ECLI:NL:RBLIM:2017:9863

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 oktober 2017
Publicatiedatum
12 oktober 2017
Zaaknummer
5791464 \ CV EXPL 17-2247
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichte betaling van pensioenpremie door werkgever aan bedrijfstakpensioenfonds

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 11 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf en een gedaagde partij, die onder de werkingssfeer van de pensioenregeling valt. De stichting vorderde betaling van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente van de gedaagde partij, die volgens de stichting verplicht was om pensioenpremies te betalen voor zijn werknemers. De procedure begon met een dagvaarding op 1 maart 2017, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij niet had betwist dat hij onder de pensioenregeling viel en dat hij verplicht was om de verschuldigde premies te betalen. De kantonrechter wees de vorderingen van de stichting toe, inclusief de gevorderde incassokosten en rente, en veroordeelde de gedaagde partij in de proceskosten. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5791464 \ CV EXPL 17-2247
Vonnis van de kantonrechter van 11 oktober 2017
in de zaak van:
de stichting STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET SCHOONMAAK- EN GLAZENWASSERSBEDRIJF,
gevestigd te Utrecht,
eisende partij,
gemachtigde Vesting Finance Incasso B.V.,
tegen:
[gedaagde partij] , h.o.d.n. [X],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. C.H.J. Voncken-Crijns (DAS Rechtsbijstand).
Partijen worden hierna verder de stichting en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 maart 2017,
  • de conclusie van antwoord,
  • de conclusie van repliek, tevens akte vermindering van eis,
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De stichting voert een verplicht gestelde pensioenregeling in de zin van de Wet verplichte deelneming in een Bedrijfspensioenfonds (wet Bpf 2000) uit voor zowel de schoonmaakbranche als het glazenwassersbedrijf.
2.2.
[gedaagde partij] valt onder de werkingssfeer van voormelde pensioenregeling, op grond waarvan hij gehouden is tot betaling van de voor zijn werknemers uit hoofde van hun verplichte deelneming aan het Bedrijfstakpensioenfonds verschuldigde premies.

3.Het geschil

3.1.
De stichting vordert na eiswijziging - samengevat - veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 776,01 en tot betaling van de wettelijke handelsrente ad € 164,78, met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Na de eiswijzing, waarbij de stichting de gevorderde hoofdsom heeft teruggebracht tot nihil, betreft het geschil alleen nog de vraag of [gedaagde partij] de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en rente verschuldigd is.
4.2.
Bij de beoordeling stelt de kantonrechter voorop dat de dagvaarding uitsluitend en alleen is uitgebracht door of namens de stichting. In de conclusie van repliek wordt evenwel plotseling naast de stichting als (mede) eisende partij de Stichting Raad voor Arbeidsverhoudingen Schoonmaak- en Glazenwassersbranche (RAS) vermeld en wordt de vordering mede gegrond op aan de RAS toekomende bevoegdheden. Door de enkele vermelding van de naam van de RAS in voormelde conclusie kan de RAS geen partij worden in de onderhavige procedure. De RAS wordt ook op geen enkele wijze in de dagvaarding en in de daarbij behorende bijlagen vermeld. De stellingen voor zover die betrekking hebben op RAS zullen dan ook bij de beoordeling van de resterende vorderingen buiten beschouwing worden gelaten.
4.3.
Door [gedaagde partij] is niet betwist dat hij valt onder de werkingssfeer van de door de stichting vermelde toepasselijke regelingen op grond waarvan hij verplicht is tot betaling van de voor zijn werknemers uit hoofde van hun verplichte deelneming aan het Bedrijfstakpensioenfonds verschuldigde premies, in welk verband hij ook gegevens dient te verstrekken op grond waarvan die premies berekend kunnen worden.
4.4.
Door de stichting is niet weersproken gesteld dat de nota's voor de verschuldigde premies worden vastgesteld dan wel worden herberekend op basis van de door [gedaagde partij] aangeleverde gegevens. Door [gedaagde partij] is onvoldoende gemotiveerd gesteld dat sprake is van een onjuiste berekening van de aan [gedaagde partij] in rekening gebrachte bedragen dan wel van door [gedaagde partij] tegen opgelegde bedrage gevoerd verweer. De stelling dat de stichting haar facturatie niet in orde had, de nota's niet allen juist waren en dat niet duidelijk was of de bedragen correct waren vastgesteld, acht de kantonrechter onvoldoende om van de juistheid daarvan uit te gaan. In dit verband had het op de weg van [gedaagde partij] gelegen daartegen te ageren, doch daarvan is niet gebleken. In ieder geval had duidelijk concreet aangegeven dienen te worden wat dan volgens [gedaagde partij] niet juist was. Uit de niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken stellingen van de stichting en de in dat verband overgelegde stukken blijkt dat de aan [gedaagde partij] toegezonden nota's betreffende de maanden januari en februari 2016 niet dan wel niet geheel binnen de daartoe gestelde termijnen zijn voldaan. De stichting heeft uiteindelijk op grond daarvan haar vordering op 22 augustus 2016, die op dat moment € 1.776,36 exclusief rente bedroeg, uit handen gegeven, waardoor [gedaagde partij] over die bedragen de in deze procedure gevorderde rente en incassokosten verschuldigd is geworden. Een ander deel van de gevorderde incassokosten is ontstaan omdat aan [gedaagde partij] op grond van de toepasselijke regelingen een boete is opgelegd wegens het niet dan wel niet voldoende meewerken aan "de schriftelijke naleving controle". Die boete is aan [gedaagde partij] medegedeeld bij brief van 2 november 2016, waarin tevens is vermeld dat bij het alsnog aanleveren van de gevraagde informatie de boetenota gecrediteerd kan worden. Omdat [gedaagde partij] zijn medewerking - kennelijk na het uitbrengen van de dagvaarding - alsnog heeft verleend, is het boetebedrag ook gecrediteerd. Dit betekent evenwel niet dat [gedaagde partij] de aan hem in rekening gebrachte rente en gevorderde incassokosten niet meer verschuldigd is.
4.5.
[gedaagde partij] heeft nog aangevoerd dat hij in verband met psychische problemen niet in staat was tijdig te betalen, dat dit bij het pensioenfonds bekend was en dat daarmee rekening zou worden gehouden. Die stelling acht de kantonrechter bij gebreke van nadere stukken onvoldoende onderbouwd, zodat daarmee geen rekening kan worden gehouden. De kantonrechter ziet ook geen aanleiding [gedaagde partij] in dat verband toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.6.
Uit het vorenstaande volgt dat tegen [gedaagde partij] vanwege de niet/niet-tijdige voldoening van de verschuldigde bedragen en de niet betaling van de aan hem opgelegde boete terecht incassomaatregelen genomen zijn geworden, die uiteindelijk hebben geleid tot de onderhavige procedure. Uit de veelvoud van in dit verband overgelegde stukken, kan niet anders worden afgeleid dan dat sprake is zodanige verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier, zodat de daaraan verbonden kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
De door de stichting gevorderde kosten van in totaal € 776,01 zullen dan ook evenals de gevorderde rente vanwege de niet/niet-tijdige voldoening van de verschuldigde bedragen van € 164,78 worden toegewezen.
4.7.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De gevorderde informatiekosten KvK zullen overeenkomstig de aanbevelingen van het LOVCK zullen worden toegewezen tot een bedrag van € 11,00 inclusief btw. De kosten aan de zijde van de stichting worden begroot op:
  • dagvaarding € 112,05
  • griffierecht 470,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 932,05.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de stichting te betalen een bedrag van € 940,79,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten aan de zijde van de stichting gevallen en tot op heden begroot op € 932,05,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: TC
coll: