ECLI:NL:RBLIM:2017:9993

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
16 oktober 2017
Zaaknummer
C/03/222064 / HA ZA 16-344
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in verdelingszaak met betrekking tot gemeenschappelijke kosten tussen ex-partners

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres in conventie en verweerster in reconventie, de rechtbank verzocht om de schuld die de man, gedaagde in conventie en eiser in reconventie, aan haar heeft uit hoofde van door haar betaalde gezamenlijke kosten, aan de man toe te bedelen. De rechtbank heeft op 18 oktober 2017 uitspraak gedaan in deze verdelingszaak, waarbij de vrouw vorderingen heeft ingediend met betrekking tot kosten die zij heeft voorgeschoten na de scheiding. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 28 juni 2017 reeds enkele vorderingen van de vrouw afgewezen, met name die kosten die zijn gemaakt vóór 1 september 2015. De vrouw heeft echter ook kosten opgevoerd die na deze datum zijn gemaakt, waaronder hypotheekrente en verzekeringskosten, die volgens de rechtbank wel voor verdeling in aanmerking komen. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 336,84 aan de vrouw, bestaande uit verschillende posten die betrekking hebben op gemeenschappelijke kosten. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/222064 / HA ZA 16-344
Vonnis van 18 oktober 2017
in de zaak van
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie],
wonende te [woonplaats eiseres in conventie, verweerster in reconventie] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.A.P. Peeters te Roggel,
tegen
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie],
wonende te [woonplaats gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R.J.S. Houtackers te Mierlo.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 juni 2017,
  • de akte uitlating van de vrouw,
  • de akte uitlating van de man.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 28 juni 2017. Gezien hetgeen in dit tussenvonnis is overwogen en beslist behoeft thans uitsluitend nog te worden beslist op de (na deelregeling nog resterende) vordering in conventie.
in conventie
2.2.
In conventie vordert de vrouw om de schuld die de man aan de vrouw heeft uit hoofde van door haar betaalde gemeenschappelijke kosten, aan de man toe te bedelen, althans de verdeling hiervan zodanig vast te stellen als de rechtbank juist acht. In voornoemd tussenvonnis is reeds overwogen (r.o. 4.3. t/m 4.6) dat de vordering van de vrouw voor zover deze betrekking heeft op de door haar opgevoerde kosten die zijn voldaan vóór 1 september 2015, moet worden afgewezen. Voor wat betreft de door de vrouw ná 1 september 2015 verrichte betalingen is de vrouw in voornoemd tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om zich bij akte – onderbouwd – uit te laten over welke posten betrekking hebben op de kosten ten behoeve van een gemeenschappelijk goed, waaronder in ieder geval de eigenaarslasten van de woning. De vrouw heeft van deze gelegenheid gebruikt gemaakt, waarna de man op de akte van de vrouw heeft gereageerd.
2.3.
De rechtbank overweegt voor wat betreft de vordering in conventie, voor zover deze ziet op de door de vrouw ná 1 september 2015 verrichte betalingen, als volgt.
2.4.
De vrouw stelt dat de schuld die de man aan de vrouw heeft allereerst bestaat uit een door haar voorgeschoten rekening van bol.com die volgens de vrouw ziet op goederen voor in huis. De rechtbank is - met de man - van oordeel dat zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, uit de stellingen van de vrouw niet volgt dat deze post betrekking heeft op kosten ten behoeve van een gemeenschappelijk goed. Gelet op hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 28 juni 2017, heeft voor wat betreft deze post dan ook te gelden dat dit geen kosten zijn die voor verdeling in aanmerking komen. Dit deel van de vordering van de vrouw zal derhalve worden afgewezen.
2.5.
Voorts voert de vrouw aan dat tot de schuld die de man aan haar heeft, twee betalingen behoren die zien op hypotheekrente ten behoeve van de voormalige echtelijke woning. De man stelt ten aanzien van deze post dat deze kosten inderdaad zien op een gemeenschappelijk goed, maar dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om deze kosten ten laste van hem te brengen, omdat de vrouw volgens de man is afgeweken van de alimentatiebeschikking door haar helft van de kosten niet te dragen. De rechtbank overweegt dat voor wat betreft de hypotheekrente heeft te gelden dat die is te kwalificeren als eigenaarslast van de gemeenschappelijke woning. Conform de hoofdregel van artikel 3:172 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moeten partijen in beginsel naar evenredigheid (in casu: in beginsel bij helfte) bijdragen in de uitgaven ten behoeve van het gemeenschappelijk goed. De rechtbank ziet in hetgeen door de man is aangevoerd onvoldoende aanleiding om te oordelen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de man de helft van de door de vrouw op dit punt voorgeschoten kosten moet voldoen. Indien de vrouw inderdaad één of meerdere verplichtingen uit de alimentatiebeschikking niet (geheel) is nagekomen, staat het de man vrij haar daarop – eventueel in rechte – aan te spreken, maar het maakt niet dat de verdeling van de betreffende post in deze procedure anders zou moeten komen te liggen. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen. De rechtbank berekent de schuld van de man aan de vrouw op dit punt op: € 126,79 + € 199,53 = € 326,32 / 2 = € 163,16.
2.6.
Nu de vrouw voor wat betreft de door haar als derde opgevoerde post (Delta Lloyd) stelt dat deze post is komen te vervallen, behoeft hierop niet meer te worden beslist.
2.7.
Verder stelt de vrouw dat de man aan haar is verschuldigd de helft van driemaal € 39,72 wegens voorgeschoten kosten aan Woongarant, betrekking hebbend op kosten voor verzekeringen (opstal, inboedel, aansprakelijkheid en rechtsbijstand). De man stelt voor wat betreft deze post dat de inboedel die zich ten tijde van de betaling van deze premies in de woning bevond vooral bestond uit eigen inboedel van de vrouw en dat het daarom redelijk is dat zij de kosten van de verzekering daarvan zelf draagt. De rechtbank overweegt dat uit de stellingen van de man volgt dat de inboedel die zich ten tijde van de betaling van de premies door de vrouw in de gemeenschappelijke woning bevond in ieder geval deels bestond uit inboedel die gezamenlijk eigendom, dan wel enig eigendom van de man was. De rechtbank acht het onder die omstandigheid redelijk dat de man de helft van de kosten voor wat betreft de inboedelverzekering aan de vrouw betaalt. Nu de man voor wat betreft de overige verzekeringen niet heeft betwist dat hij de helft daarvan aan de vrouw dient te voldoen, zal de rechtbank dit deel van de vordering van de vrouw toewijzen. De rechtbank berekent de schuld van de man aan de vrouw op dit punt op: € 39,72 x 3 = € 119,16 / 2 = € 59,58.
2.8.
Voorts voert de vrouw aan dat de man aan haar de helft van de door CJIB opgelegde boete voor te laat / niet betaalde zorgverzekeringspremies dient te voldoen. De rechtbank is voor wat betreft deze post - met de man - van oordeel dat deze boete niet ziet op kosten voor een gemeenschappelijk goed en derhalve niet voor verdeling in aanmerking komt. Dit deel van de vordering van de vrouw zal dan ook worden afgewezen.
2.9.
Nu de man de verschuldigdheid van de helft van de door de vrouw opgevoerde post voor wat betreft betalingen aan WML die zien op watervoorzieningen voor de voormalige echtelijke woning erkent, zal dit deel van de vordering van de vrouw worden toegewezen. De rechtbank berekent deze post op € 20,60.
2.10.
De man erkent eveneens de verschuldigdheid van de helft van de door de vrouw voorgeschoten kosten betrekking hebbend op de caravanstalling over het jaar 2015. De rechtbank zal dit deel van de vordering van de vrouw dan ook toewijzen en berekent de schuld van de man aan de vrouw op dit punt op: € 187,- / 2 = € 93,50.
2.11.
Tot slot voert de vrouw aan dat de man de kosten betrekking hebbend op de busverzekering volledig voor zijn rekening moet nemen omdat de leasebus aan hem is toebedeeld. De rechtbank overweegt dat uit het door de vrouw verstrekte overzicht niet kan worden afgeleid of deze betaling voor of na 1 september 2015 is verricht. De man voert aan dat deze post ziet op de periode voor de peildatum. Nu de vrouw niet heeft gespecificeerd op welke periode deze betaling ziet, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank gezien hetgeen in het tussenvonnis is overwogen wel op haar weg had gelegen, en de man betwist dat de betaling ziet op de periode na 1 september 2015, zal dit deel van de vordering van de vrouw worden afgewezen.
2.12.
Resumerend dient de man naar het oordeel van de rechtbank aan de vrouw te voldoen een bedrag van: € 163,16 (hypotheekrente) + € 59,58 (Woongarant) + € 20,60 (WML) + € 93,50 (caravanstalling) = € 336,84. De rechtbank zal de man veroordelen dit bedrag aan de vrouw te betalen.
2.13.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 336,84 in verband met door de vrouw betaalde gemeenschappelijke kosten,
3.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in conventie en in reconventie
3.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Alink-Steinberg en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2017. [1]

Voetnoten

1.type: KB