ECLI:NL:RBLIM:2018:10035
Rechtbank Limburg
- Eerste aanleg - meervoudig
- D.C.I. van Delft
- V.P. van Deventer
- R.A.M.M. Gijselaers
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn in strafzaak tegen verdachte
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 23 maart 2018, is de verdachte aangeklaagd voor poging tot moord en mishandeling van een slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de vervolging van de verdachte. De feiten zouden hebben plaatsgevonden op 9 april 2015, maar de zaak is pas bijna drie jaar later aan de rechtbank voorgelegd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat het tijdsverloop onaanvaardbaar lang is geweest. De verdachte heeft in eerste instantie een voorwaardelijk sepot aangeboden gekregen, maar heeft dit niet geaccepteerd. De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte disproportioneel lang heeft moeten wachten op de behandeling van zijn zaak, wat heeft geleid tot de beslissing om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.