3.3Het oordeel van de rechtbank
Overweging met betrekking tot het primair tenlastegelegde
Juridisch kader
Van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) – zoals primair tenlastegelegd – is sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte zich zodanig heeft gedragen dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Op grond van het strafdossier staat voor de rechtbank vast dat de verdachte bestuurder is geweest van het voertuig waarmee het ongeval is veroorzaakt. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 60 kilometer per uur op een rechte, doorgaande weg, verdeeld in twee rijstroken. Zonder enige aanleiding is de verdachte naar links gereden op de voor het tegemoetkomende verkeer bestemde rijstrook. Hierdoor is de verdachte met zijn voertuig frontaal in botsing gekomen met een op die andere weghelft rijdende motorrijder, het slachtoffer [slachtoffer] . [slachtoffer] is ten gevolge van het ongeval overleden. Zodanig verkeersgedrag kan in beginsel de gevolgtrekking dragen dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte als bedoeld in artikel 6 WVW te wijten is. Dat kan echter anders zijn indien omstandigheden zijn aangevoerd en aannemelijk zijn geworden — bijvoorbeeld dat de verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde — waaruit volgt dat van schuld in vorenbedoelde zin niet kan worden gesproken.
Black-out
De verdediging heeft het verweer gevoerd dat de verdachte een ‘black-out’ dan wel tijdelijk bewustzijnsverlies heeft gehad en daarom geen schuld heeft aan het ongeval, zodat hij moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. De rechtbank overweegt hiertoe het navolgende.
Naar de mogelijke oorzaak en toedracht van het ongeval is door de politie onderzoek gedaan. Niet kon worden vastgesteld waarom de verdachte naar links is gereden. Het voertuig van de verdachte vertoonde geen gebreken en het zicht van de verdachte werd niet belemmerd. Voorts blijkt uit onderzoek dat de verdachte geen alcohol had gedronken. Evenmin is gebleken dat hij drugs en/of geneesmiddelen had gebruikt die de rijvaardigheid nadelig kunnen beïnvloeden.
De rechtbank merkt hierbij op dat de verdediging vanaf het begin heeft geïnvesteerd in het – zo mogelijk – achterhalen van een verklaring voor het ongeval.
Op basis van medische informatie omtrent de verdachte is door [klinisch geriater] , klinisch geriater, onderzoek gedaan naar de aannemelijkheid van een acute ziekte of gezondheidsverstoring bij de verdachte op de dag van het ongeval. [klinisch geriater] heeft hiervoor geen aanwijzingen gevonden. De verdediging heeft vervolgens forensisch geneeskundige [naam forensisch geneeskundige] gevraagd nader onderzoek uit te voeren. [naam forensisch geneeskundige] onderschrijft de conclusie van [klinisch geriater] en vult hierop aan dat er in dit geval sprake is geweest van een ‘black-out’ zonder aanwijsbare oorzaak. Hij stelt dat een ‘black-out’ diverse oorzaken kent die lang niet altijd nadien zijn vast te stellen zoals een epileptische absence, een hartritmestoornis en een TIA.
De verdachte – inmiddels 90 jaar oud – heeft ter terechtzitting verklaard zich niets meer te kunnen herinneren van het ongeval. Hij kan moeilijk onder woorden brengen wat er is gebeurd en spreekt over het verliezen van zijn verstand en oriëntatie. Wel kan de verdachte zich herinneren dat ‘ze hem uit de auto hebben moeten trekken’ na het ongeval. Weliswaar heeft de verdachte bij de politie een meer inhoudelijke verklaring afgelegd, maar de rechtbank hecht geen waarde aan deze details nu deze onsamenhangende verklaring een maand na het ongeval is afgelegd en de verdachte zich middenin een lange periode van herstel bevond. De rechtbank concludeert derhalve dat de verdachte consistent is geweest in zijn verklaring geen herinnering te hebben aan het ongeval tot aan de ‘klap’ van de botsing.
Het strafdossier bevat twee getuigenverklaringen waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte slingerend rijgedrag vertoonde vlak voor het ongeval. Voorts heeft getuige [getuige 1] – de medeweggebruiker die het voertuig van de verdachte recht op zich zag afkomen – aanleiding gezien om eigener beweging te verklaren dat het leek alsof de verdachte hem aankeek of dat de verdachte mogelijk rechtdoor staarde.
De rechtbank stelt vast dat uit het strafdossier niet is gebleken dat de verdachte enige corrigerende handelingen heeft toegepast dan wel heeft geremd op het moment dat hij de andere weghelft naderde. Overigens is ook niet gebleken dat de verdachte suïcidaal was.
Vrijspraak
De rechtbank concludeert dat de mogelijke oorzaak van het ongeval zoals gegeven door [naam forensisch geneeskundige] , wordt ondersteund door bovenstaande getuigenverklaringen en de verklaring van de verdachte. De rechtbank benadrukt in dit kader de bijzondere observatie van getuige [getuige 1] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit het voorgaande – in onderlinge samenhang bezien – aannemelijk is geworden dat de verdachte als gevolg van een ‘black‑out’ tijdelijk zijn bewustzijn is verloren, waardoor het ongeval heeft plaatsgevonden.
Nu verdachte reeds lange tijd in het bezit was van een rijbewijs, dit rijbewijs in 2013 nog is verlengd waarbij hij medisch geschikt is bevonden en niet eerder klachten heeft gehad die aanleiding gaven tot twijfel aan zijn rijgeschiktheid, is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte in strafrechtelijk opzicht geen verwijt kan worden gemaakt.
De rechtbank komt hiermee tot de conclusie dat de verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde, zodat van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW niet kan worden gesproken. Zij zal de verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Overweging met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde
Gelet op de navolgende bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte door zijn gedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt. De rechtbank acht derhalve het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Verbalisant [verbalisant 1] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 30 oktober 2016 kregen mijn collega’s kennis van een verkeersongeval aan de aan de Rijksweg te Maasbracht. Hierbij waren betrokken [verdachte] als bestuurder van een personenauto, merk BMW, en een bestuurder van een motorfiets. [verdachte] reed in de richting van Roermond en de bestuurder van de motorfiets reed in de tegenstelde richting. De voertuigen kwamen frontaal met elkaar in botsing.
Getuige [getuige 2] verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 30 oktober 2016 reed ik als bestuurder in mijn auto over de Rijksweg te Maasbracht. Vóór mij reed een auto, merk BMW. Op enig moment sloeg de BMW vanuit het niets linksaf. De BMW kwam hiermee op de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer. Op deze rijbaan kwam een motorrijder aangereden. Er ontstond een frontale aanrijding tussen hen.
In het kader van de VerkeersOngevallenAnalyse relateerde verbalisant [verbalisant 2]
zakelijk weergegeven – als volgt:
Voor zover kon worden nagegaan bleek mij dat het zicht door de voorruit en zijruiten van de personenauto niet nadelig werd belemmerd. Op basis van de aangetroffen sporen bleek dat de bestuurder van de personenauto reed over de Rijksweg. De bestuurder van de personenauto reed naar links op de voor het tegemoetkomende verkeer bestemde rijstrook. Hiermee voldeed hij niet aan de verplichting om zo veel mogelijk rechts te houden. De bestuurder van de motorfiets botste met de personenauto. Indien de bestuurder van de personenauto zo veel mogelijk rechts had gereden, had het ongeval niet plaatsgevonden.
Verdachte verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 30 oktober 2016 reed ik als bestuurder van een personenauto op de Rijksweg in Maasbracht. De motorrijder vloog over de motorkap.