ECLI:NL:RBLIM:2017:9805

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 oktober 2017
Publicatiedatum
10 oktober 2017
Zaaknummer
03/866408-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongevallen en bedreiging van politieagenten door verdachte onder invloed van drugs

Op 10 oktober 2017 deed de Rechtbank Limburg uitspraak in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 mei 2015 betrokken was bij meerdere verkeersongevallen en daarbij politieagenten bedreigde. De verdachte, die onder invloed van GHB en MDMA verkeerde, reed met zijn auto in op een politieauto en vernielde twee slagbomen. Tijdens de zitting op 26 september 2017 werd de zaak inhoudelijk behandeld, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie eiste vrijspraak voor de poging tot doodslag, maar achtte de bedreiging van de politieagenten wel bewezen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel, maar dat de verdachte wel degelijk de politieagenten had bedreigd door met zijn auto op hen in te rijden. De verdachte werd veroordeeld tot 240 uur taakstraf en een voorwaardelijke rijontzegging van 12 maanden. De rechtbank hield rekening met de geestelijke toestand van de verdachte, die als gevolg van zijn drugsgebruik in een psychose verkeerde. De rechtbank benadrukte dat het gebruik van drugs niet als vrijbrief voor strafbare feiten kan dienen, en dat de verdachte verantwoordelijk is voor zijn daden, ondanks zijn geestelijke toestand. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van €250,00 per politieagent toekende voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/866408-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 oktober 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. B. Damen, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 september 2017. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Tevens was op verzoek van de verdediging aanwezig de heer H.J.T.M. Corstens, psychiater. Hij is ter terechtzitting als deskundige gehoord.
Ook waren aanwezig de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Zij zijn in de gelegenheid gesteld om hun vorderingen nader toe te lichten en werden daarin bijgestaan door [medewerker Slachtofferhulp 1] en [medewerker Slachtofferhulp 2] , medewerkers van het Steunpunt Geweld Tegen Politieambtenaren respectievelijk Slachtofferhulp Nederland. Namens de benadeelde Stichting Het Limburgs Landschap is niemand verschenen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er –na wijziging–, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:tot twee keer toe geprobeerd heeft om de beide politieagenten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te doden of zwaar te verwonden door met zijn auto in te rijden op de auto waarin die politieagenten zich bevonden dan wel hen heeft bedreigd door op ze in te rijden;
Feit 2:twee slagbomen heeft vernield;
Feit 3:betrokken is geweest bij drie verkeersongevallen en de plaats van het ongeval telkens heeft verlaten, terwijl hij wist of moest vermoeden dat [benadeelde 1] , Stichting Het Limburgs Landschap en [benadeelde 2] schade of letsel hadden opgelopen;
Feit 4: een auto heeft bestuurd, terwijl hij onder zodanige invloed van MDMA of MDA was dat hij wist of moest weten dat hij onder die invloed niet tot het behoorlijk besturen van een auto in staat was.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging om de politieagenten te doden, omdat niet zonder meer aangenomen kan worden dat de dood van politieagenten voorzienbaar was. Wel heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij door zijn rijgedrag een ongeval zou veroorzaken waardoor de agenten zwaar gewond zouden kunnen raken. Daarmee is het subsidiair tenlastegelegde bewezen.
Ook het tenlastegelegde onder de feiten 2 en 3 acht de officier van justitie bewezen, gelet op de aangiftes, de foto’s in het dossier en het gegeven dat de verdachte als bestuurder is aangetroffen van de auto, die betrokken was bij de aanrijdingen.
Voor feit 4 heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd, omdat er weliswaar MDMA en MDA in de urine van de verdachte is aangetroffen, maar uit de rapportage niet blijkt of deze middelen de rijvaardigheid van de verdachte hebben beïnvloed.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte tijdens de gedragingen niet wist wat hij deed. Er was sprake van een psychose of van het
excited delirium syndrome. Daarom kan niet bewezen worden dat de verdachte opzet of schuld had ten tijde van de verweten gedragingen.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van opzet bij de verdachte gelet op zijn geestestoestand. Verder heeft hij betoogd dat onder de gegeven omstandigheden geen sprake was van een aanmerkelijke kans op dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel. Zelfs van bedreiging was geen sprake, omdat de politieagenten onder de gegeven omstandigheden geen redelijke vrees konden hebben dat zij gedood zouden worden of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. De raadsman pleit daarom voor vrijspraak van feit 1 in de primaire, subsidiaire maar ook de meer subsidiaire variant.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman betoogd dat de verdachte geen opzet had om de slagbomen te vernielen. Subsidiair heeft hij zich voor dit feit aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Ten aanzien van feit 3 heeft hij de volgende punten naar voren gebracht. De verdachte is niet tegen de auto van [benadeelde 1] aan gereden, maar [benadeelde 1] is tegen de auto van verdachte aangereden. Niet bewezen kan worden dat de verdachte wist of redelijkerwijs kon weten dat hij schade had toegebracht aan [benadeelde 1] . De aangifte van [benadeelde 1] is onbetrouwbaar en de camerabeelden laten een suggestief beeld zien. Het ongeval heeft bovendien op de afgesloten parkeerplaats van de Provincie Limburg plaatsgevonden en niet op of aan de Limburglaan. Om die twee redenen moet de verdachte van deze gedraging worden vrijgesproken. Ook voor het verlaten van de plaats van het ongeval met [benadeelde 2] moet vrijspraak volgen, omdat dit heeft plaats gevonden op de Kennedy
singelen niet, zoals tenlastegelegd, op de Kennedy
brug. Subsidiair, alsmede voor het ongeval met de auto van Stichting Het Limburgs Landschap, refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank zal per tenlastegelegd feit beoordelen of er sprake is van voldoende bewijs. Daarna zal de rechtbank ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten het verweer van de verdediging omtrent het al dan niet hebben van opzet bespreken.
3.3.1
Feit 1: het proberen te doden of zwaar te verwonden of bedreigen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Feitenrelaas
Op 27 mei 2015 komen er verschillende meldingen binnen bij de meldkamer over de bestuurder van een BMW, die gevaarlijk rijgedrag vertoont. Twee patrouilles van de politie reageren op deze meldingen met als doel de bestuurder te doen stoppen. Na meerdere pogingen lukt het de politieagenten om de auto te stoppen en wordt de bestuurder, zijnde verdachte, aangehouden. Aan de aanhouding van de verdachte gaan echter meerdere incidenten vooraf, zo blijkt uit de opgemaakte processen-verbaal van bevindingen van de betrokken politieagenten.
