Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het op 21 september 2017 tussen partijen gewezen tussenvonnis;
- de op 3 oktober 2017 ingekomen akte van [eiser] ;
- de op 4 oktober 2017 ingekomen productie van [gedaagde] .
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter op 10 oktober 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder en een huurder. De verhuurder, aangeduid als [eiser], had de huurovereenkomst met de huurder, aangeduid als [gedaagde], ontbonden op basis van artikel 7:231, lid 2, BW. De verhuurder stelde dat de huurder ernstig tekortgeschoten was in de nakoming van de huurovereenkomst. Echter, de kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van een situatie die de ontbinding rechtvaardigde. De kantonrechter baseerde deze conclusie op een eerder vonnis van de bestuursrechter, waarin was geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat de woning van de huurder betrokken was bij de handel in drugs. Hierdoor was de ontbinding van de huurovereenkomst door de verhuurder onterecht. De kantonrechter wees de vordering tot ontruiming af en veroordeelde de verhuurder in de proceskosten van de huurder, die op € 600,00 werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het ontbinden van een huurovereenkomst en de zorgvuldigheid die verhuurders in acht moeten nemen bij dergelijke procedures.