ECLI:NL:RBLIM:2017:9798

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 oktober 2017
Publicatiedatum
10 oktober 2017
Zaaknummer
5654772 \ CV EXPL 17-603
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en vaststelling arbeidsovereenkomst in civiele procedure

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 11 oktober 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eisende partij], h.o.d.n. [X], en [gedaagde partij], h.o.d.n. [Y]. De eisende partij vorderde onder andere betaling van een bedrag van € 30.163,22, alsmede erkenning van een arbeidsovereenkomst met de gedaagde partij voor de periode van 1 augustus 2013 tot april 2015. De eisende partij stelde dat hij als zelfstandige transportwerkzaamheden had verricht voor de gedaagde partij, maar dat hij ook in dienst was geweest in de genoemde periode. De gedaagde partij heeft verweer gevoerd tegen deze vorderingen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen van de eisende partij betrekking hebben op twee aspecten: de zelfstandige werkzaamheden en de gestelde arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat het gevorderde bedrag de bevoegdheid van de kantonrechter overschrijdt, maar dat de samenhang tussen de vorderingen voldoende is om deze gezamenlijk te behandelen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de eisende partij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde arbeidsovereenkomst en dat de vorderingen op dat punt moeten worden afgewezen.

De kantonrechter heeft de vorderingen van de eisende partij met betrekking tot de arbeidsovereenkomst afgewezen en verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van de vordering tot betaling van het gevorderde bedrag. De zaak is verwezen naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de rechtbank Limburg, zittingslocatie Roermond, voor verdere behandeling. Partijen zijn erop gewezen dat zij in de vervolgprocedure alleen kunnen procederen bij advocaat.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5654772 \ CV EXPL 17-603
Vonnis van de kantonrechter van 11 oktober 2017
in de zaak van:
[eisende partij] , h.o.d.n. [X],
wonend [adres eisende partij] , [woonplaats eisende partij]
,
eisende partij,
gemachtigde mr. G.G.J. Geerling,,
tegen:
[gedaagde partij] , h.o.d.n. [Y],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. A. Schmidt.
Partijen worden hierna ook [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 december 2016,
  • de conclusie van antwoord,
  • de conclusie van repliek,
  • de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] heeft in opdracht en voor rekening van [gedaagde partij] als zelfstandige transportwerkzaamheden verricht in de periode van december 2012 tot en met juli 2013.
2.2.
Ook in de periode van augustus 2013 tot april 2015 heeft [eisende partij] werkzaamheden verricht voor [gedaagde partij] .
2.3.
In april 2015 is [eisende partij] in dienst getreden bij [A] .

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert - samengevat -:
[gedaagde partij] te veroordelen tot betaling van € 30.163,22, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2016,
te verklaren voor recht dat [eisende partij] ten titel van een arbeidsovereenkomst in fulltime dienstverband werkzaamheden heeft verricht voor [Y] in de periode van 1 augustus 2013 tot april 2015,
[gedaagde partij] op straffe van een dwangsom te veroordelen tot het verstrekken van deugdelijke salarisspecificaties en deugdelijke jaaropgaves over de periode van 1 augustus 2013 tot april 2015,
[gedaagde partij] te veroordelen tot betaling van het netto equivalent van het achterstallige loon over de periode van 1 augustus 2013 tot april 2015, uitgaande van een bruto maandloon van € 2.510,10, te vermeerderen met de bruto vakantietoeslagen en bruto betalingen voor overwerk en te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente,
[gedaagde partij] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen van [eisende partij] betreffen een tweetal aspecten, te weten de vordering voor zover die betrekking heeft op de door [eisende partij] als zelfstandige in opdracht en voor rekening van [gedaagde partij] verrichte werkzaamheden en de in dat verband al dan niet verrekende bedragen en de vorderingen voor zover die betrekking hebben op het door [eisende partij] gestelde dienstverband van hem bij [gedaagde partij] .
4.2.