Zo weten de politieagenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] oogcontact met de verdachte te maken als hij rijdt op de A79 ter hoogte van Klimmen en Voerendaal in de richting van Heerlen. [verbalisant 2] beschrijft dat hij zag dat de bestuurder van BMW schrok toen hij oogcontact maakte met de verbalisanten. [verbalisant 2] heeft een stopgebaar gemaakt en naar de afrit Voerendaal gewezen. Hij zag de bestuurder van de BMW knikken en richting de afrit rijden. De politieauto is vervolgens voor de BMW gaan rijden met geactiveerd stoptransparant. De BMW blijft achter de politieauto rijden en mindert, net als de politieauto, snelheid. Op het moment dat de politieauto echter bijna stilstaat op de afrit, passeert de BMW deze links en rijdt met zeer hoge snelheid weg richting Heerlen. De politieagenten zetten de achtervolging in, waarbij de politieauto tot 160 kilometer per uur rijdt, terwijl de BMW nog steeds op de politieauto uitloopt. [2]
Uit de processen-verbaal van de betrokken politieagenten blijkt verder dat er vervolgens twee incidenten plaatsvinden, waarbij op een van de politieauto’s wordt ingereden. Beide keren betreft het de politieauto waarin zich de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bevinden. Ten aanzien van die twee incidenten wordt de verdachte verweten dat hij geprobeerd heeft om die politieagenten te doden of zwaar te verwonden dan wel te bedreigen.
Bij het eerste incident proberen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , brigadier respectievelijk agent van politie Eenheid Limburg, verdachte te stoppen door met hun politieauto de doorgang van de BMW van de verdachte te blokkeren op de A79 ter hoogte van de Welterlaan en de oprit naar de N281 te Heerlen. De andere twee politieagenten rijden dan achter de verdachte. In plaats van te stoppen rijdt de verdachte echter met de linker voorzijde van zijn BMW tegen de linker achterzijde van de politieauto. De politieagenten schatten in dat dit gebeurt met een snelheid van ongeveer veertig kilometer per uur. Door de klap wordt de politieauto 180 graden rond geduwd en worden de politieagenten hard door hun auto geschud. De politieauto kan nog rijden en prompt wordt de achtervolging weer ingezet door beide politieauto’s. Beide politieauto’s voeren optische en geluidssignalen. Zij volgen de BMW met daarin verdachte naar de N281 richting Simpelveld. Ter hoogte van de afslag naar het ziekenhuis te Heerlen, rijden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] links naast de verdachte. Hun snelheid bedraagt dan zeventig tot tachtig kilometer per uur. Zij zien dat de verdachte stoïcijns voor zich uit blijft kijken, maar wel naar links stuurt en daarbij de politieauto in de rechterflank raakt. De verdachte blijft met zijn auto naar links sturen en blijft daardoor de politieauto naar links duwen. Om te voorkomen dat de politieauto in de vangrail wordt geduwd, stuurt [slachtoffer 1] met de zwaardere politieauto naar rechts tegen de auto van de verdachte. Daarmee bereikt hij tevens dat de auto van de verdachte naar rechts geduwd wordt richting afrit. De politieauto raakt dan uiteindelijk voor de BMW van de verdachte en de andere politieauto zet de BMW van verdachte klem door er links naast te gaan staan. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] stappen dan uit hun auto en weten de verdachte met gepast geweld uit zijn auto te halen en aan te houden. [3]
De verdachte heeft op 27 mei 2015, de dag waarop de hiervoor beschreven feiten zich voordeden, een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij ’s ochtends naar zijn werk is gegaan en dat tegen de middag iets bij hem knapte. Hij is in paniek geraakt en in zijn auto gestapt. Op een gegeven moment werd hij door de politie achtervolgd en aan de kant gezet. Hij zag echter kans om weer weg te rijden. In Heerlen werd hij geblokt door een politieauto. Hij wilde niet stoppen en is tegen de politieauto gereden. Op de autoweg heeft hij geprobeerd om de links naast hem rijdende politieauto tegen de vangrail te duwen. Op de vluchtstrook is hij toen klemgereden en aangehouden. [4] Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij zich niets meer kan herinneren van wat er die dag heeft plaatsgevonden, enkel dat hij verkeersborden met daarop de plaatsnamen Beek respectievelijk Kerkrade zag.
De raadsman heeft als verweer gevoerd dat de verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd niet voor het bewijs mag worden gebezigd, gelet op de psychische toestand waarin de verdachte op dat moment verkeerde. Voorts zouden de gebezigde woorden van politietaal getuigen, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het geen authentieke verklaring van de verdachte betreft, maar slechts het bevestigen van zaken die hem door de politieagenten zijn voorgehouden.
Uit een aanvullend proces-verbaal van de politieagenten die de verdachte hebben verhoord, blijkt dat de verdachte tijdens het verhoor geen verwarde indruk maakte en perfect wist te verwoorden wat er was gebeurd. Hij corrigeerde de politieagenten ook als er iets niet klopte.
Pas na het verhoor verslechterde de toestand van de verdachte en wel dusdanig dat er een arts bij werd geroepen. [5]
Uit dit aanvullend proces-verbaal leidt de rechtbank af dat zij waarde mag hechten aan de door de verdachte op 27 mei 2015 afgelegde verklaring. Hierbij betrekt zij tevens de verklaring van de deskundige Corstens ter terechtzitting, die heeft uitgelegd dat het wisselende verloop van het bewustzijn van de verdachte maakt dat het mogelijk is dat hij bepaalde gebeurtenissen die dag wel heeft geregistreerd. De rechtbank merkt nog op dat de bedoelde verklaring van de verdachte ook aansluit bij de overige bewijsmiddelen, zoals bijvoorbeeld de verklaring van zijn vriendin over wat er die ochtend thuis is voorgevallen. De politieagenten kunnen dit niet aan verdachte voorgehouden hebben, omdat zijn vriendin op dat moment nog niet was gehoord. Dit sterkt de rechtbank verder in haar overtuiging dat het een authentieke bekennende verklaring van de verdachte betreft.
Primair en subsidiair: de vraag naar (voorwaardelijk) opzet op de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte met zijn handelingen de bedoeling had om de politieagenten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te doden of zwaar te verwonden. Dit heeft de rechtbank op basis van het dossier niet kunnen vaststellen.
Hoewel de intentie van de verdachte niet gericht mag zijn geweest op het toebrengen van dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel aan de politieagenten, kunnen sommige handelingen toch dusdanig gevaarzettend zijn dat alleen al in de aard van die handelingen het opzet op een bepaald gevolg schuilt. Het gevolg wordt dan zogezegd op de koop toe genomen. Dat heet met een juridische term voorwaardelijk opzet: het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt. Het met (hoge) snelheid inrijden op personen kan onder omstandigheden zeker een aanmerkelijke kans op de dood of op zwaar lichamelijk letsel met zich meebrengen. De rechtbank ziet zich daarom ten aanzien van beide tenlastegelegde aanrijdingen voor de vraag gesteld of uit het rijgedrag van de verdachte blijkt van voorwaardelijk opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel van de politieagenten.
Om deze vraag te beantwoorden moet de rechtbank eerst vaststellen of er een aanmerkelijke kans was dat de politieagenten gedood konden worden of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen door de concrete handelingen van de verdachte. Vervolgens moet zij vaststellen of verdachte deze kans dan op de koop toe heeft genomen.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een
feitelijkaanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij beide politieagenten. Daarbij mag de aard van het risico en het gevaarzettende karakter van de gedraging geen indicator vormen. Dat laatste is een zeer belangrijke kanttekening.
