In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 11 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een voormalig bestuurslid van een zorginstelling, en gedaagde, de stichting STICHTING DAELZICHT. Eiseres vorderde onder andere een verklaring voor recht dat haar toekomende ontslagvergoeding € 185.930,37 bruto bedraagt, alsook betaling van niet opgenomen vakantiedagen en andere nevenvorderingen. De kern van het geschil draait om de vraag of de Wet normering topinkomens (WNT) in de weg staat aan de vaststellingsovereenkomst die partijen hebben gesloten. Eiseres stelde dat de vaststellingsovereenkomst volledig nageleefd diende te worden, ook al zou deze in strijd zijn met de WNT. Gedaagde betwistte dit en stelde dat de overeenkomst nietig zou zijn voor zover deze in strijd zou zijn met de wet.
De kantonrechter oordeelde dat de vaststellingsovereenkomst, die op 31 oktober 2016 was gesloten, een finale regeling tussen partijen vormde. De rechter benadrukte dat de WNT geen ruimte laat voor afwijkingen en dat de uitbetaling van verlofdagen in strijd zou zijn met de wet indien het maximum van één jaarsalaris zou worden overschreden. De rechter concludeerde dat eiseres geen aanspraak kon maken op uitbetaling van haar verlofdagen, omdat de voor haar geldende bezoldiging al was uitgeput. De vordering tot afgifte van het rapport van Integis werd toegewezen, terwijl de overige vorderingen van eiseres werden afgewezen. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten.