ECLI:NL:RBLIM:2018:10068

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
03/866345-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van dodelijk verkeersongeval door verontschuldigbare onmacht

Op 23 oktober 2018 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 88-jarige verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 30 oktober 2016 in Maasbracht. De verdachte reed zonder enige aanleiding naar links op de verkeerde weghelft, wat leidde tot een frontale botsing met een motorrijder, die hierbij om het leven kwam. De verdachte heeft verklaard dat hij zich niets kan herinneren van het ongeval en dat hij mogelijk een 'black-out' heeft gehad. Getuigen bevestigen dat de verdachte slingerend reed vlak voor het ongeval. De officier van justitie eiste een veroordeling op basis van verwijtbare onoplettendheid, maar de verdediging voerde aan dat de verdachte in verontschuldigbare onmacht verkeerde door een tijdelijke bewustzijnsstoornis. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen medische oorzaak voor het rijgedrag van de verdachte kon worden aangetoond, maar dat de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf voldoende steun bieden voor het verweer van de verdediging. De rechtbank concludeert dat de verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde, waardoor hij niet strafbaar is. De verdachte wordt vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar het subsidiair tenlastegelegde wordt bewezen verklaard, waarbij de rechtbank oordeelt dat de verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt. De verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/866345-16
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 oktober 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adres verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.J.H. Verburg, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 oktober 2018. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte met zijn auto door zich zeer – dan wel aanmerkelijk – onvoorzichtig en/of onoplettend te gedragen, een ongeval heeft veroorzaakt waarbij een motorrijder werd gedood dan wel dat de verdachte met zijn auto, door naar links te sturen en daarbij op het weggedeelte voor het tegemoetkomende verkeer terecht te komen, gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het primair tenlastegelegde wordt bewezenverklaard. Zij heeft daartoe aangevoerd dat vaststaat dat de verdachte op de verkeerde weghelft reed. Er was geen enkele reden voor de verdachte om met zijn auto naar links te gaan. Nu het strafdossier geen aanleiding geeft voor een andere verklaring dan het eigen handelen van de verdachte, levert de gedraging van de verdachte verwijtbare onoplettendheid op. Op de bewuste dag was de verdachte 88 jaar en uit zijn verklaring ter terechtzitting blijkt dat hij zich niet meer zo zeker voelde in het verkeer. Blijkens het strafdossier had de verdachte vlak voor het ongeval zijn auto niet onder controle. Een medische oorzaak is hiervoor niet aan te wijzen. De officier van justitie is van oordeel dat er geen begin van aannemelijkheid is voor de stelling dat er bij de verdachte sprake was van een ‘black-out’.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het primair tenlastegelegde aangevoerd dat het ongeval niet aan de schuld van de verdachte te wijten, waardoor hij moet worden vrijgesproken. Het handelen van de verdachte is een gevolg geweest van een ‘black-out’, althans van tijdelijk bewustzijnsverlies. Het strafdossier bevat daartoe voldoende aanknopingspunten. Zo hebben getuigen verklaard dat de verdachte vlak vóór het ongeval slingerend heeft gereden. Een andere getuige heeft verklaard dat de verdachte hem aankeek of rechtdoor staarde op het moment dat hij, verdachte, naar de andere weghelft reed. De verdachte heeft hierbij niet geremd of uitgeweken. Hij was niet onder invloed van middelen. Daarbij waren de weersomstandigheden normaal en de weg goed onderhouden. Evenmin zijn er technische gebreken aan de betrokken voertuigen vastgesteld. De verdachte was niet suïcidaal en er zijn geen aanwijzingen voor psychosen. Bovendien kan de verdachte zich niet herinneren wat er precies is gebeurd. Dat een medische oorzaak voor zijn rijgedrag achteraf niet is vast te stellen, betekent niet dat er geen medische oorzaak is. De verdediging heeft onderzoek laten uitvoeren door forensisch geneeskundige [naam forensisch geneeskundige] die verklaart dat oorzaken van een ‘black-out’ nadien lang niet altijd zijn vast te stellen, zoals een epileptische absence of een TIA. In het verlengde daarvan heeft de raadsman aangevoerd dat uit de stukken van de huisarts blijkt dat de verdachte in 1996 een TIA heeft gehad, hetgeen nu tevens het geval kan zijn geweest. Volgens [naam forensisch geneeskundige] is er geen gerede twijfel over het bestaan van een ‘black-out’ in casu. De raadsman heeft ten slotte naar voren gebracht dat de verdachte voorafgaand aan het ongeval geen reden had om te twijfelen aan zijn rijgeschiktheid. Zijn rijbewijs was begin 2013 verlengd in het kader waarvan hij een medische keuring heeft ondergaan en hem een gezondheidsverklaring is verstrekt. Een ‘black-out’ dan wel tijdelijk bewustzijnsverlies was dan ook niet te voorzien voor de verdachte. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Overweging met betrekking tot het primair tenlastegelegde
Juridisch kader
Van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) – zoals primair tenlastegelegd – is sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte zich zodanig heeft gedragen dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Op grond van het strafdossier staat voor de rechtbank vast dat de verdachte bestuurder is geweest van het voertuig waarmee het ongeval is veroorzaakt. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 60 kilometer per uur op een rechte, doorgaande weg, verdeeld in twee rijstroken. Zonder enige aanleiding is de verdachte naar links gereden op de voor het tegemoetkomende verkeer bestemde rijstrook. Hierdoor is de verdachte met zijn voertuig frontaal in botsing gekomen met een op die andere weghelft rijdende motorrijder, het slachtoffer [slachtoffer] . [slachtoffer] is ten gevolge van het ongeval overleden. Zodanig verkeersgedrag kan in beginsel de gevolgtrekking dragen dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte als bedoeld in artikel 6 WVW te wijten is. Dat kan echter anders zijn indien omstandigheden zijn aangevoerd en aannemelijk zijn geworden — bijvoorbeeld dat de verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde — waaruit volgt dat van schuld in vorenbedoelde zin niet kan worden gesproken.
Black-out
De verdediging heeft het verweer gevoerd dat de verdachte een ‘black-out’ dan wel tijdelijk bewustzijnsverlies heeft gehad en daarom geen schuld heeft aan het ongeval, zodat hij moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. De rechtbank overweegt hiertoe het navolgende.
Naar de mogelijke oorzaak en toedracht van het ongeval is door de politie onderzoek gedaan. Niet kon worden vastgesteld waarom de verdachte naar links is gereden. Het voertuig van de verdachte vertoonde geen gebreken en het zicht van de verdachte werd niet belemmerd. Voorts blijkt uit onderzoek dat de verdachte geen alcohol had gedronken. Evenmin is gebleken dat hij drugs en/of geneesmiddelen had gebruikt die de rijvaardigheid nadelig kunnen beïnvloeden.
De rechtbank merkt hierbij op dat de verdediging vanaf het begin heeft geïnvesteerd in het – zo mogelijk – achterhalen van een verklaring voor het ongeval.
Op basis van medische informatie omtrent de verdachte is door [klinisch geriater] , klinisch geriater, onderzoek gedaan naar de aannemelijkheid van een acute ziekte of gezondheidsverstoring bij de verdachte op de dag van het ongeval. [klinisch geriater] heeft hiervoor geen aanwijzingen gevonden. De verdediging heeft vervolgens forensisch geneeskundige [naam forensisch geneeskundige] gevraagd nader onderzoek uit te voeren. [naam forensisch geneeskundige] onderschrijft de conclusie van [klinisch geriater] en vult hierop aan dat er in dit geval sprake is geweest van een ‘black-out’ zonder aanwijsbare oorzaak. Hij stelt dat een ‘black-out’ diverse oorzaken kent die lang niet altijd nadien zijn vast te stellen zoals een epileptische absence, een hartritmestoornis en een TIA.
De verdachte – inmiddels 90 jaar oud – heeft ter terechtzitting verklaard zich niets meer te kunnen herinneren van het ongeval. Hij kan moeilijk onder woorden brengen wat er is gebeurd en spreekt over het verliezen van zijn verstand en oriëntatie. Wel kan de verdachte zich herinneren dat ‘ze hem uit de auto hebben moeten trekken’ na het ongeval. Weliswaar heeft de verdachte bij de politie een meer inhoudelijke verklaring afgelegd, maar de rechtbank hecht geen waarde aan deze details nu deze onsamenhangende verklaring een maand na het ongeval is afgelegd en de verdachte zich middenin een lange periode van herstel bevond. De rechtbank concludeert derhalve dat de verdachte consistent is geweest in zijn verklaring geen herinnering te hebben aan het ongeval tot aan de ‘klap’ van de botsing.
Het strafdossier bevat twee getuigenverklaringen waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte slingerend rijgedrag vertoonde vlak voor het ongeval. Voorts heeft getuige [getuige 1] – de medeweggebruiker die het voertuig van de verdachte recht op zich zag afkomen – aanleiding gezien om eigener beweging te verklaren dat het leek alsof de verdachte hem aankeek of dat de verdachte mogelijk rechtdoor staarde.
De rechtbank stelt vast dat uit het strafdossier niet is gebleken dat de verdachte enige corrigerende handelingen heeft toegepast dan wel heeft geremd op het moment dat hij de andere weghelft naderde. Overigens is ook niet gebleken dat de verdachte suïcidaal was.
Vrijspraak
De rechtbank concludeert dat de mogelijke oorzaak van het ongeval zoals gegeven door [naam forensisch geneeskundige] , wordt ondersteund door bovenstaande getuigenverklaringen en de verklaring van de verdachte. De rechtbank benadrukt in dit kader de bijzondere observatie van getuige [getuige 1] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit het voorgaande – in onderlinge samenhang bezien – aannemelijk is geworden dat de verdachte als gevolg van een ‘black‑out’ tijdelijk zijn bewustzijn is verloren, waardoor het ongeval heeft plaatsgevonden.
Nu verdachte reeds lange tijd in het bezit was van een rijbewijs, dit rijbewijs in 2013 nog is verlengd waarbij hij medisch geschikt is bevonden en niet eerder klachten heeft gehad die aanleiding gaven tot twijfel aan zijn rijgeschiktheid, is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte in strafrechtelijk opzicht geen verwijt kan worden gemaakt.
De rechtbank komt hiermee tot de conclusie dat de verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde, zodat van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW niet kan worden gesproken. Zij zal de verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Overweging met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde
Gelet op de navolgende bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte door zijn gedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt. De rechtbank acht derhalve het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Verbalisant [verbalisant 1] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt: [2]
Op 30 oktober 2016 kregen mijn collega’s kennis van een verkeersongeval aan de aan de Rijksweg te Maasbracht. Hierbij waren betrokken [verdachte] als bestuurder van een personenauto, merk BMW, en een bestuurder van een motorfiets. [verdachte] reed in de richting van Roermond en de bestuurder van de motorfiets reed in de tegenstelde richting. De voertuigen kwamen frontaal met elkaar in botsing.
Getuige [getuige 2] verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt: [3]
Op 30 oktober 2016 reed ik als bestuurder in mijn auto over de Rijksweg te Maasbracht. Vóór mij reed een auto, merk BMW. Op enig moment sloeg de BMW vanuit het niets linksaf. De BMW kwam hiermee op de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer. Op deze rijbaan kwam een motorrijder aangereden. Er ontstond een frontale aanrijding tussen hen.
In het kader van de VerkeersOngevallenAnalyse relateerde verbalisant [verbalisant 2]
zakelijk weergegeven – als volgt: [4]
Voor zover kon worden nagegaan bleek mij dat het zicht door de voorruit en zijruiten van de personenauto niet nadelig werd belemmerd. Op basis van de aangetroffen sporen bleek dat de bestuurder van de personenauto reed over de Rijksweg. De bestuurder van de personenauto reed naar links op de voor het tegemoetkomende verkeer bestemde rijstrook. Hiermee voldeed hij niet aan de verplichting om zo veel mogelijk rechts te houden. De bestuurder van de motorfiets botste met de personenauto. Indien de bestuurder van de personenauto zo veel mogelijk rechts had gereden, had het ongeval niet plaatsgevonden.
Verdachte verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt: [5]
Op 30 oktober 2016 reed ik als bestuurder van een personenauto op de Rijksweg in Maasbracht. De motorrijder vloog over de motorkap.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 30 oktober 2016 in Maasbracht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Rijksweg, terwijl het zicht ter plaatse op generlei wijze werd belemmerd, zo onvoorzichtig en onoplettend naar links heeft gestuurd en daarbij terecht is gekomen op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, zonder dat er enige te rechtvaardigen aanleiding of reden was om op dat weggedeelte te rijden en vervolgens in aanrijding is gekomen met een hem tegemoetkomend motorrijtuig (motorfiets), door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
overtreding van het bepaalde in artikel 5 Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De rechtbank heeft hiervoor onder 3.3 overwogen dat aannemelijk is geworden dat de verdachte ten tijde van het ongeval als gevolg van een ‘black‑out’ tijdelijk zijn bewustzijn is verloren en dat dit tijdelijk bewustzijnsverlies voor de verdachte niet te voorzien was, zodat hem in strafrechtelijk opzicht geen verwijt kan worden gemaakt.
Nu de verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde, is de verdachte niet strafbaar ten aanzien van het bewezenverklaarde. De verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.A.F.M. Krol, voorzitter, mr. I.R.A. Timmermans‑Vermeer en mr. C.M. Nollen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Dijkhoff, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 oktober 2018.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 30 oktober 2016 te Maasbracht, in de gemeente Maasgouw, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg, komende uit de richting Echt en rijdende in de richting Linne, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
terwijl het zicht ter plaatse op generlei wijze werd belemmerd,
niet, althans in onvoldoende mate op het vòòr hem gelegen gedeelte van die weg en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten en/of (daarbij) naar links heeft gestuurd en/of (daarbij) terecht is gekomen op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, zonder dat er enige te rechtvaardigen aanleiding of reden was om op dat weggedeelte te (gaan) rijden en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een hem tegemoetkomend motorrijtuig (motorfiets), waardoor een ander ( [slachtoffer] ), zijnde de bestuurder van die motorfiets, werd gedood;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 30 oktober 2016, in de gemeente Maasbracht, gemeente Maasgouw,, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Rijksweg,
terwijl het zicht ter plaatse op generlei wijze werd belemmerd,
zo onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onoordeelkundig en/althans niet, althans in onvoldoende mate op het vòòr hem gelegen gedeelte van die weg en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten en/of (daarbij) naar links heeft gestuurd en/of (daarbij) terecht is gekomen op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, zonder dat er enige te rechtvaardigen aanleiding of reden was om op dat weggedeelte te (gaan) rijden en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een hem tegemoetkomend motorrijtuig (motorfiets), door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg (telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2016199376, gesloten d.d. 17 februari 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 67.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 17 februari 2017, p. 2-7.
3.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 30 oktober 2016, p. 8.
4.Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 19 december 2016, p. 42-65.
5.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 29 november 2016, p. 15-17.