Het betekent dat de rechtbank - achteraf - vast moet stellen of er daadwerkelijk een kans was dat de verbalisanten levensgevaarlijk of zwaar gewond konden raken. Dit is een heel objectieve en feitelijke benadering, die mogelijk geen recht doet aan het gevoel dat ter plaatse bij de betrokken politieagenten heeft bestaan. Van de rechtbank wordt echter verwacht dat zij op basis van objectieve feiten oordeelt en niet op basis van gevoelens, ongeacht hoe invoelbaar deze gevoelens ook mogen zijn.
Wat we weten is dat er twee botsingen hebben plaatsgevonden. Maar waren die botsingen nu zodanig dat beide politieagenten, of een van hen, daarbij het leven zouden hebben gelaten of zwaar lichamelijk letsel hadden opgelopen? Naar het oordeel van de rechtbank bestond er door de stuurbewegingen van de verdachte een aanmerkelijk te achten kans dat de rijrichting/koers van de politieauto zodanig zou worden beïnvloed dat die auto van de weg zou raken, kantelen, spinnen of ergens tegenaan zou botsen. Het van de weg raken, kantelen, spinnen of ergens tegenaan botsen hoeft echter nog niet meteen tot dodelijk of zwaar lichamelijk letsel te leiden, zoals uit deze zaak wel blijkt. De politieauto kon immers na de aanrijdingen nog gewoon weer rijden en beide agenten hadden, behalve een paar dagen spierpijn, verder geen lichamelijk letsel.
Om te beoordelen hoe groot de kans op dodelijk of zwaar lichamelijk letsel in dit geval was, kijkt de rechtbank naar het volgende.
Van belang zijn de weginrichting en aanwezige obstakels ter plaatse van de aanrijdingen. Bijvoorbeeld wegmeubilair, zoals verkeersdrempels, lantaarnpalen of een vangrail, en andere verkeersdeelnemers, waarmee de politieauto, na het verliezen van de controle over de auto als gevolg van de aanrijdingen, mee in botsing had kunnen komen. En als er dan een botsing was ontstaan, dan is de kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel ook nog eens afhankelijk van hoeveel (bots)energie en welke krachten de lichamen van de politieagenten dan te verduren krijgen bij het botsen en de snelheid en het gewicht van beide auto’s.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier over deze aspecten onvoldoende duidelijk is. Zo is de snelheid van de verdachte bij de eerste aanrijding door de politieagenten geschat, namelijk veertig kilometer per uur. Bij de tweede aanrijding is alleen bekend met welke snelheid de politieagenten reden en aan de hand daarvan schatten zij de snelheid van de verdachte in, namelijk tussen de zeventig en de tachtig kilometer per uur. De rechtbank kan alleen maar vaststellen dat die snelheid niet zo hoog ligt dat alleen al om die reden een aanmerkelijke kans op dodelijk of zwaar lichamelijk letsel moet worden aangenomen. Over obstakels op de weg is bij het eerste incident niets bekend, bij het tweede incident blijkt er ter plaatse een vangrail aanwezig te zijn geweest. De vraag is echter of die vangrail onder de gegeven omstandigheden juist letselverzwarend of letselbeperkend had gewerkt. Daarvoor is nodig om te weten waar en hoe de politieauto in aanraking was gekomen met de vangrail en aan welke energie de lichamen in het voertuig dan blootgesteld waren.
De rechtbank kan dus achteraf niet objectief vaststellen of er in de gegeven omstandigheden een aanmerkelijke kans was dat de politieagenten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ook gedood hadden kunnen worden of zwaar gewond hadden kunnen raken. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaarden beiden dat ze bang waren dat ze het er niet levend zouden afbrengen of op zijn minst zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Dat is een gevoel dat iedereen begrijpt, maar dat juridisch onvoldoende gewicht in de schaal legt. De rechtbank zal de verdachte daarom ook vrijspreken van het primair en het subsidiair tenlastegelegde.
Meer subsidiair: de bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Meer subsidiair wordt de verdachte het bedreigen van de politieagenten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verweten door met zijn auto verschillende keren op hen in te rijden. Dat acht de rechtbank wel bewezen. De rechtbank moet namelijk beoordelen of de bedreiging is gedaan onder zodanige omstandigheden dat bij de politieagenten de redelijke vrees kon ontstaan dat zij door zijn handelen dodelijk of zwaar gewond zouden kunnen raken. De verdachte heeft zijn auto als wapen ingezet en doelbewust aangestuurd op diverse aanrijdingen met de politieagenten. Gelet op de gevolgen die verkeersongevallen naar algemene ervaringsregels kunnen hebben, was de vrees bij de politieagenten dan ook reëel dat zij de door de verdachte veroorzaakte aanrijdingen met de dood of met zwaar lichamelijk letsel zouden moeten bekopen.
3.3.2
Feit 2: het vernielen van slagbomen
De Provincie Limburg, tevens werkgever van de verdachte, heeft aangifte tegen de verdachte gedaan wegens vernieling. Uit de aangifte volgt dat de verdachte zonder aanleiding zijn werkplek te Maastricht heeft verlaten en in zijn BMW is gestapt. Richting de uitgang heeft hij zowel de slagboom aan de zijde van Vodafone als ook de slagboom aan de andere uitgang van het parkeerterrein geraakt. De slagboom aan de zijde van Vodafone is, inclusief kastje, in de grond geduwd. De andere slagboom is, inclusief kastje, uit de grond gerukt. [6]
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor op 27 mei 2015 verklaard dat hij op zijn werk was en er tegen de middag iets is geknapt. Hij is toen in zijn BMW gestapt, die op het parkeerterrein stond. Dat parkeerterrein is met slagbomen afgesloten. Hij is tegen die slagbomen gereden en heeft die beschadigd. [7]
De rechtbank heeft onder feit 1 reeds gemotiveerd waarom zij van oordeel is dat deze verklaring van de verdachte tot het bewijs gebezigd kan worden en zal dat hier niet herhalen.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 27 mei 2015 twee slagbomen heeft vernield, die toebehoorden aan de Provincie Limburg.
3.3.3
Feit 3: het verlaten van de plaats van het ongeval na een drietal aanrijdingen
Aanrijding met [benadeelde 1]
Mevrouw [benadeelde 1] heeft op 27 mei 2015 aangifte gedaan. Zij verklaart in haar aangifte dat zij die dag met haar Mercedes over de parkeerplaats van de Provincie Limburg reed. Een zwarte BMW sneed haar de weg af en reed vervolgens tegen de linker voorkant van haar auto aan. Zij heeft meerdere krassen en zwarte verfsporen op haar bumper. De bestuurder van de BMW is doorgereden. [8]
Het parkeerterrein ligt aan de Limburglaan te Maastricht. [9]
Op foto 6 op pagina 58 van het dossier is zichtbaar hoe de auto’s van [benadeelde 1] en de verdachte ten opzichte van elkaar gepositioneerd waren.
Daaruit blijkt de auto’s zo dichtbij elkaar staan dat de verdachte had moeten controleren of er geen schade aan de andere auto of letsel aan de inzittende(n) van die auto was ontstaan. [10] Gelet op deze vaststelling wordt het verweer van de raadsman, inhoudende dat de verdachte niet had hoeven te vermoeden dat er schade was ontstaan, verworpen.
