ECLI:NL:RBLIM:2018:1007

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
C/03/243528 / KG ZA 17-620
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van eiser in kort geding wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en meerdere gedaagden. Eiser vorderde de afgifte van een (gewaarmerkte) kopie van een overeenkomst die hij zou hebben gesloten met de gedaagden in het kader van de organisatie van het evenement 'Magisch Maastricht'. Eiser stelde dat hij een spoedeisend belang had bij deze vordering, omdat hij niet betrokken was bij de organisatie van het evenement voor de kerstperiode van 2017, terwijl hij wel had geïnvesteerd in de editie van 2016.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een spoedeisend belang had bij de gevraagde voorziening. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat eiser niet heeft toegelicht wat de inhoud van de overeenkomst was en wat zijn rechten daaruit voortvloeiden. Bovendien was het evenement voor de kerstperiode van 2017 al voorbij op het moment van de mondelinge behandeling, waardoor de spoedeisendheid van de vordering niet kon worden onderbouwd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering en hem veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden. De proceskosten werden begroot op € 1.107,00 per gedaagde, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. I.M. Etman.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/243528 / KG ZA 17-620
Vonnis in kort geding van 31 januari 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. J.W. Weehuizen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden sub 1 en sub 2,
advocaten mr. P.J.M. van Limpt en mr. A.T.M. van den Borne,

3.[gedaagde sub 3] ,

wonende te [woonplaats 3]
gedaagde sub 3,
advocaat mr. G.J.J.A. van Zeijl,

4.[gedaagde sub 4] ,

wonende te [woonplaats 4] ,
gedaagde sub 4,
advocaat mr. J.A. Beekers.
Partijen zullen hierna [eiser] of eiser en (gezamenlijk) gedaagden en (afzonderlijk) [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met bijlagen
  • twee herstelexploten zijdens [eiser]
  • de brief met bijlage zijdens [gedaagde sub 3]
  • de brief met bijlagen zijdens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
  • de mondelinge behandeling ter terechtzitting van 18 januari 2018
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
  • de pleitnota van [gedaagde sub 3]
  • de pleitnota van [gedaagde sub 4] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 2 december 2015 heeft de gemeente Maastricht een Europese aanbesteding volgens een openbare procedure georganiseerd met als onderwerp “Magisch Maastricht op het Vrijthof, kerstevenement in Maastricht” (hierna: Magisch Maastricht).
2.2.
[eiser] heeft jarenlang met [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] in de gemeente Hasselt (België) een met Magisch Maastricht vergelijkbaar evenement georganiseerd. Zij wilden niet onder eigen naam meedoen aan de voornoemde aanbesteding.
2.3.
Stichting Winterevents Maastricht (hierna: Winterevents), waarvan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bestuurder zijn, en de besloten vennootschap Bureau De Kermisgids B.V. (hierna: De Kermisgids), gevestigd te Alphen aan de Rijn, onderaannemer, hebben meegedaan aan de voornoemde aanbesteding.
2.4.
Op 15 maart 2016 heeft de gemeente Maastricht de concessie (opdracht) voor Magisch Maastricht voor de kerstperiodes 2016 tot en met 2019, met de mogelijkheid van twee verlengingen telkens met één jaar, gegund aan Winterevents (met als onderaannemer De Kermisgids).

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - veroordeling van gedaagden om samen en/of ieder voor zich binnen één week na betekening van het te wijzen vonnis een (gewaarmerkte) kopie van de (mede) door hen op of omstreeks 31 maart 2016 te Urmond gesloten overeenkomst en/of het ten processe (bij punt 7 van de dagvaarding) bedoelde concept van die overeenkomst aan hem af te geven, zulks op verbeurte van een dwangsom, en met veroordeling van gedaagden hoofdelijk in de proceskosten.
3.2.
Gedaagden voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Allereerst dient het spoedeisend belang van de vordering te worden beoordeeld.
4.1.1.
De voorzieningenrechter stelt dienaangaande het volgende voorop. In beginsel
moet - naar ook uit art. 254 lid 1 Rv volgt - de vraag of de eiser een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak (zie bv. HR 29 juni 2001, NJ 2001/602 en HR 29 november 2002, NJ 2003/78). De omstandigheid dat de eiser lang heeft stilgezeten alvorens een kortgedingvordering in te stellen, kan bij die afweging een rol spelen (zie bv. HR 22 november 2002, NJ 2003/78), maar rechtvaardigt niet zonder meer dat de eiser geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening heeft. Het ligt op de weg van [eiser] als eiser om, met name als op dit punt verweer is gevoerd, het spoedeisend belang te onderbouwen (zie bv. HR 23 april 1982, NJ 1982/523). Voorts dient het spoedeisend belang op het moment van de uitspraak (nog) aanwezig te zijn (HR 26 juni 1981, NJ 1983/612). Kortom: er moeten bijzondere omstandigheden worden gesteld, en bij gemotiveerde betwisting voldoende aannemelijk worden gemaakt, die ertoe leiden dat een oordeel in een bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
4.2.
[eiser] heeft - kort gezegd - het volgende aangevoerd. De bedoeling was dat Magisch Maastricht in werkelijkheid georganiseerd zou worden door [eiser] met gedaagden en dat zij de opbrengsten zouden delen. De afspraken over de samenwerking tussen partijen zijn neergelegd in een overeenkomst die door [eiser] en gedaagden getekend is op 31 maart 2016 te Urmond. [eiser] heeft meegewerkt aan en geïnvesteerd in Magisch Maastricht kerstperiode 2016. Hij wordt echter niet betrokken bij de organisatie van Magisch Maastricht kerstperiode 2017. Ook is het evident dat gedaagden hem niet meer willen laten delen in de revenuen. Hij wil zijn rechten, voor zover die voortvloeien uit de overeenkomst van 31 maart 2016 zoveel mogelijk “veilig stellen en hard maken”. Partijen hebben volgens hem slechts één ondertekend exemplaar van die overeenkomst en er is geen kopie gemaakt. Hij beschikt dan ook niet over een exemplaar. In de dagvaarding van 4 december 2017 stelt [eiser] : “Ter bepaling van zijn rechten heeft hij wel een spoedeisend belang bij de afgifte van die overeenkomst, zeker nu Magisch Maastricht weer voor de deur staat, zo niet al gaande is en de opbrengsten dus ook binnenkomen.” [eiser] beschikt evenmin over de conceptovereenkomst en, zo stelt hij in de dagvaarding, “hij is van mening dat hij ook een recht en spoedeisend belang heeft bij de afgifte van dat concept.(...) In acht genomen al het vorenstaande heeft [eiser] recht en spoedeisend belang bij de na te melden voorlopige voorziening.” Bij de mondelinge behandeling is zijdens [eiser] nader verklaard dat het spoedeisend belang evident is, namelijk ter beoordeling van een eventuele vordering. Zonder afgifte van de (concept)overeenkomst van 31 maart 2016 kan geen procedure tegen gedaagden gestart worden, aldus [eiser] .
4.3.
Het primaire verweer van alle gedaagden luidt - kort samengevat - dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft. Meer specifiek hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in dat kader nog aangevoerd dat [eiser] zich voor het eerst via zijn advocaat op 16 november 2017 bij hen heeft gemeld met het verzoek om “een” overeenkomst toe te sturen, terwijl - zelfs als er van zou worden uitgegaan dat er een overeenkomst is - er geen enkel verzoek tot nakoming of ingebrekestelling is ontvangen. [gedaagde sub 3] heeft in dat verband gesteld dat [eiser] pas op 3 januari 2018 een brief aan hem heeft gestuurd die in de richting van een aansprakelijkheidsstelling lijkt te wijzen, terwijl er volgens [gedaagde sub 3] nooit een ingebrekestelling is ontvangen of anderszins iets is verzocht of gesommeerd en [eiser] geen enkele prestatie heeft geleverd en ook niet heeft verzocht of gesommeerd die te mogen leveren terwijl er inmiddels twee jaar verlopen zijn. [gedaagde sub 4] heeft tot slot aangevoerd dat [eiser] geen spoedeisend belang bij de vordering heeft, nu de beweerdelijke overeenkomst al in maart 2016 zou zijn gesloten, terwijl pas in december 2017 een kort geding wordt geëntameerd, en Magisch Maastricht kerstperiode 2017 op het moment van de mondelinge behandeling in kort geding al weer is afgelopen.
4.4.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. [eiser] beroept zich op afgifte van een (kopie van een) overeenkomst die hij met gedaagden op 31 maart 2016 zou hebben ondertekend (hetgeen zij allen gemotiveerd hebben betwist) met betrekking tot een door hem gestelde samenwerking in het kader van de organisatie van Magisch Maastricht. [eiser] heeft op geen enkele manier toegelicht wat partijen in die overeenkomst zouden zijn overeengekomen en, meer specifiek, wat zijn rechten behelzen, hetgeen wel van hem mocht worden verwacht ter onderbouwing van de spoedeisendheid van zijn vordering. Magisch Maastricht kerstperiode 2016 is al enige tijd geleden. Niet gebleken is dat [eiser] na afloop van die editie een betalingsverzoek voor geleverde diensten verstuurd heeft aan gedaagden. Voor Magisch Maastricht kerstperiode 2017, die inmiddels is afgelopen, geldt dat hij geen nakoming van de vermeende overeenkomst gevorderd heeft. [eiser] heeft nagelaten toe te lichten waarom hij, gelet op vorenstaande omstandigheden, de uitkomst van een bodemprocedure met een soortgelijke vordering niet kan afwachten.
4.5.
Nu niet voldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling in kort geding, zal de voorzieningenrechter hem niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
4.6.1.
De proceskosten worden aan de kant van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 291,00
  • salaris advocaat € 816,00,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
4.6.2.
De proceskosten worden aan de kant van [gedaagde sub 3] tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 291,00
  • salaris advocaat € 816,00.
4.6.3.
De proceskosten worden aan de kant van [gedaagde sub 4] tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 291,00
  • salaris advocaat € 816,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart [eiser] niet ontvankelijk in zijn vordering,
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 1.107,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten van [gedaagde sub 3] tot op heden begroot op € 1.107,00,
5.4.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten van [gedaagde sub 4] tot op heden begroot op € 1.107,00,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de proceskostenveroordeling onder 5.4.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: JC