Op deze grondslag vordert eiser uiteindelijk:
a: verklaring voor recht dat de eiser toekomende ontslagvergoeding € 185.930,37 bruto bedraagt, te vermeerderen met de bruto waarde in geld van 30 vakantiedagen over het jaar 2016, zijnde € 22.134,57,
b: veroordeling van gedaagde tot betaling van het netto equivalent van het bedrag sub a, onder aftrek van het reeds aan eiser betaalde bedrag,
c: verklaring voor recht dat eiser vanaf 27 mei 2016 ononderbroken tot aan 15 december 2016 arbeidsongeschikt is geweest,
d: verklaring voor recht dat er ten aanzien van eiser gedurende de periode van 1 juni 2016 tot 15 december 2016 geen sprake is geweest van non-activiteit in de zin van de wet normering topinkomens, zodat het gedaagde verboden is loonkosten over die periode te verrekenen met de eiser toekomende vergoeding,
e: veroordeling van gedaagde tot uitbetaling van de 30 door eiser niet opgenomen verlofdagen, indien de tegenwaarde daarvan niet reeds samen met het sub a bedoelde jaarsalaris aan eiser toegekend zou zijn,
f: veroordeling van gedaagde tot afgifte van het onderzoeksrapport van Integis, op straffe van een dwangsom,
g: veroordeling van gedaagde tot afgifte van een afschrift van de melding data lekken, zoals die werd gedaan, en het op de hoogte houden van eiser van de voortgang van een onderzoek, op straffe van een dwangsom,
h: veroordeling van gedaagde tot betaling van een nog niet uitbetaalde onkostendeclaratie tot een bedrag van € 634,00 netto, (welke vordering ter comparitie van partijen werd ingetrokken, zodat daarop niet meer behoeft te worden beslsist),’