De verdachte heeft in zijn verhoor op 27 mei 2015 niets verklaard over de aanrijding met [benadeelde 1] . Ter terechtzitting stelt hij dat hij zich vrijwel niets kan herinneren van die dag.
Gelet echter op de aangifte en hetgeen uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er op 27 mei 2015 een aanrijding tussen de auto’s van [benadeelde 1] en de verdachte heeft plaats gevonden, waarbij de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat er schade aan [benadeelde 1] was toegebracht en hij desondanks de plaats van het ongeval heeft verlaten.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat uit de camerabeelden zou blijken dat de aanrijding niet aan verdachtes schuld te wijten is. Aan de verdachte wordt echter verweten dat hij de plaats van het ongeval heeft verlaten nadat hij betrokken was bij een ongeval, niet dat hij de veroorzaker van dat ongeval was. Voor de bewezenverklaring is dus volstrekt irrelevant wie schuldig is aan het ongeval en daarom behoeft het verweer van de verdediging hier geen verdere bespreking.
Aanrijding met [naam aangever]
De heer [naam aangever] heeft op 27 mei 2015 namens zijn werkgever, Stichting Het Limburgs Landschap, aangifte gedaan. Hij verklaart in zijn aangifte dat hij die dag in de auto van zijn werkgever via de Akersteenweg in Maastricht in de richting van de Kennedybrug reed. Uit de richting van de Kennedybrug kwam een zwarte BMW, die de bocht richting de A2 nam en daarbij tegen de bijrijderszijde van zijn auto opreed. De BMW is vervolgens de oprit opgereden en verdwenen zonder zijn gegevens door te geven.
[naam aangever] verklaart verder dat er een deuk zit in het rechter voorspatbord/wielkap van de auto, de kunststof bumper los hangt, in de chromen bumper een deuk zit, de nummerplaat is beschadigd, de koplampen stuk zijn en de motorkap ontzet is. [11]
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor op 27 mei 2015 verklaard dat hij over de Kennedybrug is gereden, daar tegen twee auto’s is gereden die daardoor schade kregen en dat hij is doorgereden. [12]
Gelet op de aangifte en de verklaring van de verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er op 27 mei 2015 een aanrijding tussen [naam aangever] en de verdachte heeft plaats gevonden op of aan de Akersteenweg te Maastricht, waarbij de verdachte wist dat er schade was toegebracht en hij desondanks de plaats van het ongeval heeft verlaten.
Aanrijding met [benadeelde 2]
De heer [benadeelde 2] heeft op 27 mei 2015 aangifte gedaan. Hij verklaart dat hij die dag met zijn auto voor het verkeerlicht op de John F. Kennedybrug te Maastricht stond, om linksaf te slaan richting de A2/De Geusselt. Hij voelde plotseling een harde klap van achteren, een paar tellen later gevolgd door een tweede ferme klap. [benadeelde 2] is uitgestapt en naar de bestuurder van de BMW achter hem gelopen. Hij heeft de man gevraagd wat er aan de hand was. De man zei: “Dat hoort bij het leven”. De man trok het portier weer dicht en reed weg. [benadeelde 2] verklaart dat hij schade heeft aan zijn bumper, dat zijn achterklep gedeukt en vernield is en dat het portier aan de bijrijderskant bijna niet meer open gaat. [13] heeft ook verklaard dat zijn vrouw, de bijrijder, lichamelijke klachten heeft na de aanrijding. Dit is echter niet tenlastegelegd en daarom komt hierover aan de rechtbank geen oordeel toe.
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor op 27 mei 2015 verklaard dat hij over de Kennedybrug is gereden en daar tegen twee auto’s is gereden die daardoor schade kregen, maar dat hij is doorgereden. [14]
Gelet op de aangifte en de verklaring van de verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er op 27 mei 2015 een aanrijding tussen [benadeelde 2] en de verdachte heeft plaats gevonden, waarbij de verdachte wist dat er schade was toegebracht en hij desondanks de plaats van het ongeval heeft verlaten.
De rechtbank zal als plaats van het ongeval John F. Kennedybrug verbeterd lezen als op of aan de John F. Kennedysingel te Maastricht, nu er geen misverstand bestaat over welke situatie in de tenlastelegging wordt bedoeld en de verdachte hierdoor niet in zijn verdediging wordt geschaad. De bedoelde straat, die over een brug over de Maas voert, heet namelijk formeel John F. Kennedysingel, maar wordt in de volksmond ook vaak de ‘Kennedybrug’ genoemd.
3.3.4
Feit 4: het rijden onder invloed van MDMA en MDA terwijl hij wist of moest weten dat hij onder die invloed niet tot behoorlijk besturen in staat was
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat dit feit niet bewezen kan worden verklaard.
De urine van de verdachte is door het NFI onderzocht. Uit de daarvan opgemaakte rapportage blijkt dat er MDMA in de urine van de verdachte is aangetoond en dat er aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van MDA. Ook staat vast dat de verdachte op 27 mei 2015 onverantwoord heeft gereden, gelet op de hiervoor bewezen verklaarde aanrijdingen en vernielingen. Echter, gelet op het feit dat er bij de verdachte toen sprake was van een psychose of een delier, staat niet vast dat het de invloed van de MDMA was die een zodanige invloed op verdachtes rijgedrag had dat het zijn rijvaardigheid kon verminderen.
3.3.5
Opzet
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte op het moment van de verweten gedragingen niet wist wat hij deed, uitgaande van een situatie van een psychose of een e
xcited delirium syndrome. Daarom kan het vereiste opzet op of schuld aan de strafbare feiten niet bewezen worden en zou vrijspraak moeten volgen. Ook de deskundige Corstens heeft ter terechtzitting verklaard dat er geen sprake kan zijn van opzettelijk handelen door de verdachte vanwege zijn psychische toestand.
De rechtbank stelt voorop dat er een verschil is tussen bewust handelen in medische context en bewust handelen in juridische context.
Van het ontbreken van opzet kan volgens vaste rechtspraak slechts worden gesproken indien “het bij de verdachte ten tijde van zijn handelen aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.” Die situatie acht de rechtbank hier niet aan de orde. Immers heeft de verdachte (binnen zijn stoornis) doelbewust en logisch gehandeld, hetgeen blijkt uit het gegeven dat de verdachte een verkeersbord ‘Beek’ zag en vervolgens in de richting van het vliegveld Maastricht Aachen Airport is gereden omdat hij naar Amerika wilde en daarna de richting Kerkrade heeft aangehouden, omdat hij bij het zien van een verkeersbord met daarop de plaatsnaam Kerkrade dacht aan de in Kerkrade gelegen BMW-dealer Keram en hij een testrit wilde maken in een nieuwe BMW. [15]
Een andere indicatie voor het doelbewuste handelen ziet de rechtbank in de omstandigheid dat de verdachte in eerste instantie gereageerd heeft op het stopteken door de politieagenten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , netjes achter ze aan is gereden en snelheid heeft geminderd en er op het laatste moment vandoor is gegaan. Ook het inrijden op de politieagenten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] had een reden, namelijk dat de verdachte naar eigen zeggen niet wilde stoppen. De verdachte weet ook direct na zijn aanhouding wat hij heeft gedaan, waaruit blijkt dat hij zijn handelingen heeft geregistreerd. [16] Het feit dat het inzicht van de verdachte werd gekleurd door een door een psychose of delier verwrongen realiteit, doet aan dit oordeel niet af. Immers kunnen ook geestelijk gestoorde mensen binnen hun verstoorde realiteit doelbewuste handelingen verrichten. Of deze handelingen dan ook aan de verdachte kunnen worden toegerekend, is een vraag van een andere orde. Die vraag zal hierna onder 5 beantwoord worden.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1. meer subsidiair
op 27 mei 2015 in de gemeente Heerlen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , brigadier respectievelijk agent van de politie Eenheid Limburg, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met de door hem, verdachte, bestuurde personenauto zonder snelheid te minderen op een politievoertuig, waarin die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich bevonden ingereden, ten gevolge waarvan een aanrijding met voornoemd politievoertuig is ontstaan en vervolgens met die door hem, verdachte, bestuurde personenauto het genoemde politievoertuig, waarin die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich bevonden, in de rechterflank heeft geraakt en geduwd en heeft getracht dat politievoertuig in de vangrail te duwen;
2.
op 27 mei 2015 in de gemeente Maastricht opzettelijk en wederrechtelijk twee slagbomen, toebehorende aan Provincie Limburg, heeft vernield;
3.
op 27 mei 2015 in de gemeente Maastricht, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij verkeersongevallen, te weten:
- op/aan de Limburglaan, de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [benadeelde 1] ) schade was toegebracht en
- op/aan de Akersteenweg, de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist aan een ander (te weten Stichting Het Limburgs Landschap) schade was toegebracht en
- op/aan de John F. Kennedysingel, de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist aan een ander (te weten [benadeelde 2] ) schade was toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1 meer subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 3:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Psychiater Van Beek heeft over de geestvermogens van de verdachte op 18 mei 2016 een rapport uitgebracht. Hij stelt vast dat de verdachte niet lijdt aan een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Ten tijde van de verweten gedragingen was bij verdachte sprake van een psychotisch toestandsbeeld, veroorzaakt door het acuut stoppen met het gebruiken van GHB en XTC. Hij had onthoudingsverschijnselen zoals desoriëntatie, verwardheid, paranoïde wanen, was opgewonden en agressief. Ook is er sprake van retrograde amnesie. Dat betekent dat iemand zich niet meer kan herinneren wat er is gebeurd. Dit psychotisch toestandsbeeld heeft in behoorlijke mate de gedragskeuzes en de gedragingen van de verdachte beïnvloed, aldus Van Beek.
Toch adviseert Van Beek om de verdachte toerekeningsvatbaar te achten, omdat de verdachte de vrije keuze had om al dan niet GHB en XTC te gebruiken en hij bekend was met de ernstige risico’s die dat gebruik met zich meebracht. Als hij die middelen niet had gebruikt, dan was hij ook niet in een psychose geraakt.
Op verzoek van de verdediging heeft de heer Corstens, psychiater, eveneens over de geestvermogens van de verdachte een rapport uitgebracht. In dat rapport van 17 juli 2017 stelt Corstens dat er bij verdachte sprake was van een
excited delirium syndrome, met als symptomen opwinding, buitengewone agressie, agitatie, drangmatig gedrag, verwardheid, aandachtstoornissen, desoriëntatie, decorumverlies, veranderd normbesef, problemen met de communicatie en achterdocht. Na anderhalve dag werd verdachte adequaat behandeld en de daarop volgende dag was hij volledig hersteld. Verdachte had retrograde amnesie, wat volgens Corstens gebruikelijk is bij een delier. Het omschreven beeld ontstaat vaak acuut en heeft een wisselend verloop. Ter terechtzitting heeft Corstens toegelicht dat dit wisselende verloop verklaart dat de verdachte wel nog bepaalde gedragingen en waarnemingen heeft geregistreerd, zoals uit zijn verhoor blijkt en uit het gegeven dat hij in eerste instantie wel gehoor heeft gegeven aan het volgteken van de politie. Het
excited delirium syndromeis een ernstige gedragsontregeling, waarbij de verdachte niet meer wilsbekwaam was en niet meer in staat was zijn gedrag te sturen.
Het omschreven ernstige psychiatrische beeld hangt samen met de onthouding na tien dagen van dagelijks GHB-gebruik, enkele keren in combinatie met MDMA. Corstens stelt dat dit een buitengewoon zeldzaam beeld is, dat in de vakliteratuur slechts één keer wordt vermeld, bij (waarschijnlijk) veel hogere doses, in elk geval veel frequentere inname per dag en in een iets kortere tijdspanne dan bij verdachte het geval was. Daarom stelt Corstens dat dit psychiatrische beeld voor de verdachte redelijkerwijs niet voorzienbaar was en moet volgens Corstens de verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar worden geacht ten tijde van de gedragingen.
De rechtbank concludeert uit de bevindingen van beide deskundigen dat de geestvermogens van de verdachte ten tijde van de verweten gedragingen in ieder geval gestoord waren en dat dit zijn handelen heeft beïnvloedt. Zij laat daarbij in het midden of er sprake was van een psychose of een delier.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de kernvraag gesteld of de verdachte toerekeningsvatbaar geacht moet worden of juist ontoerekeningsvatbaar.
De rechtbank stelt wederom voorop dat er een onderscheid is te maken tussen het begrip toerekeningsvatbaarheid in medische context en in juridische context.
Dit onderscheid betreft het leerstuk
culpa in causaoftewel: eigen schuld aan de oorzaak.
Daarvan is sprake wanneer het aan de eigen schuld van een verdachte te wijten is dat de omstandigheden, onder welke het strafbare feit is gepleegd, zijn ontstaan. Dit speelt onder andere wanneer een verdachte onder invloed van alcohol of drugs strafbare feiten pleegt, terwijl hij vrijwillig alcohol of drugs heeft gebruikt. Dit is ook aan de orde in deze zaak. De deskundigen zijn het er immers over eens dat de psychose of het delier is ontstaan als gevolg van het drugsgebruik van de verdachte en het acute stoppen daarmee. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever gevallen van zelfintoxicatie uitdrukkelijk niet heeft willen brengen onder de werking van artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht, het artikel waarop de verdediging een beroep heeft gedaan. De achtergrond hiervan is dat het niet zo mag zijn dat het gebruik van alcohol en/of drugs een vrijbrief voor het plegen van delicten wordt. De aansprakelijkheid schuift daarom naar voren, naar het moment dat de dader de middelen gebruikt. Standaardregel is dat de gevolgen van het gebruik van verdovende middelen voor rekening en risico komen van de gebruiker. Slechts in uitzonderlijke situaties kan dat anders zijn, waarbij met name gedacht moet worden aan effecten van middelengebruik die de gebruiker redelijkerwijs niet kon verwachten of niet hoefde te verwachten. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat van een dergelijke uitzonderingssituatie niet snel sprake is. Zo heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de gebruiker van verdovende middelen de
concretestoornis en de als de gevolg daarvan gepleegde strafbare feiten niet hoeft te kunnen voorzien of te hebben aanvaard om hem toch toerekeningsvatbaar te achten op grond van de culpa in causa-leer. Aan het geldende verwijtbaarheidscriterium lijkt dus al te zijn voldaan wanneer de verdachte vrijwillig en bewust drugs gebruikt en hem bekend is dat die verdovende middelen effect hebben op de psychische toestand van de gebruiker.
Wat betekent dit nu concreet voor de strafbaarheid van de verdachte?
De stelling van de verdediging en van psychiater Corstens is dat de opgetreden psychische gevolgen na het drugsgebruik gedurende tien dagen en de acute onthouding daarvan, zo uniek zijn dat deze niet voorzienbaar waren voor de verdachte. Indachtig vorenomschreven juridisch kader, is de rechtbank echter van oordeel dat het gegeven dat er sprake was van een niet voorzienbare, aan het drugsgebruik te relateren psychische stoornis (ofwel psychose ofwel delier) leidt tot de conclusie dat de feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend. Daartoe overweegt de rechtbank dat de verdachte er zelf voor heeft gekozen om gedurende tien dagen, iedere dag vanaf het middaguur tot middernacht, in totaal 20 milliliter GHB te gebruiken, soms in combinatie met een XTC-pil. Beide drugs zijn bij de wet verboden middelen, vanwege de gebruikersgevaren.
Verdachte wist ook dat het gebruik van GHB en van XTC bepaald niet zonder risico’s is. Zowel GHB als XTC had hij eerder gebruikt en, zoals volgt uit zijn verklaring bij de politie, hij wist dat die middelen zijn rijvaardigheid konden beïnvloeden. Ook heeft hij verklaard dat hij de tijdstippen van inname registreerde, om het risico op out-gaan zo klein mogelijk te maken. Daaruit blijkt volgens de rechtbank dat de verdachte zich wel bewust van gebruikersrisico’s was. De verdachte heeft in de ogen van de rechtbank zelfs nog extra risico genomen, omdat hij heeft nagelaten te onderzoeken hoe geconcentreerd de GHB was die hij van vrienden had gekregen. Dit betekent dat hij gedurende tien dagen per dag tot twintig milliliter GHB heeft gebruikt, zonder te weten hoeveel hij daadwerkelijk van de werkzame stof van dit middel binnen kreeg. De onwetendheid over de sterkte van de GHB hinderde hem niet om het gebruik af en toe ook nog eens te combineren met XTC. Hij heeft dus gedurende tien dagen een combinatie van drugs gebruikt zonder te weten hoe geconcentreerd de middelen waren en in welke mate zij elkaars uitwerking zouden beïnvloeden, terwijl hij wel wist dat de drugs invloed zouden hebben op zijn psychische toestand. Omdat de verdachte desondanks de middelen is gaan gebruiken én gebruikt heeft op een manier zoals hij heeft gedaan, draagt hij de strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor zijn daden en de gevolgen daarvan. Aan het voorgaande doet niet af dat de verdachte de zeer verstrekkende gevolgen die zijn gebruik in het concrete geval heeft gehad, niet heeft voorzien.
De verdachte is aldus strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van honderd uren. Daarnaast vordert de officier van justitie dat de rijbevoegdheid gedurende een jaar voorwaardelijk aan de verdachte wordt ontzegd met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de duur dat het rijbewijs reeds strafrechtelijk ingenomen was.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een taakstraf van de maximale duur.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij de volgende punten aangevoerd, die maken dat een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf niet meer passend is. Zo heeft hij er op gewezen dat het feit al langer geleden is gepleegd. Ook heeft de verdachte spijt betuigd en de betrokkenen bij de verkeersongevallen een excuusbrief geschreven. Hij heeft meegewerkt aan alle onderzoeken en de schade is door de verzekeraar afgehandeld. Verder heeft de raadsman verzocht om er rekening mee te houden dat er strafontslag door de werkgever zal volgen, als de verdachte onherroepelijk wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf.
Ten slotte heeft de raadsman naar voren gebracht geen bezwaar te hebben tegen oplegging van een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, zoals door de officier van justitie is geëist. In dat verband is wel van belang dat de verdachte zijn rijbewijs al twee maanden kwijt is geweest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft samen zijn partner gedurende tien dagen dagelijks tot twintig milliliter GHB gebruikt, soms gecombineerd met XTC. Een ‘normale’ gebruikershoeveelheid GHB is ongeveer vier milliliter. Verdachte gebruikte vanaf zo ongeveer het middaguur tot middernacht met tussenpozen van enkele uren steeds één gebruikershoeveelheid. Verdachte en zijn partner gebruikten de drugs tijdens hun meivakantie, om, zo verklaarden zij, te ‘ontstressen’. De dag voordat ze beiden weer moesten werken, zijn ze omstreeks 18:00 uur met de inname van GHB gestopt. De dag erna is de verdachte gaan werken. ’s Avonds en ’s nachts bemerkte hij veranderingen in zijn gedrag: hij is angstig, heeft vreemde gedachten en nachtmerries. Toch gaat hij de volgende dag weer werken, omdat hij zich na een douche en een kop koffie naar eigen zeggen beter voelt. Tegen de middag gaat het dan goed mis. De verdachte stapt in zijn auto en trekt daarna een spoor van vernielingen waarbij slagbomen en medeweggebruikers het moeten ontgelden. Tot driemaal toe is hij betrokken bij een aanrijding, waarbij schade ontstaat. Ondanks dat hij moet hebben geweten van de schade, rijdt hij telkens door zonder zijn gegevens achter te laten. Dan regent het al meldingen bij de meldkamer door verontruste medeweggebruikers over verdachtes rijgedrag. De gealarmeerde politie stuurt twee patrouilles, die pogingen doen om de verdachte tot stoppen te dwingen. Nadat hij gedaan heeft alsof hij gehoor zou gaan geven aan het gegeven stopteken, gaat verdachte er echter op het laatste moment met hoge snelheid vandoor. Bij de volgende twee pogingen om de verdachte tot stoppen te dwingen, vinden er tot twee keer toe aanrijdingen met een van die politieauto’s plaats. De verdachte rijdt eerst in op een stilstaande politieauto die hem de weg blokkeert en probeert later diezelfde politieauto, als deze naast hem rijdt, van de weg te drukken door naar links te sturen. De verdachte liet zich dus niet zomaar stoppen. De rechtbank is ervan overtuigd dat het aan de stuurmanskunsten en het onverschrokken ingrijpen van de politieagenten te danken is dat er geen slachtoffers zijn gevallen. Er was wel sprake van blikschade. Het risico dat de verdachte op die bewuste dag meerdere keren heeft genomen, heeft ook grote indruk gemaakt op de betrokken verbalisanten.
De nu 54-jarige verdachte heeft geen strafblad. Uit de deskundigenrapportages komt hij naar voren als iemand die zijn leven goed op orde heeft. Toch wordt hij nu veroordeeld voor het plegen van ernstige strafbare feiten, namelijk voor de bedreiging van politieagenten, vernieling en het steeds doorrijden na drie ongevallen. Die strafbare feiten lijken geheel te verklaren door het drugsgebruik van de verdachte, dat de rechtbank als behoorlijk fors voorkomt: tien dagen lang dagelijks tot twintig milliliter GHB, soms gecombineerd met XTC. De acute onthouding heeft ervoor gezorgd dat de verdachte psychisch ernstig ontregeld is geraakt. Hij heeft ofwel een psychose gehad, ofwel een delier. Daar zijn de deskundigen het niet helemaal over eens. Binnen die gestoorde psychische toestand heeft de verdachte de strafbare feiten gepleegd. De rechtbank gelooft dat de verdachte deze feiten in gezonde geestestoestand niet zou hebben gepleegd. Toch moet de verdachte zich verantwoorden voor zijn daden, omdat hij vrijwillig verdovende middelen heeft gebruikt en hij zich willens en wetens bloot heeft gesteld aan de risico’s die dergelijk gebruik met zich meebrengt. Zou dit anders zijn, dan zou het gebruik van verdovende middelen een vrijbrief worden voor het plegen van strafbare feiten en dat is maatschappelijk simpelweg onaanvaardbaar.
Iemand die strafbare feiten heeft gepleegd en daarvoor ook strafrechtelijk verantwoordelijk gehouden kan worden, verdient straf. Die straf dient als vergelding voor het leed dat de slachtoffers is aangedaan, maar ook als signaal naar de verdachte en de maatschappij dat dit gedrag absoluut niet getolereerd wordt. Wel houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachte in normale doen deze feiten niet gepleegd zou hebben. Hij is, zo heeft hij ter terechtzitting verklaard, ook meteen gestopt met het gebruiken van drugs. Vanuit die invalshoek bezien is dan ook het recidivegevaar bijzonder klein. Ook de deskundigen en de reclassering hebben dit verklaard.
Al deze elementen wegend tegenover de ernst van de feiten, maakt dat de rechtbank een gevangenisstraf voor deze verdachte niet passend vindt. Zij wijkt daarmee af van de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, als er sprake is van de bedreiging van politieagenten door met een auto op ze in te rijden. De geestestoestand van de verdachte weegt in dit verband ook mee. De rechtbank hecht eraan om te benadrukken dat zij het inrijden op politieagenten beslist niet minder erg vindt als je dit doet als gevolg van dagenlang drugsmisbruik, maar toch verschilt deze situatie van verdachten die geheel bij zinnen en in koelen bloede aan politieagenten proberen te ontkomen, ongeacht de gevolgen voor die politieagenten.
Ook een voorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank niet passend, omdat, zoals gezegd, de kans op herhaling laag is. Omdat de rechtbank van oordeel is dat aan de verdachte wel een straf mag worden opgelegd die hij in zijn dagelijkse doen en laten voelt, kiest zij voor het opleggen van de maximale taakstraf. Dit is een taakstraf voor de duur van 240 uren. De rechtbank hoopt dat deze straf de verdachte doet inzien in hoeverre zijn drugsmisbruik een grote impact heeft gehad op de mensen, die zich die bewuste 27e mei 2015 toevallig op zijn weg bevonden en op de agenten, die door hun moedige inzet erger hebben voorkomen.
Omdat de verdachte bij feit 1 de verkeersveiligheid meermalen ernstig in gevaar heeft gebracht, acht de rechtbank ook een ontzegging van de rijbevoegdheid passend voor de duur van twaalf maanden. Daarvan zal de rechtbank zes maanden voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank kan de verdachte niet verbieden ooit weer drugs te gebruiken, maar hoopt dat de verdachte in de toekomst ten minste zijn auto na drugsgebruik laat staan zodat zijn auto niet opnieuw wordt tot een levensgevaarlijk wapen.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vorderen elk een schadevergoeding van € 861,00 ter zake van feit 1 wegens immateriële schade. Daarnaast vorderen zij de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[naam aangever] namens Stichting Het Limburgs Landschap
De benadeelde partij Stichting Het Limburgs Landschap vordert € 7.231,08 aan materiële schade. Daarnaast wordt de wettelijke rente gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat weliswaar een vergoeding voor immateriële schade passend is, maar niet het volledige bedrag dat door de agenten wordt geëist. De politieagenten stellen spierpijn te hebben gehad als gevolg van de impact van de aanrijdingen en stellen psychische gevolgen aan de orde. Die psychische gevolgen zijn weliswaar voorstelbaar maar onvoldoende met objectieve gegevens onderbouwd, gelet op de eisen die hieraan volgens vaste rechtspraak worden gesteld.
De officier van justitie acht daarom een bedrag van € 250,00 toewijsbaar. Dit bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente en ook vraagt de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[naam aangever] namens Stichting Het Limburgs Landschap
Uit het bijgevoegde uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt niet dat [naam aangever] gemachtigd is om een vordering namens Stichting Het Limburgs Landschap in te dienen. Om die reden dient de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden. Een ander punt is dat het gevorderde bedrag ziet op de nieuwwaarde van de auto, maar slechts de dagwaarde voor vergoeding in aanmerking komt.
7.3
Het standpunt van de verdediging
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Vanwege de bepleite vrijspraak zouden de politieagenten niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen. Verder heeft de raadsman erop gewezen dat in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat vergoeding van immateriële schade slechts in beperkte gevallen toewijsbaar is. Er gelden strenge eisen en daaraan is hier niet voldaan. Zowel het gestelde fysieke als het psychische letsel is niet door de politieagenten onderbouwd. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 250,00 redelijk en passend is.
[naam aangever] namens Stichting Het Limburgs Landschap
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat niet blijkt dat [naam aangever] gemachtigd is om namens de stichting te handelen en omdat de schade (namelijk de dagwaarde van de auto) reeds is vergoed.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De rechtbank stelt voorop dat de vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade slechts in beperkte gevallen toewijsbaar is. De Nederlandse wet kent immers een restrictief stelsel ten aanzien van het toekennen van een dergelijke vergoeding. Artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek geeft daartoe een limitatieve opsomming. Het recht op vergoeding bestaat slechts:
wanneer het oogmerk bestond zodanig nadeel toe te brengen (het oogmerk is gericht op smart);
ij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze;
bij aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
De schade die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] stellen te hebben geleden, valt volgens de rechtbank onder categorie b. Beide agenten verklaarden dat zij als gevolg van de impact van de aanrijdingen met de auto van de verdachte tot enkele dagen erna spierpijn hebben gehad in hun hele lichaam. Dit kwalificeert de rechtbank als lichamelijk letsel, dat in causaal verband staat tot het bewezenverklaarde onder feit 1. Naar algemene ervaringsregels acht de rechtbank ook zeer wel aannemelijk dat je spierpijn overhoudt als gevolg van de impact van aanrijdingen tussen twee auto’s, waarbij je lichaam een schok krijgt te verduren.
