ECLI:NL:RBLIM:2017:9788

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 oktober 2017
Publicatiedatum
10 oktober 2017
Zaaknummer
5960346 \ CV EXPL 17-4027
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake arbeidsovereenkomst en salarisgeschil tussen imam en stichting

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil tussen een imam, aangeduid als [eisende partij], en de stichting STICHTING ISLAMITISCH CENTRUM WESTELIJKE MIJNSTREEK, tevens h.o.d.n. STICHTING MARKAZ AL HOUDA en MARKAZ AL HOUDA, over de inhoudingen op het salaris van de imam. De procedure begon met een dagvaarding op 24 april 2017, gevolgd door een conclusie van antwoord en een comparitie van partijen op 31 augustus 2017. De imam vorderde onder andere de afgifte van loonspecificaties en betaling van het volledige salaris, inclusief wettelijke verhogingen en buitengerechtelijke incassokosten. De stichting voerde verweer en stelde dat de imam geen belang meer had bij zijn vorderingen, omdat hij de meeste loonspecificaties al had ontvangen.

De kantonrechter oordeelde dat de inhoudingen op het salaris van de imam gerechtvaardigd waren, aangezien deze voornamelijk voortkwamen uit wettelijk verplichte inhoudingen. De vordering tot afgifte van de loonspecificaties werd afgewezen, omdat de imam onvoldoende had aangetoond dat hij nog recht had op de gevraagde specificaties. Ook de vorderingen met betrekking tot het salaris en de schadevergoeding werden afgewezen, omdat de imam niet had aangetoond dat er onterecht inhoudingen waren gedaan. De kantonrechter concludeerde dat de stichting niet aansprakelijk was voor de schade die de imam zou hebben geleden door vermeende tekortkomingen in de arbeidsovereenkomst.

Uiteindelijk werd de imam als in het ongelijk gestelde partij aangemerkt en veroordeeld in de proceskosten van de stichting, die op € 500,00 werden begroot. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5960346 \ CV EXPL 17-4027
Vonnis van de kantonrechter van 11 oktober 2017
in de zaak van:
[eisende partij],
wonende te [woonplaats eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. J. el Hannouche,
tegen:
de stichting STICHTING ISLAMITISCH CENTRUM WESTELIJKE MIJNSTREEK, tevens h.o.d.n. STICHITNG MARKAZ AL HOUDA en MARKAZ AL HOUDA,
gevestigd te Geleen,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. H. Barrahmun.
Partijen worden hierna verder [eisende partij] en de stichting genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 april 2017,
  • de conclusie van antwoord,
  • de beslissing waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
  • de door [eisende partij] ten behoeve van de comparitie bij brief van 22 augustus 2017 overgelegde stukken,
  • de op 31 augustus 2017 gehouden comparitie van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben op 28 juli 2009 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten, waarbij [eisende partij] met ingang van 1 september 2009 voor een periode van 2 jaar bij de stichting in dienst is getreden in de functie van imam en godsdienstleraar tegen een bruto salaris van € 1.800,00 per maand exclusief vakantiegeld. De uitvoering van deze overeenkomst is voor de periode van 1 september 2009 tot 8 juni 2010 vanwege verblijf van [eisende partij] in Marokko opgeschort.
2.2.
Op 18 augustus 2010 hebben partijen een arbeidsovereenkomst gesloten, waarbij [eisende partij] op 8 juni 2010 bij de stichting in dienst is getreden in de functie van imam voor een periode van 3 jaar tegen een bruto salaris van € 1.440,00 bruto per maand exclusief vakantiegeld.
2.3.
Op 10 mei 2013 hebben partijen een arbeidsovereenkomst gesloten, waarbij [eisende partij] op 8 juni 2013 bij de stichting in dienst is getreden in de functie van imam voor een periode van 1 jaar tegen een bruto salaris van € 1.490,00 per maand exclusief vakantiegeld.
2.4.
Op 21 maart 2014 hebben partijen een arbeidsovereenkomst gesloten, waarbij [eisende partij] op 8 juni 2014 bij de stichting in dienst is getreden in de functie van imam voor een periode van 1 jaar tegen een bruto salaris van € 1.490,00 bruto per maand exclusief vakantiegeld.
2.5.
Op 3 april 2015 hebben partijen een arbeidsovereenkomst gesloten, waarbij [eisende partij] op 8 juni 2015 bij de stichting in dienst is getreden in de functie van imam voor een periode van 1 jaar tegen een bruto salaris van € 1.505,00 per maand exclusief vakantiegeld.
2.6.
In voormelde vanaf 18 augustus 2010 gesloten arbeidsovereenkomsten is telkens in artikel 8 bepaald dat er geen verplichte pensioenregeling is.
2.7.
Partijen hebben op 8 juni 2010 een huurovereenkomst gesloten, waarbij [eisende partij] met ingang van deze datum een kamer huurt van de stichting in het pand [adres] te [plaats] met een aanvangshuur van € 400,12 per maand.
2.8.
Bij brief van 31 januari 2016 heeft de stichting de arbeidsovereenkomst met [eisende partij] opgezegd tegen 1 maart 2016.

