ECLI:NL:RBLIM:2017:9782

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 oktober 2017
Publicatiedatum
10 oktober 2017
Zaaknummer
236234 / FA RK 17-2091
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot beëindiging gezag en ondertoezichtstelling van een minderjarige met machtiging tot uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 5 oktober 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, alsook een subsidiair verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat de moeder op dat moment onder psychiatrische behandeling was en er zorgen waren over haar opvoedvaardigheden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de beëindiging van het gezag op dat moment te verstrekkend zou zijn, gezien de onvoldoende informatie over de opvoedvaardigheden van de ouders en het perspectief van het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks haar problemen, samenwerkt met hulpverlening en dat er mogelijkheden zijn voor stabilisatie. De rechtbank heeft wel de ondertoezichtstelling van het kind uitgesproken voor de duur van één jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor zes maanden, om de ontwikkeling van het kind te waarborgen. De rechtbank heeft de beslissing over de verdere uithuisplaatsing aangehouden, zodat er meer onderzoek kan worden gedaan naar de opvoedmogelijkheden van de ouders en de ontwikkeling van het kind. De rechtbank heeft het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder afgewezen, maar benadrukt dat er binnen zes maanden duidelijkheid moet komen over het perspectief van het kind.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Roermond
zaakgegevens : C/03/236234 / FA RK 17-2091
datum uitspraak: 5 oktober 2017
beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Eindhoven.
betreffende
[kind] (voorheen: [achternaam moeder] ), geboren op [geboortedag kind] 2016 te [geboorteplaats kind] , hierna te noemen [kind] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats moeder] ,
advocaat: mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen,
STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (hierna de GI),
kantoorhoudende te Venlo,
Voor de zitting is tevens uitgenodigd:
[de vader]hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats vader] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 24 mei 20147, ingekomen bij de griffie op 29 mei 2017;
- het rapport van de Raad van 22 augustus 2017.
Op 28 september 2017 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een tolk in de Marokkaanse taal;
- de vader,
- [vertegenwoordiger van de Raad] , vertegenwoordiger van de Raad,
- [vertegenwoordiger 1 GI] en [vertegenwoordiger 2 GI] , vertegenwoordigers van de GI;
- [ambulant hulpverleenster] , ambulant hulpverleenster van de moeder vanuit het FACT team.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [kind] wordt uitgeoefend door de moeder. Bij beschikking van deze rechtbank van 3 april 2017 is de GI belast met de voorlopige voogdij over [kind] .
[kind] verblijft in een pleeggezin.
De vader heeft [kind] op 28 juli 2017 erkend. De achternaam van [kind] is daarbij gewijzigd in ‘ [achternaam vader] ’.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogd over [kind] te benoemen.
Ter zitting heeft de Raad subsidiair verzocht om de ondertoezichtstelling over [kind] uit te spreken en een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing, beiden voor de duur van één jaar.

4.De beoordeling

4.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de moeder op 14 maart 2017 met een rechterlijke machtiging voor de duur van zes maanden is opgenomen in een GGZ-instelling, vanwege forse psychiatrische problematiek. Om die reden heeft de kinderrechter op 3 april 2017 ook een voorlopige voogdijmaatregel getroffen.
Op dit moment verblijft de moeder thuis met een voorwaardelijk rechterlijke machtiging tot 28 februari 2018.
4.2.
De Raad heeft in zijn rapportage geconcludeerd dat – indien de rechterlijke machtiging van de moeder wordt verlengd – een verzoek tot beëindiging van het gezag nodig is. Het herstel en stabilisering van de moeder duurt dan te lang voor [kind] .
Indien de machtiging niet wordt verlengd is een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk voor de ontwikkeling van [kind] . De GI kan dan wel met de ouders de voorwaarden voor een terugplaatsing bespreken. Dit moet dan binnen de voor [kind] aanvaardbare termijn, waarbij de hechting een cruciale rol speelt, mogelijk zijn.
Ter zitting heeft de Raadsvertegenwoordiger verzocht om de beslissing over het primaire verzoek aan te houden en de voorlopige voogdij te laten voortduren tot eind februari 2018.