Wanneer er sprake is van een van de hierboven genoemde categorieën en vastgesteld is dat de benadeelde recht heeft op smartengeld, hoeft volgens vaste rechtspraak niet meer te worden gedifferentieerd naar de apart genoemde categorieën. Ook andere, niet als lichamelijk letsel te kwalificeren gevolgen mogen worden meegewogen in de vaststelling van de omvang van de schade naar billijkheid. Die andere gevolgen behoeven dan niet te berusten op een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, zoals wel vereist zou zijn wanneer er geen sprake is van lichamelijk letsel. De rechtbank mag in dit geval meewegen dat beide politieagenten angstgevoelens aan de gedragingen van de verdachte hebben overgehouden en hebben gevreesd voor hun leven.
De politieagenten hebben verwezen naar een zaak van de rechtbank Overijssel en daar hun vordering op gebaseerd, maar deze zaak is naar zijn aard niet één op één te vergelijken met de onderhavige zaak. De rechtbank zal daarom de hoogte van de schade naar billijkheid vaststellen. Het is altijd moeilijk om ander nadeel dan vermogensschade op geld te waarderen, om een prijskaartje aan leed te hangen. De rechtbank zoekt doorgaans aansluiting bij de geobjectiveerde letselschadelijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Wanneer gekeken wordt naar de van toepassing zijnde categorieën, blijkt spierpijn in letselcategorie 0 te vallen. Het Schadefonds merkt dergelijk letsel als onvoldoende ernstig aan om voor een vergoeding in aanmerking te komen. De rechtbank weegt echter ook mee dat de verdachte een zeer bedreigende situatie voor de politieagenten heeft gecreëerd en daarbij zijn auto als wapen heeft ingezet. Alles afwegende acht de rechtbank een vergoeding van € 250,00 per persoon redelijk en billijk. Dit bedrag is ook door de verdediging niet betwist.
Tevens zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf 27 mei 2015 tot aan de dag van volledige voldoening. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[naam aangever] namens Stichting Het Limburgs Landschap
Uit het bijgevoegde uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt niet dat [naam aangever] gemachtigd is om een vordering namens Stichting Het Limburgs Landschap in te dienen. Namens de benadeelde stichting was niemand ter terechtzitting verschenen, zodat er geen nadere toelichting gevraagd kon worden omtrent dit gebrek.
De rechtbank is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding vormt als de behandeling van de strafzaak geschorst wordt om de benadeelde alsnog in de gelegenheid te stellen dit punt op te helderen. Om die reden zal de rechtbank de benadeelde niet-ontvankelijk in haar vordering verklaren en bepalen dat zij haar vordering desgewenst bij de civiele rechter kan aanbrengen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 176 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair en feit 4;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde onder feit 1 meer subsidiair, feit 2 en feit 3 tot een taakstraf voor de duur van 240 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van twee uren per dag;
  • ontzegt de verdachte voor het bewezenverklaarde onder feit 1 meer subsidiair de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de ontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
  • bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip waarop deze bijkomende straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest, op de duur van die straf geheel in mindering wordt gebracht;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
Benadeelde [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen
€ 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van
27 mei 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 1] , van € 250,00, bij niet betaling en verhaal te vervangen door vijf dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 27 mei 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
Benadeelde [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 27 mei 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 2] , van € 250,00, bij niet betaling en verhaal te vervangen door vijf dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 27 mei 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
Benadeelde Stichting Het Limburgs Landschap
  • bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij, Stichting Het Limburgs Landschap, gevestigd te Maastricht, niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F.J. Aalderink, voorzitter,
mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. M.B. Bax, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.E.J. Maas, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 oktober 2017.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is –na wijziging– ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 27 mei 2015 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , brigadier respectievelijk agent van de politie Eenheid Limburg, opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met de door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge snelheid, althans met aanzienlijke snelheid en/of zonder snelheid te minderen op een
politievoertuig, waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich bevonden is ingereden, ten gevolge waarvan een aanrijding met voornoemd politievoertuig is ontstaan en/of (vervolgens) met die door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge snelheid het genoemde politievoertuig, waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich bevonden, in de (rechter)flank heeft geraakt en/of geduwd en/of heeft getracht dat politievoertuig in de vangrail te duwen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 27 mei 2015 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , brigadier respectievelijk agent van de politie Eenheid Limburg, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met de door hem, verdachte, bestuurde personenauto
met hoge snelheid, althans met aanzienlijke snelheid en/of zonder snelheid te minderen op een politievoertuig, waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich bevonden is ingereden, ten gevolge waarvan een aanrijding met voornoemd politievoertuig is ontstaan en/of (vervolgens) met die door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge snelheid het genoemde politievoertuig, waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich bevonden, in de (rechter)flank heeft geraakt en/of geduwd en/of heeft getracht dat politievoertuig in de vangrail te duwen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 27 mei 2015 in de gemeente Heerlen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , brigadier respectievelijk van de politie Eenheid Limburg, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met de door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge snelheid,
althans met aanzienlijke snelheid en/of zonder snelheid te minderen op een politievoertuig, waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich bevonden ingereden, ten gevolge waarvan een aanrijding met voornoemd politievoertuig is ontstaan en/of (vervolgens) met die door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge snelheid het genoemde politievoertuig, waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich bevonden, in de (rechter)flank heeft geraakt en/of geduwd en/of heeft getracht dat politievoertuig in de vangrail te duwen;
2.
hij op of omstreeks 27 mei 2015 in de gemeente Maastricht opzettelijk en wederrechtelijk twee slagbomen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Provincie Limburg, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 27 mei 2015 in de gemeente Maastricht, in elk in Nederland, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een of meerdere verkeersongeval(len), te weten:
- op/aan de Limburglaan, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [benadeelde 1] ) letsel en/of schade was toegebracht en/of
- op/aan de Akersteenweg, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten Stichting het Limburgse Landschap) letsel en/of schade was toegebracht en/of
- op/aan de John F Kennedybrug, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [benadeelde 2] ) letsel en/of schade was toegebracht;
4.
hij op of omstreeks 27 mei 2015 in de gemeente Maastricht en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig, (een personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten MDMA en/of MDA, althans (een) amfetamine-achtige stof(fen), waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden
geacht;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Noord- en Midden Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2015098104, gesloten d.d. 4 september 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 84.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 mei 2015, pagina’s 34 en 35.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 mei 2015, pagina’s 36 en 37. Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , d.d. 28 mei 2015, pagina 33.
4.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 27 mei 2015, pagina 21.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 maart 2016, pagina 84.
6.Proces-verbaal van aangifte namens Provincie Limburg d.d. 27 mei 2015, pagina’s 52 en 53.
7.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 27 mei 2015, pagina 21.
8.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1] , pagina’s 61 en 62.
9.Proces-verbaal fotoblad d.d. 9 juni 2015, pagina 56.
10.Proces-verbaal fotoblad d.d. 9 juni 2015, foto 6, pagina 58.
11.Proces-verbaal van aangifte namens Stichting Het Limburgs Landschap d.d. 27 mei 2015, pagina’s 63 en 64.
12.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 27 mei 2015, pagina 21.
13.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] d.d. 27 mei 2015, pagina’s 69 en 70.
14.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 27 mei 2015, pagina 21.
15.De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 26 september 2017.
16.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 mei 2015, pagina 37, laatste alinea ‘verklaring verdachte’.