedeelte van een week dat niet wordt voldaan aan de last de voertuigbewegingen via de onverharde oprit, anders dan voor de afvoer van mest, te beëindigen en beëindigd te houden, of dat de derde-partij een (deugdelijke) verharding aanbrengt op de oprit.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. S. Oord, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, die bij brief van 1 maart 2017 de beroepsgronden heeft ingediend.
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank de derde-partij in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden en heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft – gevoegd met dat in de zaak met nummer ROE 17/1812 – plaatsgevonden op 22 februari 2018, waar eisers, bijgestaan door hun gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. T.G.W. Kierkels, mr. L. Janssen en J. Emonts, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de derde-partij, vertegenwoordigd door [naam], bijgestaan door mr. T. Pothast, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, en ir. W.A. van Aerle, werkzaam bij M&A Milieuadviesbureau B.V., verschenen.
Na de zitting zijn de gevoegde zaken gesplitst; in elke zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Zoals blijkt uit voorwaarde 1 van de bij het besluit van 6 juni 2016 afgegeven gedoogbeschikking, is deze beschikking van kracht tot de inwerkingtreding van een door de derde-partij aangevraagde omgevingsvergunning voor het huisvesten van de 41.513 vleeskuikens in de inrichtingen aan [adres] te Leveroy. Bij besluit van 16 mei 2017 heeft verweerder bedoelde omgevingsvergunning verleend. Gelet op artikel 6.1, tweede lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is deze vergunning zes weken na de bekendmaking hiervan (op 25 mei 2017) in werking getreden. Derhalve is de gedoogbeschikking thans niet langer van kracht.
1.1.
Het onderhavig beroep is, voor zover gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de gedoogbeschikking, derhalve niet-ontvankelijk wegens het vervallen van het procesbelang. Te meer omdat bij uitspraak van heden in de zaak met nummer ROE 17/1812 het beroep tegen de omgevingsvergunning ongegrond is verklaard.
2. Wat betreft het beroep van eisers tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de afwijzing om handhavend op te treden, overweegt de rechtbank als volgt. Niet betwist is dat de ongegrondverklaring van het bezwaar ziet op onderdelen van het handhavingsverzoek die, met uitzondering van de onverharde oprit waarop de last onder dwangsom betrekking heeft, vallen binnen de reikwijdte van het gedoogbesluit. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was de gedoogbeschikking echter nog van kracht, zodat op grond hiervan geen sprake was van een overtreding ten aanzien van bedoelde onderdelen. Verweerder was derhalve niet bevoegd tot verdergaand handhavend optreden dan hij bij het bestreden besluit heeft gedaan.
2.1.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover betrekking hebbend op de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de gedoogbeschikking, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzitter, en mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen en J.M.E. Kessels, leden, in aanwezigheid van mr. drs. P.M. van den Brekel, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 oktober 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 26 oktober 2018

Rechtsmiddel

Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.