3.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
[slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer] ) heeft op 13 mei 2017 aangifte gedaan van zware mishandeling, gepleegd op diezelfde dag te Heythuysen. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij met een ploertendoder op zijn hoofd is geslagen, waardoor hij een hoofdwond heeft opgelopen. De mishandeling is gepleegd door een persoon genaamd [verdachte] , zijnde verdachte. Ten gevolge van dit incident is [slachtoffer] met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd.
[slachtoffer] heeft op 14 mei 2017 een aanvullende verklaring bij de politie afgelegd. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 13 mei 2017 bij zijn partner verbleef, toen opeens de deurbel ging. [slachtoffer] hoorde dat een woordenwisseling ontstond tussen zijn partner en de persoon die had aangebeld. [slachtoffer] is daarop naar de voordeur gelopen en zag daar een voor hem onbekende man staan, zijnde verdachte. Zowel [slachtoffer] als zijn partner hebben verdachte vervolgens meerdere malen gemaand te vertrekken. Verdachte bleef desondanks op de oprit staan, maar is vervolgens toch langzaam achteruit de oprit afgelopen. Plotseling maakte verdachte een slaande beweging met zijn rechtervuist naar het gezicht van [slachtoffer] . [slachtoffer] zag vervolgens dat verdachte ineens een zwart grijze ploertendoder in zijn rechterhand had. [slachtoffer] zag dat verdachte de ploertendoder open zwaaide en met deze ploertendoder slaande bewegingen in zijn richting begon te maken. [slachtoffer] probeerde zijn hoofd met zijn armen en handen af te schermen. [slachtoffer] voelde hierna een klap op zijn hoofd en voelde gelijk dat zijn hoofd nat werd. [slachtoffer] heeft toen zijn hoofd vastgepakt en is gaan liggen. Verdachte is vervolgens vertrokken.
[slachtoffer] heeft op 8 juli 2017 wederom een aanvullende verklaring bij de politie afgelegd. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte een ploertendoder vasthad, uitschoof en hiermee sloeg. [slachtoffer] voelde een slag op zijn hoofd en voelde daarna bloed sijpelen. Dit bloed kwam uit zijn hoofd. Het is volgens [slachtoffer] niet mogelijk dat het letsel op zijn hoofd op een andere wijze is ontstaan, bijvoorbeeld door het vallen met zijn hoofd op dakpannen. Die lagen daar niet in de buurt.
Het letsel van [slachtoffer]
heeft verklaard dat hij, naast de wond op zijn hoofd, twee blauwe vingers aan zijn linkerhand had, waarschijnlijk van het afweren. Daarnaast had [slachtoffer] een kleine wond op zijn rechterbovenbeen. In het ziekenhuis is een CT-scan van het hoofd van [slachtoffer] gemaakt. De wond op zijn hoofd is met zwaluwstaartjes dichtgeplakt.
Verbalisant [naam] is naar aanleiding van een melding op 13 mei 2017 ter plaatse gegaan. Verbalisant [naam] heeft gerelateerd dat hij heeft waargenomen dat [slachtoffer] op zijn hoofd een snee van ongeveer één centimeter had en dat deze wond bloedde.De handen van [slachtoffer] zaten helemaal onder het bloed en in de voortuin lag een flinke plas bloed.Verbalisant [naam] heeft nog gerelateerd dat op de dakpannen die buiten lagen geen bloed werd aangetroffen.
Van het letsel en de plas bloed in de voortuin zijn door verbalisant [naam] en door de verbalisant [naam] foto’s gemaakt, die aan het procesdossier zijn toegevoegd.
Verklaring van getuige [getuige 1]
De getuige [getuige 1] (hierna te noemen: [getuige 1] ) heeft op 13 mei 2017 een verklaring afgelegd. [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte [slachtoffer] begon te slaan, meerdere keren met gebalde vuisten op zijn gezicht. [slachtoffer] verdedigde zich door zijn armen voor zijn gezicht te brengen. [getuige 1] zag vervolgens dat verdachte met een snelle beweging een ploertendoder pakte en deze uitschoof. [getuige 1] zag dat verdachte met de ploertendoder op het hoofd van [slachtoffer] begon te slaan en bleef slaan tot de man neer ging.
Camerabeelden
Van het incident zijn camerabeelden beschikbaar. Verbalisant [naam] heeft deze camerabeelden bekeken. Verbalisant [naam] heeft gerelateerd dat vanaf moment 00:35 zichtbaar is dat verdachte zijn rechterarm naar achteren beweegt en een klein zwart voorwerp in zijn rechterhand heeft. Verdachte beweegt zijn rechterarm vervolgens in een slaande beweging naar voren en naar beneden. Bij deze beweging hoort verbalisant [naam] een geluid dat omschreven kan worden als ‘
metaal dat over elkaar schuift’. Verdachte maakt vervolgens met zijn rechterarm een slaande beweging naar het hoofd van [slachtoffer] , waarbij verdachte een lang zwart voorwerp in zijn rechterhand heeft. [slachtoffer] bukt en brengt beide handen voor zijn hoofd. Verdachte slaat wederom met zijn rechterarm in de richting van het hoofd van [slachtoffer] , waarbij hij genoemd voorwerp nog steeds in zijn rechterhand heeft. Verbalisant [naam] hoort hierbij een geluid dat omschreven kan worden als ‘
een metalen voorwerp dat iets hards raakt’. [slachtoffer] valt vervolgens voorover op de grond. Verdachte slaat nogmaals met zijn rechterarm in de richting van [slachtoffer] , waarbij hij genoemd voorwerp nog steeds in zijn rechterhand heeft.
Ter terechtzitting zijn de camerabeelden getoond. De rechtbank heeft op deze camerabeelden waargenomen dat verdachte twee keer met een ploertendoder op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Aangever is vervolgens voorover op de grond gevallen. De rechtbank heeft voorts waargenomen dat verdachte daaropvolgend nog een keer met de ploertendoder in de richting van [slachtoffer] heeft geslagen terwijl hij op de grond lag. Uit de camerabeelden blijkt voorts dat verdachte met kracht [slachtoffer] met de ploertendoder heeft geslagen.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] meerdere keren met zijn vuisten heeft geslagen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij één keer met de ploertendoder een slaande beweging richting de benen van aangever heeft gemaakt.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de aangifte van [slachtoffer] , het letsel, de getuigenverklaring van [getuige 1] en de camerabeelden staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte onder meer tweemaal met kracht met een ploertendoder op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of het door verdachte toegepaste geweld is te duiden als een poging tot doodslag dan wel als een poging tot zware mishandeling. Een aanwijzing dat verdachte met de ploertendoder heeft geslagen met de bedoeling [slachtoffer] aldus van het leven te beroven, ontbreekt. Van bloot, doelbewust opzet aan de kant van verdachte is dan ook geen sprake. De volgende vraag die beantwoording behoeft, is of sprake is van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Zoals reeds benoemd, is de rechtbank van oordeel dat uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte tweemaal met kracht met een ploertendoder op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Het slaan met een hard voorwerp tegen iemands hoofd kan onder omstandigheden de aanmerkelijke kans opleveren dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Het hoofd is immers een kwetsbaar lichaamsdeel met vitale levensfuncties, waaronder het brein, zodat onder omstandigheden een levensbedreigende situatie kan worden aangenomen. Deze omstandigheden kunnen gelegen zijn in de kracht van het slaan en de aard van het voorwerp waarmee dit gebeurt. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de camerabeelden is komen vast te staan dat verdachte twee maal
met een ploertendoder met een dusdanige kracht op het hoofd van aangever heeft geslagen, dat dit handelen een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood oplevert. De rechtbank acht vervolgens de aard van verdachtes gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, reeds naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op en geschikt tot het toebrengen van fataal lichamelijk letsel bij aangever, dat hieruit valt af te leiden dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg ook welbewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht de poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat de enkele omstandigheid dat de toegebrachte wond nadien niet levensbedreigend bleek te zien, niet tot een ander oordeel leidt. De stelling van de raadsman, inhoudende dat het letsel op het hoofd van [slachtoffer] niet is veroorzaakt door het slaan met de ploertendoder maar door in de voortuin liggend bouwafval of dakpannen, wordt door geen enkel bewijsmiddel ondersteund. Zo is op de dakpannen die buiten lagen geen bloed aangetroffen. En zelfs al zou dit wel het geval zijn, neemt dit niet weg dat de rechtbank bewezen acht dat de verdachte [slachtoffer] in ieder geval twee keer met de ploertendoder op zijn hoofd heeft geslagen, hetgeen een poging doodslag oplevert. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.