Het gevorderde bedrag van € 30.163,22 betreft door [eisende partij] als zelfstandige in opdracht en voor rekening van [gedaagde partij] uitgevoerde werkzaamheden. De hoogte van dat bedrag overstijgt de bevoegdheid van de kantonrechter om van die vordering kennis te nemen. In lid 2 van artikel 94 Rv is evenwel bepaald dat, indien een zaak meer vorderingen betreft en tenminste één daarvan een vordering is als bedoeld in artikel 93 onder c of d - in dit geval vorderingen betreffende een gestelde arbeidsovereenkomst -, deze vorderingen alle door de kantonrechter worden behandeld en beslist, voor zover de samenhang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet. Het feit dat de ene vordering is gegrond op door [eisende partij] als zelfstandige voor [gedaagde partij] uitgevoerde werkzaamheden en de overige vorderingen op een door [eisende partij] gestelde arbeidsovereenkomst met [gedaagde partij] , acht de kantonrechter onvoldoende om te concluderen dat sprake is van een zodanige samenhang tussen die vorderingen die zich tegen afzonderlijke behandeling verzet. Die vorderingen dienen immers op hun eigen merites te worden beoordeeld. Door [eisende partij] zijn voor het overige in dit kader geen andere stellingen naar voren gebracht op grond waarvan daarover anderszins zou kunnen worden geoordeeld. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de vordering betreffende de door [eisende partij] als zelfstandige uitgevoerde werkzaamheden verwezen dient te worden naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken bij de rechtbank.
4.3.
De door [eisende partij] in de dagvaarding onder II, II en IV ingestelde vorderingen zijn gegrond op een door hem gestelde tussen partijen mondeling gesloten arbeidsovereen-komst, waarbij [eisende partij] met ingang van augustus 2013 bij [gedaagde partij] in dienst zou zijn getreden tegen een bruto salaris van € 2.510,10 per maand.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eisende partij] in de periode van augustus 2013 tot april 2015 werkzaam is geweest voor [gedaagde partij] . Het onderhavige geschil betreft de vraag of [eisende partij] die werkzaamheden heeft verricht in het kader van een tussen partijen overeengekomen dienstverband dan wel - evenals voorheen - als zelfstandige. De kantonrechter kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het geschil lijkt te zijn ingegeven door kennelijke problemen die [eisende partij] - zoals ook in de dagvaarding is gesteld - in 2015 heeft gekregen met de belastingdienst. Onderliggende stukken van die problemen zijn niet overgelegd, noch stukken van door [eisende partij] betreffende de onderhavige periode gedane belastingaangiftes, waaruit zou kunnen blijkens op welke wijze [eisende partij] zijn inkomsten voor die periode bij de belastingdienst heeft verantwoord. In die stukken zou wellicht een aanwijzing gelegen kunnen zijn voor de door [eisende partij] gestelde arbeidsovereenkomst. Bij gebreke van die stukken dient te worden uitgegaan van de stellingen van partijen en de door hen ingebrachte stukken, waarbij op [eisende partij] de bewijslast rust van zijn stellingen nu [eisende partij] zich beroept op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde feiten.
4.5.
[eisende partij] heeft aan de gestelde arbeidsovereenkomst ten grondslag gelegd dat mondeling is overeengekomen dat [gedaagde partij] maandelijks een bedrag van € 2.510,10 aan (bruto)loon aan hem zou betalen voor door hem te verrichten (vervoers)werkzaamheden in fulltime dienstverband. Nadat [gedaagde partij] hiertegen uitdrukkelijk verweer heeft gevoerd, heeft [eisende partij] geen nadere toelichting gegeven over de wijze van totstandkoming van de arbeidsovereenkomst, de datum wanneer de arbeidsovereenkomst zou zijn gesloten, de vraag of partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd zijn overeengekomen, noch over overige alleszins gebruikelijke aspecten die bij het sluiten van een arbeidsovereenkomst aan de orde komen, zoals arbeidstijden, verlof, verlofdagen en dergelijke.
4.6.
Met name vanwege de uitdrukkelijke betwisting van de arbeidsovereenkomst had het op de weg van [eisende partij] gelegen zijn stellingen op dit punt nader te onderbouwen en daarbij voldoende informatie te verschaffen over de essentialia van een arbeidsovereenkomst en de daarbij van belang zijnde aspecten. Daarover is door [eisende partij] nauwelijks informatie verschaft. Een wezenlijk element van een arbeidsovereenkomst is bovendien de gezagsverhouding tussen partijen, waarbij onder meer de wijze van invulling van de overeengekomen werkzaamheden een belangrijk punt is. Behoudens de stelling dat hij in fulltime dienstverband werkzaam is geweest, ontbreekt daarover verdere informatie.
4.7.
Uit de door [eisende partij] overgelegde bankafschriften blijkt wel dat de betalingen door [gedaagde partij] vanaf augustus 2013 anders werden aangeduid dan voorheen. Waar tot augustus 2013 door [gedaagde partij] telkens factuurnummers werden vermeld bij de overboeking van bedragen naar [eisende partij] , zijn de betalingen door [gedaagde partij] vanaf die maand voornamelijk gedaan onder de vermelding "voorschot" en "deel". Alleen bij de betalingen op 26 augustus 2013 en 3 maart 2015 is "salaris" en bij de betaling op 3 juni 2016 is vermeld "deel loon". Voorts blijkt uit die afschriften dat de maandelijkse betalingen door [eisende partij] van € 150,00 betreffende een kennelijke vergoeding aan [gedaagde partij] voor het gebruik van haar vervoersvergunning met ingang van de maand augustus 2013 zijn gestopt.
Een en ander is echter onvoldoende om daaruit de gestelde arbeidsovereenkomst af te leiden.
4.8.
Voor zover er al sprake zou kunnen zijn een arbeidsovereenkomst, dan kan die - zoals uit de overgelegde stukken blijkt - alleen betrekking op de periode van december 2014 en januari 2015. In dit verband heeft [gedaagde partij] voldoende aannemelijk gemaakt dat de desbetreffende stukken uitsluitend en alleen ten behoeve van [eisende partij] zijn opgemaakt in verband met het verkrijgen van een hypothecaire lening door [eisende partij] , waarbij het niet de bedoeling van partijen was dat een arbeidsovereenkomst zou gelden.
4.9.
Op grond van het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat niet kan worden uitgegaan van een arbeidsovereenkomst tussen [eisende partij] en [gedaagde partij] gedurende de periode van 1 augustus 2013 tot april 2015. De kantonrechter ziet bij gebreke van genoegzame onderbouwing van de stellingen geen aanleiding [eisende partij] toe te laten tot nadere bewijslevering daarvan, zodat de in het kader van die arbeidsovereenkomst ingestelde vorderingen dienen te worden afgewezen.
4.10.
Op grond van al het vorenstaande zal worden beslist zoals hierna is bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen voor wat betreft de door [eisende partij] gestelde arbeidsovereenkomst af,
5.2.
verklaart zich voor wat betreft de gevorderde veroordeling tot betaling van een bedrag van € 30.163,22 onbevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen,
5.3.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de afdeling burgerlijk recht van deze rechtbank Limburg, zittingslocatie Roermond,
5.4.
deelt mede dat partijen in het vervolg van deze procedure alleen kunnen procederen bij advocaat,
5.5.
bepaalt dat de door elk van partijen te stellen advocaat zich bij akte, uiterlijk in te dienen op de schriftelijke rol van de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de afdeling burgerlijk recht van deze rechtbank zittingslocatie Roermond d.d. 8 november 2017 om 10.00 uur, dient uit te laten over de wijze waarop men wenst voort te procederen,
5.6.
wijst partijen erop dat de kamer voor andere zaken dan kantonzaken zal beslissen over de proceskosten in deze procedure, waaronder het door de kantonrechter berekende griffierecht van € 78,00 voor [eisende partij] ,
5.7.
wijst [eisende partij] erop dat na verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd is, dat deze verhoging kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat deze verhoging binnen 4 weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie zijn gestort,
5.8.
wijst [gedaagde partij] erop dat na verwijzing griffierecht verschuldigd is, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht binnen 4 weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie zijn gestort,
5.9.
wijst [gedaagde partij] erop dat van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
1º. een afschrift van het besluit tot toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag om een toevoeging dan wel
2º. een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ten behoeve van vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging); zie www.rvr.org; bij meerdere gedaagden: wijst gedaagden erop dat van hen slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven, indien zij bij dezelfde advocaat verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen of gelijkluidend verweer voeren.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Rijksen en in het openbaar uitgesproken.
type: TC
coll: