In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, hebben eisers, bestaande uit [eiseres sub 1] en [eiser sub 2], een kort geding aangespannen tegen gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], met als doel de executie van een ontruimingsvonnis te schorsen. Dit vonnis was eerder uitgesproken door de kantonrechter op 23 augustus 2017, waarbij de huurovereenkomst tussen [eiseres sub 1] en gedaagden was ontbonden. Eisers stelden dat de executie van dit vonnis zou leiden tot een acute noodsituatie, vooral voor [eiser sub 2], die psychische klachten had en zorg droeg voor zijn gehandicapte dochter. De eisers voerden aan dat er sprake was van een juridische en feitelijke misslag in het eerdere vonnis, omdat de kantonrechter buiten de rechtsstrijd tussen partijen was getreden.
De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een juridische of feitelijke misslag. De voorzieningenrechter concludeerde dat [eiseres sub 1] in strijd had gehandeld met de huurovereenkomst door [eiser sub 2] zonder toestemming van gedaagden in de woning te laten verblijven. Bovendien was de door eisers geschetste noodsituatie niet het gevolg van nieuwe feiten die na het eerdere vonnis aan het licht waren gekomen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eisers afgewezen en hen hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die zijn begroot op € 1.103,00. Dit vonnis is uitgesproken door mr. F.J.F. Gerard op 2 oktober 2017.