ECLI:NL:RBLIM:2017:9878

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
12 oktober 2017
Zaaknummer
03/666114-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing van een prostituee met geweld en DNA-bewijs

Op 12 oktober 2017 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van afpersing van een prostituee op 7 mei 2014 te Susteren. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. P.W. Szymkowiak, ontkende de beschuldigingen. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 28 september 2017, waarbij zowel de verdachte als de officier van justitie hun standpunten naar voren hebben gebracht. De tenlastelegging hield in dat de verdachte de prostituee door geweld heeft gedwongen tot de afgifte van geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de prostituee heeft overvallen, waarbij hij haar heeft vastgegrepen, geslagen en geprobeerd heeft haar te knevelen met ducttape. De rechtbank heeft verschillende bewijsmiddelen overwogen, waaronder DNA-onderzoek dat een match aangaf tussen het DNA van de verdachte en sporen die op de plaats delict zijn aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan afpersing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de benadeelde partij, de prostituee, ter hoogte van € 1.810,00.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/666114-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 oktober 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] ,
wonende te [adresgegevens] ,
thans gedetineerd in [adresgegevens pi] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. P.W. Szymkowiak, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 september 2017. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van een hoeveelheid geld.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier acht – zoals vervat in het door haar op schrift gestelde requisitoir – het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte van [slachtoffer] , de verklaring van de getuige [naam getuige] , de DNA-profielen aangetroffen op diverse sporen en de DNA match met verdachte, het door de aangeefster en de getuige [naam getuige] opgegeven signalement van de dader en de ter terechtzitting afgelegde getuigenverklaring van [slachtoffer] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd, kort samengevat, dat verdachte ontkent dat hij het feit heeft gepleegd. Deze ontkenning vindt geen weerlegging in de bewijsmiddelen. Dat zijn DNA op de rol tape is aangetroffen kan kloppen. Verdachte werkte destijds veel met ducttape, waardoor het mogelijk is dat hij deze tape eerder heeft aangeraakt. Hij is daarmee echter niet naar Susteren gegaan. Niet bekend is wie de ducttape op 7 mei 2014 in de bewuste vakantiewoning op het vakantiepark [naam vakantiepark] wel heeft achtergelaten. Het ligt voor de hand dat dit iemand uit Rotterdam is geweest. Uit onderzoek naar de bevraagde mastverkeersgegevens in combinatie met het bij het onderzoek bekende telefoonnummer van de NN-verdachte, telefoonnummer [telefoonnummer] , komt naar voren dat het nummer vanuit Rotterdam naar [naam vakantiepark] gaat. In de tijd van bevraging van de historische verkeersgegevens heeft het nummer [telefoonnummer] van de NN-verdachte voornamelijk contacten met een aantal personen uit Rotterdam. Dit betreft een Marokkaanse groep jongeren die delicten plegen variërend van inbraken tot gewapende overvallen. Naar de mening van de raadsman moet de mogelijke dader dan ook gezocht worden binnen deze groep. Verdachte komt ook uit Rotterdam, dus dit past bij zijn verklaring dat de tape uit Rotterdam komt.
Over het op de witte handdoek aangetroffen DNA-mengprofiel (spoor [code] ), dat van verdachte afkomstig kan zijn, heeft de raadsman allereerst aangevoerd dat het NFI in de gegeven toelichting bij tabel 1 “Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek” bij de toelichting onder 1 (pagina 35) heeft vermeld: “Onder de aanname dat de onbekende man A en het slachtoffer [naam] donoren zijn van celmateriaal in deze bemonstering, zijn in het DNA-mengprofiel enkele additionele DNA-kenmerken zichtbaar die kunnen duiden op de aanwezigheid van een relatief geringe hoeveelheid celmateriaal van minimaal één andere persoon.” Dezelfde toelichting is gegeven bij spoor [code] (zijkant van de kartonnen rol van de tape). Naar de mening van de raadsman betekent dit dat er nog minimaal één andere persoon moet zijn geweest. Voorts bevatten beide laatstgenoemde DNA-sporen weliswaar kenmerken die passen bij verdachte, maar het NFI heeft niet berekend hoe groot de matchkans van dit DNA-profiel is.
Door deskundige [naam deskundige] van het NFI is de conclusie getrokken dat spoor [code] celmateriaal bevat dat afkomstig kán zijn van verdachte. Niet berekend is hoe groot de kans is dat dit celmateriaal afkomstig is van een derde, bijvoorbeeld verdachtes vader of broer. Deze sporen zeggen dus niets.
Als mogelijke verklaring voor het aantreffen van celmateriaal dat van verdachte afkomstig kan zijn op de witte handdoek heeft de raadsman vervolgens nog naar voren gebracht dat de ducttape, met daarop het celmateriaal van verdachte, op enig moment met de eveneens bemonsterde witte handdoek in contact moet zijn gekomen waardoor er contaminatie van de handdoek in kwestie heeft kunnen plaatsvinden, maar dit is slechts gebaseerd op vermoedens. Verdachte was er immers niet bij.
Over de bemonsterde ducttape heeft de raadsman verder nog aangevoerd dat slechts op één plek op de zijkant van de kartonnen rol (spoor [code] ), op twee plekjes op spoor [code] en [code] en op één plekje op spoor [code] celmateriaal dat van verdachte kan zijn is aangetroffen. De verdediging weet echter niet hoe de tape op de kartonnen rol heeft gezeten. Uit het dactyloscopisch onderzoek blijkt dat er maar 3 dactyloscopische sporen ( [code] tot en met [code] ) zijn aangetroffen wat, gelet op alle handelingen met de ducttape door de dader, erg weinig is.
De raadsman acht het door [slachtoffer] en getuige [naam getuige] gegeven signalement van de dader te algemeen. Specifieke persoonskenmerken van de dader zijn niet genoemd. Ook de herkenning van verdachte op de terechtzitting door [slachtoffer] acht de raadsman van generlei waarde. Sinds het gebeuren op 7 mei 2014 zijn ruim 3 jaar verstreken. Op die bewuste avond heeft er maar één enkel contact plaatsgevonden tussen getuige [slachtoffer] en de dader. Nadien heeft [slachtoffer] inzage gehad in het procesdossier waarin een foto van verdachte is opgenomen. Het gevaar is dus aanzienlijk dat [slachtoffer] de verkeerde persoon als dader heeft aangewezen. Daarbij komt dat het wel heel erg voor de hand ligt dat [slachtoffer] door de DNA-match en de kennisneming van het dossier de verdachte als dader heeft aangewezen. Ter terechtzitting heeft [slachtoffer] bovendien geen specifieke kenmerken en/of bijzonderheden genoemd waaraan zij verdachte herkent. De raadsman is van mening dat deze herkenning van verdachte door [slachtoffer] daarom niet mag bijdragen tot het bewijs.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen
.
3.3.1.
Bewijsmiddelen
Uit een proces-verbaal van bevindingen van de politie [2] blijkt dat de verbalisanten [naam verbalisant] en [naam verbalisant] , op 8 mei 2014, omstreeks 00.15 uur, een melding kregen om te gaan naar vakantiepark [naam vakantiepark] , gelegen aan de [adres vakantiepark] . Aldaar zou een overval op een vakantiewoning hebben plaatsgevonden. Op genoemde dag en tijdstip zijn de verbalisanten ter plaatse gegaan. Omstreeks 00.35 uur kwamen voornoemde verbalisanten als eerste ter plaatse op vakantiepark [naam vakantiepark] bij chaletnummer [huisnummer] . Daar werden zij ontvangen door aangeefster en tevens benadeelde, [slachtoffer] , en de getuige [naam getuige] . Vervolgens hebben de verbalisanten de Leider Plaats Delict (LPD) en de Forensische Opsporing (FO) ter plaatse verzocht. De LPD kwam omstreeks 01.00 uur ter plaatse. De plaats delict werd vervolgens overgedragen aan de LPD-er.
