3.3.1Feit 1: het proberen te doden of zwaar te verwonden of bedreigen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Feitenrelaas
Op 27 mei 2015 komen er verschillende meldingen binnen bij de meldkamer over de bestuurder van een BMW, die gevaarlijk rijgedrag vertoont. Twee patrouilles van de politie reageren op deze meldingen met als doel de bestuurder te doen stoppen. Na meerdere pogingen lukt het de politieagenten om de auto te stoppen en wordt de bestuurder, zijnde verdachte, aangehouden. Aan de aanhouding van de verdachte gaan echter meerdere incidenten vooraf, zo blijkt uit de opgemaakte processen-verbaal van bevindingen van de betrokken politieagenten.
Zo weten de politieagenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] oogcontact met de verdachte te maken als hij rijdt op de A79 ter hoogte van Klimmen en Voerendaal in de richting van Heerlen. [verbalisant 2] beschrijft dat hij zag dat de bestuurder van BMW schrok toen hij oogcontact maakte met de verbalisanten. [verbalisant 2] heeft een stopgebaar gemaakt en naar de afrit Voerendaal gewezen. Hij zag de bestuurder van de BMW knikken en richting de afrit rijden. De politieauto is vervolgens voor de BMW gaan rijden met geactiveerd stoptransparant. De BMW blijft achter de politieauto rijden en mindert, net als de politieauto, snelheid. Op het moment dat de politieauto echter bijna stilstaat op de afrit, passeert de BMW deze links en rijdt met zeer hoge snelheid weg richting Heerlen. De politieagenten zetten de achtervolging in, waarbij de politieauto tot 160 kilometer per uur rijdt, terwijl de BMW nog steeds op de politieauto uitloopt.
Uit de processen-verbaal van de betrokken politieagenten blijkt verder dat er vervolgens twee incidenten plaatsvinden, waarbij op een van de politieauto’s wordt ingereden. Beide keren betreft het de politieauto waarin zich de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bevinden. Ten aanzien van die twee incidenten wordt de verdachte verweten dat hij geprobeerd heeft om die politieagenten te doden of zwaar te verwonden dan wel te bedreigen.
Bij het eerste incident proberen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , brigadier respectievelijk agent van politie Eenheid Limburg, verdachte te stoppen door met hun politieauto de doorgang van de BMW van de verdachte te blokkeren op de A79 ter hoogte van de Welterlaan en de oprit naar de N281 te Heerlen. De andere twee politieagenten rijden dan achter de verdachte. In plaats van te stoppen rijdt de verdachte echter met de linker voorzijde van zijn BMW tegen de linker achterzijde van de politieauto. De politieagenten schatten in dat dit gebeurt met een snelheid van ongeveer veertig kilometer per uur. Door de klap wordt de politieauto 180 graden rond geduwd en worden de politieagenten hard door hun auto geschud. De politieauto kan nog rijden en prompt wordt de achtervolging weer ingezet door beide politieauto’s. Beide politieauto’s voeren optische en geluidssignalen. Zij volgen de BMW met daarin verdachte naar de N281 richting Simpelveld. Ter hoogte van de afslag naar het ziekenhuis te Heerlen, rijden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] links naast de verdachte. Hun snelheid bedraagt dan zeventig tot tachtig kilometer per uur. Zij zien dat de verdachte stoïcijns voor zich uit blijft kijken, maar wel naar links stuurt en daarbij de politieauto in de rechterflank raakt. De verdachte blijft met zijn auto naar links sturen en blijft daardoor de politieauto naar links duwen. Om te voorkomen dat de politieauto in de vangrail wordt geduwd, stuurt [slachtoffer 1] met de zwaardere politieauto naar rechts tegen de auto van de verdachte. Daarmee bereikt hij tevens dat de auto van de verdachte naar rechts geduwd wordt richting afrit. De politieauto raakt dan uiteindelijk voor de BMW van de verdachte en de andere politieauto zet de BMW van verdachte klem door er links naast te gaan staan. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] stappen dan uit hun auto en weten de verdachte met gepast geweld uit zijn auto te halen en aan te houden.
De verdachte heeft op 27 mei 2015, de dag waarop de hiervoor beschreven feiten zich voordeden, een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij ’s ochtends naar zijn werk is gegaan en dat tegen de middag iets bij hem knapte. Hij is in paniek geraakt en in zijn auto gestapt. Op een gegeven moment werd hij door de politie achtervolgd en aan de kant gezet. Hij zag echter kans om weer weg te rijden. In Heerlen werd hij geblokt door een politieauto. Hij wilde niet stoppen en is tegen de politieauto gereden. Op de autoweg heeft hij geprobeerd om de links naast hem rijdende politieauto tegen de vangrail te duwen. Op de vluchtstrook is hij toen klemgereden en aangehouden.Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij zich niets meer kan herinneren van wat er die dag heeft plaatsgevonden, enkel dat hij verkeersborden met daarop de plaatsnamen Beek respectievelijk Kerkrade zag.
De raadsman heeft als verweer gevoerd dat de verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd niet voor het bewijs mag worden gebezigd, gelet op de psychische toestand waarin de verdachte op dat moment verkeerde. Voorts zouden de gebezigde woorden van politietaal getuigen, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het geen authentieke verklaring van de verdachte betreft, maar slechts het bevestigen van zaken die hem door de politieagenten zijn voorgehouden.
Uit een aanvullend proces-verbaal van de politieagenten die de verdachte hebben verhoord, blijkt dat de verdachte tijdens het verhoor geen verwarde indruk maakte en perfect wist te verwoorden wat er was gebeurd. Hij corrigeerde de politieagenten ook als er iets niet klopte.
Pas na het verhoor verslechterde de toestand van de verdachte en wel dusdanig dat er een arts bij werd geroepen.
Uit dit aanvullend proces-verbaal leidt de rechtbank af dat zij waarde mag hechten aan de door de verdachte op 27 mei 2015 afgelegde verklaring. Hierbij betrekt zij tevens de verklaring van de deskundige Corstens ter terechtzitting, die heeft uitgelegd dat het wisselende verloop van het bewustzijn van de verdachte maakt dat het mogelijk is dat hij bepaalde gebeurtenissen die dag wel heeft geregistreerd. De rechtbank merkt nog op dat de bedoelde verklaring van de verdachte ook aansluit bij de overige bewijsmiddelen, zoals bijvoorbeeld de verklaring van zijn vriendin over wat er die ochtend thuis is voorgevallen. De politieagenten kunnen dit niet aan verdachte voorgehouden hebben, omdat zijn vriendin op dat moment nog niet was gehoord. Dit sterkt de rechtbank verder in haar overtuiging dat het een authentieke bekennende verklaring van de verdachte betreft.
Primair en subsidiair: de vraag naar (voorwaardelijk) opzet op de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte met zijn handelingen de bedoeling had om de politieagenten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te doden of zwaar te verwonden. Dit heeft de rechtbank op basis van het dossier niet kunnen vaststellen.
Hoewel de intentie van de verdachte niet gericht mag zijn geweest op het toebrengen van dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel aan de politieagenten, kunnen sommige handelingen toch dusdanig gevaarzettend zijn dat alleen al in de aard van die handelingen het opzet op een bepaald gevolg schuilt. Het gevolg wordt dan zogezegd op de koop toe genomen. Dat heet met een juridische term voorwaardelijk opzet: het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt. Het met (hoge) snelheid inrijden op personen kan onder omstandigheden zeker een aanmerkelijke kans op de dood of op zwaar lichamelijk letsel met zich meebrengen. De rechtbank ziet zich daarom ten aanzien van beide tenlastegelegde aanrijdingen voor de vraag gesteld of uit het rijgedrag van de verdachte blijkt van voorwaardelijk opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel van de politieagenten.
Om deze vraag te beantwoorden moet de rechtbank eerst vaststellen of er een aanmerkelijke kans was dat de politieagenten gedood konden worden of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen door de concrete handelingen van de verdachte. Vervolgens moet zij vaststellen of verdachte deze kans dan op de koop toe heeft genomen.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een
feitelijkaanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij beide politieagenten. Daarbij mag de aard van het risico en het gevaarzettende karakter van de gedraging geen indicator vormen. Dat laatste is een zeer belangrijke kanttekening.
Het betekent dat de rechtbank - achteraf - vast moet stellen of er daadwerkelijk een kans was dat de verbalisanten levensgevaarlijk of zwaar gewond konden raken. Dit is een heel objectieve en feitelijke benadering, die mogelijk geen recht doet aan het gevoel dat ter plaatse bij de betrokken politieagenten heeft bestaan. Van de rechtbank wordt echter verwacht dat zij op basis van objectieve feiten oordeelt en niet op basis van gevoelens, ongeacht hoe invoelbaar deze gevoelens ook mogen zijn.
Wat we weten is dat er twee botsingen hebben plaatsgevonden. Maar waren die botsingen nu zodanig dat beide politieagenten, of een van hen, daarbij het leven zouden hebben gelaten of zwaar lichamelijk letsel hadden opgelopen? Naar het oordeel van de rechtbank bestond er door de stuurbewegingen van de verdachte een aanmerkelijk te achten kans dat de rijrichting/koers van de politieauto zodanig zou worden beïnvloed dat die auto van de weg zou raken, kantelen, spinnen of ergens tegenaan zou botsen. Het van de weg raken, kantelen, spinnen of ergens tegenaan botsen hoeft echter nog niet meteen tot dodelijk of zwaar lichamelijk letsel te leiden, zoals uit deze zaak wel blijkt. De politieauto kon immers na de aanrijdingen nog gewoon weer rijden en beide agenten hadden, behalve een paar dagen spierpijn, verder geen lichamelijk letsel.
Om te beoordelen hoe groot de kans op dodelijk of zwaar lichamelijk letsel in dit geval was, kijkt de rechtbank naar het volgende.
Van belang zijn de weginrichting en aanwezige obstakels ter plaatse van de aanrijdingen. Bijvoorbeeld wegmeubilair, zoals verkeersdrempels, lantaarnpalen of een vangrail, en andere verkeersdeelnemers, waarmee de politieauto, na het verliezen van de controle over de auto als gevolg van de aanrijdingen, mee in botsing had kunnen komen. En als er dan een botsing was ontstaan, dan is de kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel ook nog eens afhankelijk van hoeveel (bots)energie en welke krachten de lichamen van de politieagenten dan te verduren krijgen bij het botsen en de snelheid en het gewicht van beide auto’s.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier over deze aspecten onvoldoende duidelijk is. Zo is de snelheid van de verdachte bij de eerste aanrijding door de politieagenten geschat, namelijk veertig kilometer per uur. Bij de tweede aanrijding is alleen bekend met welke snelheid de politieagenten reden en aan de hand daarvan schatten zij de snelheid van de verdachte in, namelijk tussen de zeventig en de tachtig kilometer per uur. De rechtbank kan alleen maar vaststellen dat die snelheid niet zo hoog ligt dat alleen al om die reden een aanmerkelijke kans op dodelijk of zwaar lichamelijk letsel moet worden aangenomen. Over obstakels op de weg is bij het eerste incident niets bekend, bij het tweede incident blijkt er ter plaatse een vangrail aanwezig te zijn geweest. De vraag is echter of die vangrail onder de gegeven omstandigheden juist letselverzwarend of letselbeperkend had gewerkt. Daarvoor is nodig om te weten waar en hoe de politieauto in aanraking was gekomen met de vangrail en aan welke energie de lichamen in het voertuig dan blootgesteld waren.
De rechtbank kan dus achteraf niet objectief vaststellen of er in de gegeven omstandigheden een aanmerkelijke kans was dat de politieagenten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ook gedood hadden kunnen worden of zwaar gewond hadden kunnen raken. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaarden beiden dat ze bang waren dat ze het er niet levend zouden afbrengen of op zijn minst zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Dat is een gevoel dat iedereen begrijpt, maar dat juridisch onvoldoende gewicht in de schaal legt. De rechtbank zal de verdachte daarom ook vrijspreken van het primair en het subsidiair tenlastegelegde.
Meer subsidiair: de bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Meer subsidiair wordt de verdachte het bedreigen van de politieagenten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verweten door met zijn auto verschillende keren op hen in te rijden. Dat acht de rechtbank wel bewezen. De rechtbank moet namelijk beoordelen of de bedreiging is gedaan onder zodanige omstandigheden dat bij de politieagenten de redelijke vrees kon ontstaan dat zij door zijn handelen dodelijk of zwaar gewond zouden kunnen raken. De verdachte heeft zijn auto als wapen ingezet en doelbewust aangestuurd op diverse aanrijdingen met de politieagenten. Gelet op de gevolgen die verkeersongevallen naar algemene ervaringsregels kunnen hebben, was de vrees bij de politieagenten dan ook reëel dat zij de door de verdachte veroorzaakte aanrijdingen met de dood of met zwaar lichamelijk letsel zouden moeten bekopen.
3.3.2Feit 2: het vernielen van slagbomen
De Provincie Limburg, tevens werkgever van de verdachte, heeft aangifte tegen de verdachte gedaan wegens vernieling. Uit de aangifte volgt dat de verdachte zonder aanleiding zijn werkplek te Maastricht heeft verlaten en in zijn BMW is gestapt. Richting de uitgang heeft hij zowel de slagboom aan de zijde van Vodafone als ook de slagboom aan de andere uitgang van het parkeerterrein geraakt. De slagboom aan de zijde van Vodafone is, inclusief kastje, in de grond geduwd. De andere slagboom is, inclusief kastje, uit de grond gerukt.
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor op 27 mei 2015 verklaard dat hij op zijn werk was en er tegen de middag iets is geknapt. Hij is toen in zijn BMW gestapt, die op het parkeerterrein stond. Dat parkeerterrein is met slagbomen afgesloten. Hij is tegen die slagbomen gereden en heeft die beschadigd.
De rechtbank heeft onder feit 1 reeds gemotiveerd waarom zij van oordeel is dat deze verklaring van de verdachte tot het bewijs gebezigd kan worden en zal dat hier niet herhalen.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 27 mei 2015 twee slagbomen heeft vernield, die toebehoorden aan de Provincie Limburg.
3.3.3Feit 3: het verlaten van de plaats van het ongeval na een drietal aanrijdingen
Aanrijding met [benadeelde 1]
Mevrouw [benadeelde 1] heeft op 27 mei 2015 aangifte gedaan. Zij verklaart in haar aangifte dat zij die dag met haar Mercedes over de parkeerplaats van de Provincie Limburg reed. Een zwarte BMW sneed haar de weg af en reed vervolgens tegen de linker voorkant van haar auto aan. Zij heeft meerdere krassen en zwarte verfsporen op haar bumper. De bestuurder van de BMW is doorgereden.
Het parkeerterrein ligt aan de Limburglaan te Maastricht.
Op foto 6 op pagina 58 van het dossier is zichtbaar hoe de auto’s van [benadeelde 1] en de verdachte ten opzichte van elkaar gepositioneerd waren.
Daaruit blijkt de auto’s zo dichtbij elkaar staan dat de verdachte had moeten controleren of er geen schade aan de andere auto of letsel aan de inzittende(n) van die auto was ontstaan.Gelet op deze vaststelling wordt het verweer van de raadsman, inhoudende dat de verdachte niet had hoeven te vermoeden dat er schade was ontstaan, verworpen.
De verdachte heeft in zijn verhoor op 27 mei 2015 niets verklaard over de aanrijding met [benadeelde 1] . Ter terechtzitting stelt hij dat hij zich vrijwel niets kan herinneren van die dag.
Gelet echter op de aangifte en hetgeen uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er op 27 mei 2015 een aanrijding tussen de auto’s van [benadeelde 1] en de verdachte heeft plaats gevonden, waarbij de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat er schade aan [benadeelde 1] was toegebracht en hij desondanks de plaats van het ongeval heeft verlaten.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat uit de camerabeelden zou blijken dat de aanrijding niet aan verdachtes schuld te wijten is. Aan de verdachte wordt echter verweten dat hij de plaats van het ongeval heeft verlaten nadat hij betrokken was bij een ongeval, niet dat hij de veroorzaker van dat ongeval was. Voor de bewezenverklaring is dus volstrekt irrelevant wie schuldig is aan het ongeval en daarom behoeft het verweer van de verdediging hier geen verdere bespreking.
Aanrijding met [naam aangever]
De heer [naam aangever] heeft op 27 mei 2015 namens zijn werkgever, Stichting Het Limburgs Landschap, aangifte gedaan. Hij verklaart in zijn aangifte dat hij die dag in de auto van zijn werkgever via de Akersteenweg in Maastricht in de richting van de Kennedybrug reed. Uit de richting van de Kennedybrug kwam een zwarte BMW, die de bocht richting de A2 nam en daarbij tegen de bijrijderszijde van zijn auto opreed. De BMW is vervolgens de oprit opgereden en verdwenen zonder zijn gegevens door te geven.
[naam aangever] verklaart verder dat er een deuk zit in het rechter voorspatbord/wielkap van de auto, de kunststof bumper los hangt, in de chromen bumper een deuk zit, de nummerplaat is beschadigd, de koplampen stuk zijn en de motorkap ontzet is.
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor op 27 mei 2015 verklaard dat hij over de Kennedybrug is gereden, daar tegen twee auto’s is gereden die daardoor schade kregen en dat hij is doorgereden.
Gelet op de aangifte en de verklaring van de verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er op 27 mei 2015 een aanrijding tussen [naam aangever] en de verdachte heeft plaats gevonden op of aan de Akersteenweg te Maastricht, waarbij de verdachte wist dat er schade was toegebracht en hij desondanks de plaats van het ongeval heeft verlaten.
Aanrijding met [benadeelde 2]
De heer [benadeelde 2] heeft op 27 mei 2015 aangifte gedaan. Hij verklaart dat hij die dag met zijn auto voor het verkeerlicht op de John F. Kennedybrug te Maastricht stond, om linksaf te slaan richting de A2/De Geusselt. Hij voelde plotseling een harde klap van achteren, een paar tellen later gevolgd door een tweede ferme klap. [benadeelde 2] is uitgestapt en naar de bestuurder van de BMW achter hem gelopen. Hij heeft de man gevraagd wat er aan de hand was. De man zei: “Dat hoort bij het leven”. De man trok het portier weer dicht en reed weg. [benadeelde 2] verklaart dat hij schade heeft aan zijn bumper, dat zijn achterklep gedeukt en vernield is en dat het portier aan de bijrijderskant bijna niet meer open gaat.heeft ook verklaard dat zijn vrouw, de bijrijder, lichamelijke klachten heeft na de aanrijding. Dit is echter niet tenlastegelegd en daarom komt hierover aan de rechtbank geen oordeel toe.
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor op 27 mei 2015 verklaard dat hij over de Kennedybrug is gereden en daar tegen twee auto’s is gereden die daardoor schade kregen, maar dat hij is doorgereden.
Gelet op de aangifte en de verklaring van de verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er op 27 mei 2015 een aanrijding tussen [benadeelde 2] en de verdachte heeft plaats gevonden, waarbij de verdachte wist dat er schade was toegebracht en hij desondanks de plaats van het ongeval heeft verlaten.
De rechtbank zal als plaats van het ongeval John F. Kennedybrug verbeterd lezen als op of aan de John F. Kennedysingel te Maastricht, nu er geen misverstand bestaat over welke situatie in de tenlastelegging wordt bedoeld en de verdachte hierdoor niet in zijn verdediging wordt geschaad. De bedoelde straat, die over een brug over de Maas voert, heet namelijk formeel John F. Kennedysingel, maar wordt in de volksmond ook vaak de ‘Kennedybrug’ genoemd.
3.3.5Opzet
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte op het moment van de verweten gedragingen niet wist wat hij deed, uitgaande van een situatie van een psychose of een e
xcited delirium syndrome. Daarom kan het vereiste opzet op of schuld aan de strafbare feiten niet bewezen worden en zou vrijspraak moeten volgen. Ook de deskundige Corstens heeft ter terechtzitting verklaard dat er geen sprake kan zijn van opzettelijk handelen door de verdachte vanwege zijn psychische toestand.
De rechtbank stelt voorop dat er een verschil is tussen bewust handelen in medische context en bewust handelen in juridische context.
Van het ontbreken van opzet kan volgens vaste rechtspraak slechts worden gesproken indien “het bij de verdachte ten tijde van zijn handelen aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.” Die situatie acht de rechtbank hier niet aan de orde. Immers heeft de verdachte (binnen zijn stoornis) doelbewust en logisch gehandeld, hetgeen blijkt uit het gegeven dat de verdachte een verkeersbord ‘Beek’ zag en vervolgens in de richting van het vliegveld Maastricht Aachen Airport is gereden omdat hij naar Amerika wilde en daarna de richting Kerkrade heeft aangehouden, omdat hij bij het zien van een verkeersbord met daarop de plaatsnaam Kerkrade dacht aan de in Kerkrade gelegen BMW-dealer Keram en hij een testrit wilde maken in een nieuwe BMW.
Een andere indicatie voor het doelbewuste handelen ziet de rechtbank in de omstandigheid dat de verdachte in eerste instantie gereageerd heeft op het stopteken door de politieagenten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , netjes achter ze aan is gereden en snelheid heeft geminderd en er op het laatste moment vandoor is gegaan. Ook het inrijden op de politieagenten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] had een reden, namelijk dat de verdachte naar eigen zeggen niet wilde stoppen. De verdachte weet ook direct na zijn aanhouding wat hij heeft gedaan, waaruit blijkt dat hij zijn handelingen heeft geregistreerd.Het feit dat het inzicht van de verdachte werd gekleurd door een door een psychose of delier verwrongen realiteit, doet aan dit oordeel niet af. Immers kunnen ook geestelijk gestoorde mensen binnen hun verstoorde realiteit doelbewuste handelingen verrichten. Of deze handelingen dan ook aan de verdachte kunnen worden toegerekend, is een vraag van een andere orde. Die vraag zal hierna onder 5 beantwoord worden.