ECLI:NL:RBLIM:2017:979

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
7 februari 2017
Zaaknummer
03/700084-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking door medewerkers van reinigingsdienst

Op 7 februari 2017 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee medewerkers van de reinigingsdienst RD4, die zijn veroordeeld voor verduistering in dienstbetrekking. De verdachten, werkzaam bij [naam bedrijf], hebben op 28 mei 2013 een hoeveelheid koningszilver, een zilveren kist en een statutenboek verduisterd. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen van verduistering, ondanks dat de verdachte niet zelf het koningszilver had meegenomen. De rechtbank vond dat de samenwerking tussen de verdachten zodanig was dat dit als medeplegen kon worden aangemerkt. De verdachten kregen een taakstraf van 150 uur opgelegd, met de voorwaarde dat bij niet-naleving 75 dagen hechtenis zou volgen. Daarnaast was er een tweede tenlastelegging, waarbij een busje pepperspray in het bezit van de verdachte werd aangetroffen, wat ook wettig en overtuigend bewezen werd verklaard. De rechtbank hield rekening met het tijdsverloop en de gevolgen van de verduistering voor de verdachten, waaronder het verlies van hun baan en de schadevergoeding aan [naam bedrijf]. De rechtbank besloot geen voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gezien de tijd die verstreken was sinds de feiten en het feit dat de verdachten sindsdien geen strafbare feiten meer hadden gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700084-14
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 februari 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats en datum] ,
wonende te [adres verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. B.H.M. Nijsten, advocaat kantoorhoudende te Cadier en Keer.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 januari 2017. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:als medewerker van [naam bedrijf] samen met een ander een hoeveelheid koningszilver, een zilveren kist en een statutenboek, heeft verduisterd dan wel geheeld;
Feit 2:een busje pepperspray voorhanden heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde onder 1 subsidiair (heling) en onder 2 wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde (verduistering) dient vrijspraak te volgen. Anders dan de verdachte heeft de medeverdachte [mededader] namelijk het koningszilver onder zich gehouden en mee naar huis genomen. Van verduistering door de verdachte is dan geen sprake.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1 primair ten laste gelegde feit. De verdachte werkte op een andere afdeling dan de medeverdachte, die direct betrokken was bij het uitsorteren van de binnengekomen goederen. Toen de medeverdachte het koningszilver aantrof, heeft hij de verdachte erbij betrokken. De verdachte had de goederen niet onder zich en is niet degene geweest die de voorwerpen mee naar huis heeft genomen. Dat heeft de medeverdachte gedaan. Van verduistering is dus geen sprake. Voor het overige refereert de raadsman zich voor wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de heling van de zilveren kist en het statutenboek. De verdachte heeft daar niets mee van doen gehad.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank is anders dan de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het onder 1 primair tenlastegelegde (medeplegen van de verduistering in dienstbetrekking) bewezen kan worden geacht. De verdachte was, evenals medeverdachte [mededader] , op 28 mei 2013, de dag dat het koningszilver door [mededader] op het bedrijfsterrein van [naam bedrijf] werd aangetroffen, werkzaam als medewerker van Reinigingsdienst [naam bedrijf] . Beiden waren ervan op de hoogte dat spullen die aangevoerd en uitgesorteerd worden bij [naam bedrijf] niet mee naar huis mogen worden genomen. Toen [mededader] het koningszilver aantrof tijdens het sorteren van binnengekomen spullen, heeft hij de verdachte, die op dat moment ook werkzaam was bij [naam bedrijf] , gevraagd om ernaar te komen kijken. Tijdens deze samenkomst die op het terrein van [naam bedrijf] plaatsvond, hebben zij vervolgens afgesproken dat [mededader] het koningszilver mee naar huis zou nemen, met de bedoeling dit te verkopen. De opbrengst hiervan zou daarna verdeeld worden tussen [mededader] en de verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking dat dit kan worden aangemerkt als “medeplegen van verduistering in dienstbetrekking”. Dat de verdachte op een andere afdeling werkzaam was en niet degene is geweest die het koningszilver mee naar huis had genomen, maakt de conclusie dat er sprake is geweest van verduistering niet anders.
De rechtbank vindt het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking op de wijze als hierna onder 3.4 is weergegeven wettig en overtuigend bewezen, gelet op de navolgende bewijsmiddelen:
 de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 24 januari 2017;
 het proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam X] , doorgenummerde dossierpagina’s 97 tot en met 99;
 het proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [mededader] , doorgenummerde dossierpagina’s 75 tot en met 78;
 het geschrift, zijnde de kennisgeving van inbeslagneming, doorgenummerde dossierpagina 231;
 overige geschriften, zijnde gespreksverslagen, opgemaakt door de [naam bank] , doorgenummerde dossierpagina’s 290 tot en met 292, 293 en 294, 299 tot en met 301.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het verduisteren van een zilveren kist en het statutenboek. Daarvoor bevindt zich in het dossier onvoldoende bewijs.
De rechtbank vindt verder het onder 2 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op de navolgende bewijsmiddelen:
 de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 24 januari 2017;
 het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina 218;
 het proces-verbaal van onderzoek wapen, doorgenummerde dossierpagina’s 225 en 226.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1. primair.
op 28 mei 2013 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een hoeveelheid zilver (te weten een zilveren koningsvogel en koningszilver), toebehorende aan [naam schutterij] , en welke goederen verdachte en zijn mededader uit hoofde van hun persoonlijke dienstbetrekking als medewerker van reinigingsdienst [naam bedrijf] onder zich hadden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
op 7 februari 2014 in de gemeente Brunssum een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een weerloosmakende en traanverwekkende stof van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1 primair:
medeplegen van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft;
T.a.v. feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van drie jaren en een taakstraf van 150 uur, subsidiair 75 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een voorwaardelijke gevangenisstraf,
gelet op het tijdsverloop, niet meer gerechtvaardigd is. De raadsman heeft zich gerefereerd ten aanzien van het op te leggen aantal uren taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Zuid-Limburg werd in mei 2013 opgeschrikt door het bericht dat een kist met kostbaar koningszilver en kostbare documenten uit een kluis bij de [naam bank] in Kerkrade was verdwenen. De stukken die getuigden van eeuwen geschiedenis van de schutterij, de [naam schutterij] , bleken op 31 mei 2013 spoorloos. Na een onderzoek door de [naam bank] en de politie moest de [naam bank] erkennen dat de kluisruimte leeggemaakt was en dat de kist met de kostbaarheden op 28 mei 2013 met reinigingsdienst [naam bedrijf] was meegegeven. De kist, die uiteraard niet had mogen worden meegegeven, was toch afgevoerd. De medewerkers die de kluisruimte moesten leegmaken hadden de kist nog opengebroken en het zilver voor de grap omgehangen, maar daarna hadden ze de inhoud van de kist als rommel van de carnavalsvereniging in de garage bij de af te voeren spullen gezet.
Een medewerker van [naam bedrijf] zei op de ophaaldag tegen een medewerker van de [naam bank] dat hij de spullen herkende als van de schutterij en hij vroeg nog “Zou je dat wel meegeven?”, maar de medewerker zei dat hij het mee moest nemen.
Zo kwamen de kostbaarheden van de schutterij bij [naam bedrijf] , waar [mededader] , de medeverdachte in deze zaak, belast was met het uitsorteren van binnengekomen goederen. In blauwe bakken werden de spullen van de [naam bank] , waaronder het koningszilver van de schutterij, aangevoerd. [mededader] zag dat hij iets bijzonders aangevoerd kreeg en hij zette de bak waarin het zilver zat apart, om het later eens goed te kunnen bekijken. Wat erbij was aan papieren gooide hij bij het oud papier, omdat het vuil was.
Op een rustiger moment riep hij [verdachte] erbij en ze bekeken samen de vondst. Ze hadden allebei wel in de gaten dat het iets bijzonders was en besloten de “ketting” mee te nemen en te proberen om hem te verkopen. De opbrengst zouden ze samen delen.
Hier gingen de beide verdachten flink in de fout: het was de medewerkers van [naam bedrijf] verboden om zich spullen toe te eigenen en mee naar huis te nemen. Verduistering in dienstbetrekking, heet dat dan.
Nadat de [naam bank] ontdekt had dat de kostbaarheden van de schutterij waren verdwenen, werd in allerijl [naam bedrijf] verwittigd in een poging om te redden wat te redden viel. Maar bij [naam bedrijf] was niets meer te vinden. Binnengekomen goederen worden direct gesorteerd en wat niet meer bruikbaar is, wordt in een grote pers vernietigd. Waarschijnlijk zou dat ook met de goederen van de schutterij gebeurd zijn, was de gedachte.
De medewerkers werden bij elkaar geroepen en hun werd medegedeeld dat, mocht iemand het zilver hebben gevonden, diegene dat moest zeggen. Er werd bij verteld hoe belangrijk en waardevol de spullen van de schutterij waren. In die dagen was er veel over te doen in het Limburgse nieuws. Foto’s werden getoond, een beloning werd uitgeloofd. De spullen mochten ook anoniem worden ingeleverd.
Hier gingen de beide verdachten opnieuw in de fout. Ze hielden hun mond en zeiden niet dat zij het zilver inmiddels in hun bezit hadden. De schutterij kreeg haar kostbaarheden niet terug. Wat bracht de verdachten daartoe? Angst om het werk te verliezen, maar ook het vooruitzicht op een flinke som geld zodra ze “de ketting”, het zilver, hadden kunnen verkopen.
De [naam schutterij] leek zich erbij te moeten neerleggen dat het koningszilver en de documenten voorgoed verloren waren gegaan. Een groot cultuurhistorisch verlies.
Tot het moment dat er weer beweging in de zaak kwam. Iemand meldde zich bij [naam bedrijf] met de mededeling dat [verdachte] hem foto’s van iets waardevols had laten zien en dat [verdachte] dat wilde verkopen. En [naam bedrijf] meldde dat weer bij de politie. Er werd een undercoveractie opgezet en zo werd [verdachte] in de val gelokt. Terwijl hij het geld dat hij van de undercoveragenten had gekregen zat te tellen, viel de politie zijn woning binnen en werd hij aangehouden. Het zilver, dat al die tijd onder de vogelren had gelegen, kon via de politie teruggegeven worden aan de [naam schutterij] . Een paar dagen later werd [mededader] aangehouden.
De [naam bank] heeft een grote fout gemaakt en daar is het allemaal mee begonnen. De beide verdachten hebben daarvan willen profiteren en zijn daardoor zelf in de fout gegaan. De raadsman heeft nog gezegd dat het maar goed is, dat dat zo is gebeurd omdat het zilver daardoor bewaard is gebleven. Maar dat volgt de rechtbank niet. Toen [mededader] het koningszilver ontdekte, had hij daarmee naar zijn leidinggevende moeten gaan in plaats van het voor zichzelf en [verdachte] apart te zetten en mee naar huis te nemen. Ook later hebben ze nog veel gelegenheid gekregen om zich te melden en het zilver terug te geven. Van die gelegenheid hebben ze geen gebruik gemaakt, als gezegd uit angst om het werk te verliezen maar ook om er veel geld aan te verdienen.
Verduistering is een ernstig strafbaar feit, zeker als dat in dienstbetrekking gebeurt. Goederen die door de werkgever aan de medewerker worden toevertrouwd, mogen niet door de medewerker worden meegenomen. Dat stond ook zo in de reglementen van [naam bedrijf] . De beide verdachten hebben het vertrouwen dat in hen gesteld was ernstig beschaamd.
De verduistering heeft voor beide verdachten grote gevolgen gehad. Ze hebben beiden hun baan verloren. Ze moeten beiden schadevergoeding aan [naam bedrijf] betalen, vanwege kosten die [naam bedrijf] voor het onderzoek heeft gemaakt. De verdachten zeggen van hun fouten te hebben geleerd en ze hebben hun spijt over de gang van zaken betuigd. Bovendien is de strafzaak tegen de verdachten om onduidelijke redenen heel erg lang op de plank blijven liggen voordat deze bij de rechtbank werd aangebracht. De rechtbank zal met deze omstandigheden rekening houden bij het bepalen van de strafmaat. De straf wordt daardoor lager.
Op zichzelf is de eis van de officier van justitie passend als straf voor wat gebeurd is. De rechtbank ziet echter niet meer het nut van een voorwaardelijke gevangenisstraf nu het meer dan drie jaar geleden is dat de verdachten het zilver verduisterden. Gewoonlijk dient zo’n voorwaardelijke gevangenisstraf om iemand ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. In de periode sinds de verduistering hebben de beide verdachten geen strafbare feiten meer gepleegd. De overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de zaak berecht zou moeten worden brengt mee dat de rechtbank die voorwaardelijke gevangenisstraf niet meer zal opleggen. De verdachten zullen worden veroordeeld tot alleen de taakstraf die de officier van justitie heeft geëist: 150 uur werken en als dat niet gebeurt 75 dagen hechtenis. Bij de verdachte [verdachte] is ook nog een pepperspraybusje gevonden. Dat is een verboden wapen. De rechtbank ziet echter na al die tijd geen aanleiding meer om daar nog extra straf voor op te leggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4. is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de bewezen verklaarde feiten tot een taakstraf voor de duur van
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van twee uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en mr. J.H.M. Engels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van
7 februari 2017.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 4 maart 2013 tot en met 31 mei 2013 in de gemeente Heerlen, in elk geval in de provincie Limburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een hoeveelheid zilver (te weten een zilveren koningsvogel en/of koningszilver en/of een zilveren kist) en/of een statutenboek, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [naam schutterij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als medewerker van reinigingsdienst [naam bedrijf] , in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 4 maart 2013 tot en met 7 februari 2014 in de provincie Limburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een hoeveelheid zilver (te weten zgn. koningszilver), voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van
voornoemd zilver wist(en) of redelijkerwijs moest(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
hij op of omstreeks 7 februari 2014 in de gemeente Brunssum een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700084-14
Proces-verbaal van de openbare zitting van 7 februari 2017 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats en datum] ,
wonende te [adres verdachte] ,
Raadsman is mr. B.H.M. Nijsten, advocaat, kantoorhoudende te Cadier en Keer.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
, griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is wel/niet in de zittingzaal aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van Politie Eenheid Limburg, District Parkstad, proces-verbaalnummer 2013057063, gesloten d.d. 24 mei 2014, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1027, paginanummering rechts onder aan de pagina.