[slachtoffer] heeft aangifte [3] gedaan. Zij verklaart onder andere als volgt:
Ik doe aangifte van diefstal van mijn geld door middel van geweld. Ik ben werkzaam als prostituee. Op 7 mei 2014 bevond ik mij in het vakantiehuisje [huisnummer] van vakantiepark [naam vakantiepark] te Susteren. In de avond, omstreeks 19.00 uur ging mijn telefoon en sprak ik een man die kenbaar maakte een afspraak te willen maken. Ik heb met hem een afspraak gemaakt voor 7 mei 2014 om 23.30 uur. Ik hoorde dat de man gebrekkig Nederlands sprak. Omstreeks 23.50 uur klopte iemand op de toegangsdeur van het huisje. Ik was op dat moment in de woonkamer samen met mijn vriendin [naam getuige] . Ik heb vervolgens de deur geopend en de man binnengelaten en achter hem de deur afgesloten. Hij heeft mij toen € 90,00 overhandigd waarna ik hem een handdoek heb gegeven. Ik wilde dat de man zich eerst zou douchen alvorens wij seks zouden hebben. De man is daarop naar de badkamer gelopen. Nadat de man uit de badkamer was gekomen zei hij tegen mij dat zijn kleding in de kast gelegd mocht worden. Ik heb daarop zijn kleding opgepakt en me omgedraaid om deze in de kast te leggen. Op dat moment stond ik met mijn rug naar de man toe. Op het moment dat ik de kleding van de man in de kast had gelegd, pakte de man mij van achteren bij de keel vast en hield mij in een soort wurggreep waarbij zijn onderarm tegen mijn keel drukte. Op deze wijze trok hij mij achterover op de grond. Ik ben ook daadwerkelijk gevallen. Ik voelde dat ik diverse malen werd geslagen. Ik werd onder andere geraakt op mijn bovenlip. Ik ben toen gaan schreeuwen en voelde dat de man mijn duim omdraaide. De man probeerde ook een tiewrap om mijn linker arm te binden, hetgeen niet lukte. Op dat moment kwam mijn vriendin [naam getuige] de slaapkamer binnen gerend met een broodmes. Ik heb tegen haar geroepen dat ze niets moest doen en naar de woonkamer moest gaan. Ondertussen was de man bezig met ducttape en probeerde mijn ogen en mond dicht te plakken. De tape die hij voor mijn mond plakte haalde ik zelf weg. Ik bleef tegen de man praten en zei dat ik hem geld zou geven. Vervolgens ben ik met de man naar de woonkamer gelopen. In de woonkamer heb ik de man € 150,00 gegeven. Nadat de man het huisje had verlaten is de politie gebeld.
Aangeefster heeft de man als volgt beschreven:
  • Marokkaans uiterlijk;
  • sprak gebrekkig Nederlands met Marokkaans accent;
  • ongeveer 1.80 meter groot;
  • korte zwarte haren;
  • ongeveer 25 jaar oud;
  • spijkerbroek (onbekende kleur);
  • zwarte jas (halflang, dus over de heupen);
  • droeg geen petje, muts of handschoenen;
  • smal postuur;
  • geen zichtbare tatoeages of piercings;
  • zeer behaard lichaam.
Door getuige [naam getuige] is ook een verklaring afgelegd. [4] Zij verklaart onder andere als volgt:
Over de overval kan ik het volgende verklaren. [slachtoffer] (rechtbank leest: [slachtoffer] ) werkt als prostituee en verblijft wel eens op vakantieparken en campings alwaar zij klanten ontvangt. Dit was nu ook het geval. Op 7 mei 2014 aan het begin van de avond is [slachtoffer] nog gebeld door een man welke die avond omstreeks 23.30 uur nog langs wilde komen. Die avond omstreeks 23.50 uur hoorde ik geklop op de deur van het chalet. [slachtoffer] liep richting de voordeur en deed de woonkamerdeur achter zich dicht. Ik hoorde vervolgens dat er iemand in het chalet binnen kwam. Op een gegeven moment kwam [slachtoffer] terug de woonkamer in en vroeg mij of ik € 90,00 in haar werkboek wilde opschrijven. De
€ 90,00 heb ik in haar portemonnee gestopt. Na 1 minuut kwam [slachtoffer] weer de kamer in gelopen en zei dat de man in de badkamer zich helemaal niet aan het douchen was. Ik hoorde haar zeggen dat ik de televisie zachter moest zetten. Enige tijd later hoorde ik dat ze naar de slaapkamer toe liepen. Ongeveer twee minuten later hoorde ik [slachtoffer] schreeuwen. Ik ben vervolgens met het broodmes in mijn hand richting de slaapkamer gelopen. Ik opende de slaapkamerdeur en zag links om de hoek, voor de kledingkast, [slachtoffer] op de vloer op de grond liggen. Ik zag dat [slachtoffer] op haar rug lag. Ik zag een man bovenop [slachtoffer] zitten en dat deze man een boxershort droeg. Ik kan deze man als volgt omschrijven:
  • licht getinte huidskleur, mogelijk Marokkaans;
  • zwartkleurige korte haren, gedragen als stekels;
  • droeg een hemd en boxershort;
  • sprak gebrekkig Nederlands.
Ik hoorde aan de stem van de man dat hij in paniek was. Ik hoorde vervolgens [slachtoffer] tegen mij roepen “ga weg hier, ga weg”. Ik ben vervolgens naar de badkamer gegaan en heb mij hierin opgesloten. Ik hoorde dat [slachtoffer] en de man naar de woonkamer liepen. Ik hoorde [slachtoffer] naar mij roepen waar ik de € 60,00 gelaten had. Ik hoorde de man nog zeggen “waar is het geld, is dit alles” of woorden van gelijke strekking. Hierna hoorde ik dat [slachtoffer] de voordeur aan het afsluiten was. Nadat ik de badkamerdeur geopend had, kwam [slachtoffer] de badkamer ingelopen. Ik zag dat [slachtoffer] grijskleurige tape in haar haren en over haar ogen had. Ik zag dat [slachtoffer] een witkleurige tiewrap om een van haar armen had. Ik zag dat [slachtoffer] een grijskleurige tape op haar arm had en dat de rol er nog aan hing. Die tape is niet van ons. Ook zag ik een beetje bloed op de lip van [slachtoffer] . Hierna heb ik de politie gebeld. Nadat ik de politie heb gebeld heb ik met een schaartje de tape op het hoofd van [slachtoffer] los geknipt en los gehaald. Dit hebben we toen op de tafel in de keuken gelegd.
Uit een proces-verbaal van bevindingen Sporenonderzoek [5] blijkt dat tijdens het ingestelde onderzoek verbalisant [naam verbalisant] onder andere het navolgende heeft bevonden en waargenomen.
Ik zag dat op de badkamer een handdoek op de vloer lag. Deze werd door mij veiliggesteld. In de slaapkamer en woonkamer zag ik stukken tape liggen waarmee aangeefster door de NN-verdachte was gekneveld. Verder zag ik in de woonkamer op de tafel tiewraps liggen waarmee de handen van aangeefster waren vastgebonden. De navolgende stukken tape en de tiewraps werden in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld.
Sporendrager (s)
Goednummer [code]
Object Plakband
Merk/type Ducttape
Inhoud Rol met stuk tape aan
Goednummer [code]
Object Plakband
Bijzonderheden Ducttape
Goednummer [code]
Object Textiel (Handdoek)
Bijzonderheden Handdoek waar dader zich mee heeft afgedroogd
Uit een rapport van het Nederlands Forensisch instituut van 8 januari 2016 [6] blijkt het volgende.
Er is DNA-onderzoek uitgevoerd op onder meer onderstaand onderzoeksmateriaal:
[code] en [code] Bemonstering van beide zijden (met uitzondering van de
randen) van de handdoek
[code] Bemonstering van de zijkanten van de kartonnen rol van de
tape
[code] , [code] en [code] Bemonstering van de drie uiteinden van tape
[code] t/m [code] Bemonstering van zes uiteinden van tape.
Tabel 1 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
Beschrijving DNA profiel/celmateriaal kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
Toelichting
[code]
DNA-mengprofiel van minimaal twee personen waarvan minimaal één man en één vrouw
 onbekende man A
 slachtoffer [slachtoffer]
niet berekend
1
[code]
DNA-mengprofiel van minimaal twee personen afgeleid DNA-hoofdprofiel van een vrouw
 slachtoffer [slachtoffer]
DNA-nevenkenmerken met minimaal één andere persoon waarvan minimaal één man
 onbekende man A
kleiner dan 1 op 1 miljard
niet berekend
1
[code]
DNA-profiel van man
 onbekende man A
kleiner dan 1 op 1 miljard
-
[code]
DNA-profiel van man
 onbekende man A
kleiner dan 1 op 1 miljard
-
[code]
DNA-profiel van man
 onbekende man A
kleiner dan 1 op 1 miljard
-
[code]
Onvolledig DNA-profiel van een man
 onbekende man A
niet berekend
-
Uit hetzelfde rapport volgt dat het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering [code] (gekoppeld aan onbekende man A) op 16 november 2015 is opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en sindsdien wordt vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen.
Uit een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 29 januari 2016 [7] blijkt dat aan het referentiemonster wangslijmvlies [code] van de veroordeelde [verdachte] DNA-onderzoek is verricht. Van het DNA in dit referentiemonster is een DNA profiel verkregen. Dit profiel is op 25 januari 2016 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking werd een match gevonden met het DNA in het sporenmateriaal [code] , dat werd geregistreerd onder DNA-profielcluster [nummer] . Uit het rapport volgt dat dit betekent dat het DNA in het sporenmateriaal met identiteitszegel AAGS9539NL#04, uit DNA-profielcluster [nummer] , afkomstig kan zijn van de veroordeelde [verdachte] . Uit de bij dit rapport opgenomen bijlage volgt dat het om een enkelvoudig DNA-profiel gaat, waarbij de matchkans (dus de kans dat het DNA afkomstig is van een willekeurige derde) kleiner is dan één op één miljard.
Uit een e-mailwisseling [8] tussen de officier van justitie mr. S. Kierkels en de deskundige van Nederlands Forensisch Instituut ing. [naam deskundige] naar aanleiding van de door de officier van justitie gestelde vragen in zaaknummer [nummer] - verdachte [verdachte] parketnummer 666114-15 aan de deskundige [naam deskundige] naar aanleiding van diens uitgebrachte rapport vermeld in voetnoot 9 blijkt dat;
  • overal waar de deskundige [naam deskundige] in zijn rapport “onbekende man A” heeft vermeld door hem één en dezelfde onbekende man wordt bedoeld;
  • overal waar de deskundige [naam deskundige] in zijn rapport “onbekende man A” heeft vermeld op grond van de match in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken nu “ [verdachte] ” kan worden gelezen;
  • op grond van de rapporten (NFI-rapport van d.d. 8 januari 2016 en het NFI-rapport van 29 januari 2016) de conclusie getrokken kan worden dat spoor [code] celmateriaal bevat dat afkomstig kan zijn van [verdachte] .
3.3.2.
Bewijsoverwegingen
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijken de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 7 mei 2014 heeft er omstreeks 00.00 uur een overval plaatsgevonden, waarbij de dader verschillende stukken ducttape heeft afgescheurd, teneinde deze te plaatsen over o.a. de mond, ogen en arm van het slachtoffer. Diverse uiteinden van het stuk tape dat nog aan de rol vastzat, die aan de arm van het slachtoffer hing, zijn bemonsterd (o.a. [code] ). Hetzelfde geldt voor onder meer een tweetal uiteinden van een ander – eerder afgescheurd – stuk tape (o.a. [code] en [code] ). Voor de hiervoor expliciet met nummer genoemde sporen geldt dat hierop telkens een volledig DNA-profiel is aangetroffen dat van één man afkomstig is. Daarnaast is op de bemonstering van de handdoek [code] , van de zijkant van de kartonnen rol [code] en op een stuk tape ( [code] ) een mengprofiel dan wel onvolledig profiel aangetroffen, eveneens passend bij het DNA-profiel van verdachte (evenwel zonder berekening van de matchkans). Sinds 29 januari 2016 is duidelijk dat deze man verdachte is.
Gelet op het feit dat (i) op deze verschillende stukken tape slechts enkel het DNA-profiel van verdachte en niet (ook) dat van een ander is aangetroffen (de door de raadsman eerder genoemde toelichting 1 geldt niet voor de sporen [code] en [code] en [code] ) en (ii) de kans dat het DNA-profiel van een ander dan van verdachte (de matchkans) kleiner is dan 1 op 1 miljard, concludeert de rechtbank dat verdachte degene is geweest die ter plaatse de tape heeft afgerold en afgescheurd. De tape moet immers telkens eerst een stukje worden afgerold om te worden afgescheurd, waarna een nieuw – nog niet eerder aangeraakt stuk tape – verschijnt. Met name het feit dat verdachtes DNA ook aan het uiteinde van het stuk tape wordt gevonden dat nog aan de rol vastzit en dus vrijwel zeker ‘nieuw’ is, in combinatie met het feit dat bij deze sporen geen enkel DNA is aangetroffen van een andere man, terwijl aangeefster duidelijk heeft verklaard dat de man die haar heeft aangevallen geen handschoenen droeg en het dus onvermijdelijk is dat ook hij DNA zou hebben achtergelaten, maakt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte degene is die [slachtoffer] op 7 mei 2014 heeft overvallen.
Verdachte heeft tijdens de zitting gesteld dat hij destijds bij een bijbaantje regelmatig ducttape gebruikte, wat zou kunnen verklaren waarom zijn DNA op de aangetroffen tape te vinden is. Iemand anders moet vervolgens met deze rol tape naar Susteren zijn gegaan. De rechtbank acht deze verklaring, waarmee verdachte pas op zitting voor het eerst op de proppen komt en die op geen enkele wijze verifieerbaar of controleerbaar is, volstrekt onaannemelijk. Het door verdachte geschetste scenario verklaart immers niet waarom er op meerdere uiteinden van meerdere stukken tape sporen worden aangetroffen met alleen zijn DNA erin, terwijl het DNA van – in zijn ogen – de eigenlijke dader geheel niet aanwezig is. De rechtbank verwerpt dit verweer dan ook.
Het verweer van de raadsman dat de ter terechtzitting afgelegde verklaring van getuige [slachtoffer] , inhoudende dat zij op zitting verdachte als de dader heeft herkend, niet voor het bewijs mag worden gebruikt, behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen nadere bespreking, omdat de rechtbank die verklaring niet voor het bewijs gebruikt.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 7 mei 2014 te Susteren met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld toebehorende aan genoemde [slachtoffer] , welk geweld heeft bestaan in
- het drukken van een arm tegen de keel van genoemde [slachtoffer] en
- het tegen de grond trekken en slaan van genoemde [slachtoffer] en
- het omdraaien van een duim van genoemde [slachtoffer] en
- het proberen een tiewrap om een arm en/of vingers van genoemde [slachtoffer]
te bevestigen en
- het proberen de ogen en de mond van genoemde [slachtoffer] met tape dicht te
plakken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het/de volgende strafbare feit op:
afpersing.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar en 4 maanden met aftrek van de tijd door de verdachte in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft erop gewezen dat het een al wat ouder feit betreft, dat – indien bewezen – door verdachte zou zijn begaan toen hij nog erg jong was. Daarnaast valt het toegepaste geweld wel mee en komt verdachte niet koelbloedig over doch eerder wat paniekerig, hetgeen ook naar voren komt in de verklaringen van aangeefster en getuige. De buit is bovendien erg gering. De verdachte wil graag weer met zijn opleiding starten en iets van zijn leven maken. Ook heeft de raadsman aandacht gevraagd voor het feit dat er geen sprake is van recidive en dat verdachte tot dusverre enkel taakstraffen heeft gehad.
De raadsman heeft daarom een lagere straf bepleit dan de officier van justitie en is van mening dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van het voorarrest, een meer passende strafrechtelijke reactie is op het bewezenverklaarde feit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval op een jonge vrouw, waarbij hij niet geschroomd heeft fysiek geweld te gebruiken. Hoewel de rechtbank met de verdediging van oordeel is dat de overval geen blijk gaf van professionele koelbloedigheid en de buit relatief gering was, is het door verdachte gepleegde feit een ernstig feit. Ernstig, omdat dit feit een grote (negatieve) impact heeft op het slachtoffer. Zij heeft ter terechtzitting ook verklaard wat het feit met haar heeft gedaan. Ten tijde van het feit wist ze niet hoe het zou aflopen en vreesde zij het ergste. Ze voelt zich ook nu nog onveilig, schrikt van geluiden in huis en heeft constant het gevoel dat zij haar dochtertje moet beschermen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat feiten als deze een grove aantasting van de persoonlijke levenssfeer inhouden en bij slachtoffers gevoelens van angst teweegbrengen. Verdachte ontkent elke betrokkenheid bij het ten laste gelegde feit en wenst hiervoor geen enkele verantwoordelijkheid te nemen.
Verdachte heeft er voorts blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor andermans eigendom. De rechtbank rekent ook dit verdachte zwaar aan.
Wat de persoon van verdachte betreft heeft de raadsman ter terechtzitting naar voren gebracht dat het hier gaat om een student, die door zijn detentie niet de studie kan volgen waarvoor hij was ingeschreven. De verdediging doet het voorkomen alsof er geen of nauwelijks problemen zijn op enig leefgebied. Dit beeld wordt iets genuanceerd door de reclasseringsrapporten die omtrent verdachte zijn opgemaakt. Uit het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies d.d. 12 september 2017 blijkt dat hij direct bij aanvang van het gesprek met de reclassering heeft aangegeven dat hij niet met de reclassering wil samenwerken/meewerken. Uit het reclasseringsrapport van 6 oktober 2016 blijkt dat er problemen zijn op diverse leefgebieden (o.a. middelengebruik, financiën, dagbesteding en sociaal netwerk). Ook het strafblad van verdachte d.d. 31 augustus 2017 laat zien dat verdachte vaker met justitie in aanraking is gekomen. De reclassering spreekt over een zorgelijk delictspatroon. De consequentie van verdachtes weigering openheid van zaken te geven over met name zijn problemen, is dat de rechtbank daarmee bij de bepaling van de straf ook geen rekening kan houden, in die zin dat zij geen voorwaarden kan opleggen die verdachte kunnen helpen zijn leven positievere invulling te geven. De rechtbank had dit graag anders gezien, nu verdachte naar het oordeel van de rechtbank begeleiding en ondersteuning van de reclassering goed zou kunnen gebruiken.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
Ondanks het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding deze gedeeltelijk voorwaardelijk op te leggen. Met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt immers enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Over de duur van de op te leggen straf, overweegt de rechtbank dat zij de door de officier van justitie gevorderde straf te zwaar acht en aanleiding ziet om op grond van het tijdsverloop, de nog jonge leeftijd van verdachte en het feit dat verdachte op het punt stond om een nieuwe studie te beginnen en zijn leven graag een positieve wending wil geven, de straf te matigen. Tevens is artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing.
De rechtbank is van oordeel, alles overwegende, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.810,00 voor geleden materiële en immateriële schade ter zake van het bewezenverklaarde feit, alsmede vergoeding van de gemaakte proceskosten ad € 300,00.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier acht de vordering van de benadeelde partij geheel voor toewijzing vatbaar.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist. De raadsman is van mening dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen indien de rechtbank, geheel subsidiair, tot een bewezenverklaring komt.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] , domicilie kiezende ten kantore van haar raadsman mr. Hameleers, [adresgegevens] te Roermond, heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde feit geleden materiële en immateriële schade.
[slachtoffer] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 60,00 en de immateriële schade op een bedrag van € 1.750,00 gesteld en wil die schades vergoed zien. [slachtoffer] wenst tevens dat de gemaakte proceskosten ad € 300,00 worden vergoed.
Ten laste van verdachte is het ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding, is door de verdediging niet betwist, en komt de rechtbank redelijk voor en komt voor integrale vergoeding in aanmerking.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoor overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld alsmede over de kosten die door de benadeelde zijn gemaakt.
De verdachte zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 1.810,00 te rekenen vanaf 7 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebrek aan betaling en verhaal te vervangen door 28 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 63 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt de verdachte voor het feit tot een
gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
- zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , domicilie kiezende aan de [adresgegevens] te Roermond, ten aanzien van het bewezenverklaarde feit (afpersing) toe;
- veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 1.810,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 7 mei 2014 tot de dag der algehele voldoening;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen € 1.810,00, subsidiair 28 dagen hechtenis, ten behoeve van [slachtoffer] voornoemd met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van de benadeelde partij niet opheft;
- veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over vermeld bedrag vanaf 7 mei 2014 tot de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.810,00 ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te verfvallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken, tot op heden begroot op € 300,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.C.A. Wilschut, voorzitter, mr. A.K. Kleine en
mr. C.M. Nollen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.C.M. Müller, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 oktober 2017.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 07 mei 2014 te Susteren, in elk geval in de gemeente
Echt-Susteren, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte
van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan genoemde [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte,
welk geweld heeft bestaan in
- het drukken van een arm tegen de keel van genoemde [slachtoffer] en/of
- het tegen de grond trekken en/of slaan van genoemde [slachtoffer] en/of
- het omdraaien van een duim van genoemde [slachtoffer] en/of
- het proberen een tie-rap om een arm en/of vingers van genoemde [slachtoffer]
te bevestigen en/of
- het proberen de ogen en de mond van genoemde [slachtoffer] met tape dicht te
plakken;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg Noord, Districtsrecherche Noord-midden Limburg, proces-verbaalnummer [nummer] , gesloten d.d. 27 juni 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 67.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 mei 2017, pagina 7.
3.Proces-verbaal van aangifte d.d. 8 mei 2017. Pagina 11 tot en met 13.
4.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 8 mei 2014, pagina 15 tot en met 18.
5.Proces-verbaal van bevindingen Sporenonderzoek d.d. 13 mei 2014, pagina 39 en 40.
6.Rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van een overval gepleegd in Susteren op 7 mei 2014 van het Nederlands Forensisch instituut d.d. 8 januari 2016 opgemaakt door [naam deskundige] , pagina 33 tot en met 36.
7.Rapport DNA onderzoek aan een referentiemonster van een veroordeelde van het Nederlands Forensisch instituut d.d. 29 januari 2016, pagina 50.
8.Email van 27 september 2017, 14:13 uur.