3.Het geschil

in het incident
3.1.
[eisende partij] vordert de stichting op straffe van een dwangsom te veroordelen tot afgifte van de loonspecificaties gedurende de tijd dat hij werkzaam was bij de stichting.
3.2.
De stichting voert verweer tegen deze vordering, waarbij de stichting zich onder overlegging van een aantal salarisspecificaties onder meer op het standpunt stelt dat [eisende partij] geen belang meer heeft bij deze vordering.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Het verweer van de stichting met betrekking tot de incidentele vordering is door [eisende partij] niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat uitgegaan zal worden van de juistheid van de stellingen van de stichting. Op grond daarvan moet geconcludeerd worden dat [eisende partij] geen belang meer heeft bij zijn vorderingen, nu hij - behalve de specificaties betreffende een paar maanden uit 2010 - het merendeel van de door hem gewenste loonstroken heeft ontvangen. De stichting heeft zich bovendien bereid verklaard de eventueel ontbrekende specificaties te verstrekken zodra zij weer over haar administratie kan beschikken. De vordering tot afgifte van de salarisspecificaties zal derhalve worden afgewezen.
in de hoofdzaak
4.2.
[eisende partij] vordert - samengevat - :
de stichting te veroordelen tot betaling van het volledige salaris waar [eisende partij] aanspraak op maakt vanaf de datum van indiensttreding tot het einde van het dienstverband,
de stichting te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente over dat deel van het loon dat de stichting niet tijdig aan [eisende partij] heeft betaald,
de stichting te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.915,56 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding,
voor recht te verklaren dat de stichting aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst,
de stichting te veroordelen tot betaling van de door [eisende partij] geleden schade als gevolg van de toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst,
de stichting te veroordelen in de proceskosten en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.3.
De stichting voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De hiervoor onder 1 en 2 vermelde vorderingen van [eisende partij] zijn gegrond op de stelling dat sprake is van onterechte inhoudingen op zijn salaris. Ter comparitie zijn de op het salaris van [eisende partij] ingehouden bedragen besproken. Uit de overgelegde salarisspecificaties blijkt dat de achtergrond van die inhoudingen met name is gelegen in de wettelijk verplichte inhoudingen. Voor zover sprake is van andere inhoudingen op het salaris, is de achtergrond daarvan ter comparitie besproken, welke achtergronden overigens ook reeds door de stichting bij haar verweer zijn aangevoerd en toegelicht. Op grond daarvan acht de kantonrechter die inhoudingen dan ook gerechtvaardigd. Indien en voor zover al een te hoog bedrag aan loonheffing is ingehouden, staat het [eisende partij] vrij zulks bij de belastingdienst aan de orde te stellen en teruggave daarvan te vragen. De stichting kan in dat verband in ieder geval niet veroordeeld worden tot teruggave van eventueel te veel ingehouden loonheffing. Ditzelfde geldt ook ten aanzien van de ingehouden premie ouderdomspensioen. Deze inhouding betreft anders dan kennelijk door [eisende partij] wordt verondersteld geen door de stichting afgesloten pensioenregeling waarvoor premie ingehouden wordt. Naar het oordeel van de kantonrechter ontbeert de desbetreffende vordering van [eisende partij] een grondslag.
5.2.
Voor zover uit de stellingen van [eisende partij] moet worden afgeleid dat anderszins aan hem op grond van de met de stichting gesloten arbeidsovereenkomsten toekomende bedragen niet zijn uitgekeerd, blijkt zulks niet uit de door partijen overgelegde salarisspecificaties, die overigens een aantal maanden uit 2010 en de gehele periode 2011 tot en met maart 2016 betreffen, noch uit de overige door partijen overgelegde producties. Door [eisende partij] is in dat verband ook onvoldoende gesteld over de grondslag van eventueel ten onrechte ingehouden bedragen en om welke omvang het in dat verband zou gaan, noch is daarover anderszins voldoende informatie verschaft. De kantonrechter ziet geen aanleiding [eisende partij] toe te laten tot nadere bewijslevering, zodat de desbetreffende vorderingen zullen worden afgewezen.
5.3.
De door [eisende partij] gevorderde verklaring voor recht dat de stichting aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst heeft betrekking op het door [eisende partij] gestelde niet tijdig en correct in orde maken van de verblijfsvergunning voor [eisende partij] . Niet gebleken is dat de stichting diende zorg te dragen voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor [eisende partij] . Wel heeft de voorzitter van de stichting ter comparitie uitdrukkelijk en niet weersproken in dit verband verklaard dat hij in privé [eisende partij] behulpzaam is geweest c.q. heeft willen zijn bij het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor [eisende partij] en daarbij kennelijk een fout heeft gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat zulks aan de stichting kan worden toegerekend.
De door [eisende partij] gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden afgewezen.
Deze afwijzing impliceert tevens dat er geen aanleiding bestaat voor toewijzing van de daarmee samenhangende vordering om de stichting te veroordelen tot betaling van de schade, nader op te maken bij staat, waarbij ook niet gebleken is welke in geld te waarderen schade [eisende partij] in dat verband heeft geleden.
5.4.
Nog in het midden latend dat de door [eisende partij] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten niet voor toewijzing in aanmerking zouden zijn komen, omdat die kosten kennelijk de kosten van de door [eisende partij] ingeschakelde gemachtigde betreffen, waarvoor een proceskostenveroordeling een vergoeding, betreffende een gedeelte van de kosten van de gemachtigde pleegt in te houden, komen deze vordering niet voor toewijzing in aanmerking omdat de overige vorderingen, waaraan deze vordering is verbonden, worden afgewezen.
5.5.
[eisende partij] wordt aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij, zodat hij zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van de stichting worden ter zake van salaris gemachtigde begroot op een bedrag van € 500,00 (2 x tarief € 250,00).
5.6.
De door de stichting gevorderde nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK en worden begroot op een half salarispunt conform het liquidatietarief proceskosten met een maximum van € 100,00 aan nakosten salaris.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst de vordering af,
6.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten aan de zijde van de stichting gevallen en tot op heden begroot op € 500,00,
6.3.
veroordeelt [eisende partij] onder de voorwaarde dat hij niet binnen 2 weken na aanschrijving door de stichting volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.P. Brouns en in het openbaar uitgesproken.
type: TC
coll: