In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil tussen een imam, aangeduid als [eisende partij], en de stichting STICHTING ISLAMITISCH CENTRUM WESTELIJKE MIJNSTREEK, tevens h.o.d.n. STICHTING MARKAZ AL HOUDA en MARKAZ AL HOUDA, over de inhoudingen op het salaris van de imam. De procedure begon met een dagvaarding op 24 april 2017, gevolgd door een conclusie van antwoord en een comparitie van partijen op 31 augustus 2017. De imam vorderde onder andere de afgifte van loonspecificaties en betaling van het volledige salaris, inclusief wettelijke verhogingen en buitengerechtelijke incassokosten. De stichting voerde verweer en stelde dat de imam geen belang meer had bij zijn vorderingen, omdat hij de meeste loonspecificaties al had ontvangen.
De kantonrechter oordeelde dat de inhoudingen op het salaris van de imam gerechtvaardigd waren, aangezien deze voornamelijk voortkwamen uit wettelijk verplichte inhoudingen. De vordering tot afgifte van de loonspecificaties werd afgewezen, omdat de imam onvoldoende had aangetoond dat hij nog recht had op de gevraagde specificaties. Ook de vorderingen met betrekking tot het salaris en de schadevergoeding werden afgewezen, omdat de imam niet had aangetoond dat er onterecht inhoudingen waren gedaan. De kantonrechter concludeerde dat de stichting niet aansprakelijk was voor de schade die de imam zou hebben geleden door vermeende tekortkomingen in de arbeidsovereenkomst.
Uiteindelijk werd de imam als in het ongelijk gestelde partij aangemerkt en veroordeeld in de proceskosten van de stichting, die op € 500,00 werden begroot. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.