4.3.
Namens de moeder is naar voren gebracht dat de moeder reeds vanaf april 2017 met voorwaardelijk ontslag is. Op 9 augustus 2017 is vervolgens een voorwaardelijke machtiging door de rechtbank uitgesproken tot 28 februari 2018. De moeder is relatief kort opgenomen geweest. Voorwaarden aan de in augustus afgegeven voorwaardelijke machtiging zijn het meewerken aan de hulp van het FACT team en het psychisch stabiel blijven. De moeder werkt mee en is stabiel. Namens de moeder wordt erkend dat de aanvaardbare termijn bij jonge kinderen korter is dan bij oudere kinderen. Het beëindigen van het gezag op dit moment zou toch prematuur zijn. De moeder staat welwillend tegenover hulpverlening en wil op termijn weer graag voor [kind] zorgen. De moeder erkent wel dat een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing (voor kortere duur), nodig zijn. De moeder wenst te benadrukken dat zij voor de geboorte van [kind] langere tijd stabiel is geweest. De moeder is ten tijde van de zwangerschap gestopt met haar medicatie en de indruk bestaat dat de geboorte van [kind] voor een terugval heeft gezorgd. Inmiddels neemt de moeder haar medicatie weer.
4.4.
Namens de GI is naar voren gebracht dat het perspectief van [kind] belangrijk is voor haar ontwikkeling. Voor [kind] zou het fijn zijn als duidelijk wordt dat zij bij het huidige pleeggezin mag blijven en dat dit voor de toekomst vast staat.
Van belang is dat [kind] bij de uithuisplaatsing (zij was toen ruim zes maanden oud) een ontwikkelingsachterstand had van vier maanden. Vanuit de GI is er onvoldoende vertrouwen dat de moeder de zorg voor [kind] aankan. De GI is zich ervan bewust dat dit niet goed te toetsen valt op dit moment. Opvallend is dat de moeder tijdens de omgangsmomenten [kind] benadert alsof ze ongeveer zes maanden oud is en niet alsof ze één jaar is. Moeder geeft er geen blijk van mee te groeien met de ontwikkeling van [kind] .
Namens de GI is benoemd dat de ouders ambivalent zijn ten opzichte van de gewenste woonplek, in die zin dat vooral de vader wisselend is in datgene wat hij wil. De vraag is dan of [kind] zal opgroeien bij de moeder, bij de ouders gezamenlijk of bij de vader en zijn (ex)partner.
4.5.
Door de vader is naar voren gebracht dat hij wil vechten voor [kind] . Hij wil er voor haar zijn. De erkenning was echter nog niet geregeld op het moment dat de moeder werd opgenomen. Daardoor heeft dat langer op zich laten wachten en stond de vader buiten spel. Dat is ook de reden waarom [kind] in een pleeggezin terecht is gekomen. De vader mocht haar niet meenemen, omdat hij juridisch gezien geen positie had.
4.6.
De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
4.7.
De rechtbank is op basis van de beschikbare informatie uit het Raadsrapport, alsmede het betoog van de advocaat van de moeder ter zitting van oordeel dat een beëindiging van het gezag op dit moment een te verstrekkende maatregel is. Het advies van de raad is gebaseerd op onderzoek dat vooral betrekking heeft op de periode dat de moeder was opgenomen in verband met psychiatrische problematiek en de periode kort daarna, waarin zij nog aan het stabiliseren was. De raad trekt naar het oordeel van de rechtbank te snel de conclusie dat de moeder niet of (voor [kind] ) niet snel genoeg zal stabiliseren om de opvoeding op zich te nemen. Ook de situatie van de vader en de eventuele (ondersteunende) rol die hij zou kunnen bieden, hebben, mede door zijn juridische status op dat moment, onvoldoende aandacht gekregen in het rapport.
Volgens de moeder is zij voor de geboorte van [kind] langere tijd (psychisch) stabiel geweest. Zij is tijdens de zwangerschap, zonder dokters advies, gestopt met haar medicatie en na de geboorte van [kind] psychotisch geraakt. Volgens de moeder is zij inmiddels (psychisch) gestabiliseerd, neemt zij trouw haar medicatie en werkt zij mee aan de hulpverlening die haar wordt geboden. De voor de moeder aanwezige hulpverleenster vanuit het FACT team, mevrouw [ambulant hulpverleenster] , die de rechtbank ter zitting als informant heeft aangemerkt, heeft verklaard dat het psychiatrische beeld van de moeder op dit moment voldoende stabiel is om met (minimale) hulp, bestaande uit het begeleiden en het aanbieden van structuur vanuit het FACT team, zelfstandig te kunnen wonen.
De rechtbank overweegt dat de vraag of de moeder (op termijn) en mogelijk de vader in staat zijn om voor [kind] te kunnen zorgen, ook ter zitting onbeantwoord is gebleven.
Er is onvoldoende informatie beschikbaar over de opvoedvaardigheden van de ouders en het perspectief van [kind] . Om die reden kan de rechtbank, anders dan de Raad – voor zo ver dat standpunt nog wordt gehandhaafd – niet tot het oordeel komen dat er reeds nu is voldaan aan het criterium van artikel 1:266 BW.
De rechtbank neemt daarbij in overweging dat niet in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat bij kinderen jonger dan één jaar er binnen zes maanden duidelijkheid moet zijn over de opvoedmogelijkheden van de ouders en dat, wanneer die duidelijkheid er nog niet is, gezagsbeëindiging de enige optie is. In deze zaak had vooralsnog volstaan kunnen worden met een verzoek tot een ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing zodat in het kader van de ondertoezichtstelling nader onderzoek gedaan kan worden naar de opvoedmogelijkheden en leerbaarheid van beide ouders enerzijds en de ontwikkeling en mogelijkheden van [kind] anderzijds. De rechtbank zal om die reden de verzochte gezagsbeëindiging afwijzen.
4.8.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de verzochte ondertoezichtstelling van de kinderen en machtiging tot uithuisplaatsing dat aan de voorwaarden van artikel 1:255 BW, alsmede aan artikel 1:265 BW is voldaan.
De rechtbank zal daarom de ondertoezichtstelling uitspreken voor de duur van één jaar. De rechtbank zal tevens een machtiging verlenen tot plaatsing van [kind] in een pleeggezin voor de duur van zes maanden en de beslissing voor de overige termijn aanhouden.
4.9.
Gelet op de leeftijd van [kind] – ruim 13 maanden – acht de rechtbank van groot belang dat de komende zes maanden duidelijk wordt waar het perspectief van [kind] ligt: bij (een van) de ouders of in het pleeggezin. Ter zitting is reeds besproken dat de gezinsvoogdes zal zorgen dat onderzocht wordt wat [kind] – gelet op haar leeftijd en de eventuele gehechtheid aan de pleegouders – nodig heeft en tevens wat de ouders haar kunnen bieden en of zij [kind] kunnen verzorgen en opvoeden. Twee weken voorafgaande aan de nog nader te bepalen zitting – medio maart 2018 – zal de gezinsvoogd hierover rapporteren.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
stelt [kind] onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, gevestigd te Roermond, tot 5 oktober 2018stelt de minderjarige onder toezicht, voor een termijn van een jaar, uit te voeren door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, namens Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg;
5.2.
verleent machtiging tot plaatsing van [kind] in een pleeggezin, tot 5 april 2018;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
houdt de beslissing omtrent de machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige aan;
5.5.
bepaalt dat de behandeling van het verzoek tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing voor wat betreft de resterende periode wordt voortgezet ter terechtzitting op een nader te bepalen datum en tijdstip in de maand maart 2018, waarvoor partijen nog een uitnodiging zullen ontvangen;
5.6.
wijst het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.Th.M. Raab (voorzitter), mr. M.I.J. Hegeman en
mr. drs. E.J.M. Boogaard-Derix, kinderrechters, in tegenwoordigheid van D.C. Tanghe als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch