Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het op 7 juli 2017 ter griffie ontvangen verzoekschrift met bijlagen 1 tot en met 26
- het op 11 september 2017 ter griffie ontvangen verweerschrift inclusief zelfstandige tegenverzoeken met bijlagen 1 tot en met 16
- de op 25 september 2017 van Phidec ontvangen aanvullende bijlagen 27 tot en met 34
- de mondelinge behandeling op 26 september 2017 ter gelegenheid waarvan namens Phidec een pleitnota ingebracht is.
2.De feiten
Mijn oprechte excuses voor de eventuele onduidelijkheid in deze. In mijn mail bedoelde ik uiteraard dat “ik” geen gebruik wens te maken van uw diensten en niet “wij”. Betreft een typefout. Zie de typefout ook nu pas helaas. (…) Immers, het is verre mijn bedoeling geweest om namens mijn broer te spreken. (…)”
3.Het geschil
4.De beoordeling
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
“We hebben het hier nota bene over een receptioniste. Het lijkt wel of ik van een mede-aandeelhouder af moet!”en het bericht van [naam directeur] van 27 juli 2017 (bijlage 32 verzoekschrift)
“onze gesprekken zijn de hele tijd gegaan over het vertrek van [verweerster, tevens verzoekster in de tegenverzoeken] bij Phidec”. Het ware beter geweest als van de zijde van Phidec serieus geprobeerd was de persoonlijke fricties die de verhouding tussen broer en zus [naam directeur] (om onduidelijk gebleven reden) zijn gaan bepalen, los te maken en los te zien van een werkverhouding die ook zonder een hechte vriendschappelijke band die normaliter eigen is aan de relatie broer/zus, heel wel kan functioneren. Hoewel ook [verweerster, tevens verzoekster in de tegenverzoeken] (al dan niet onder invloed van haar echtgenoot) soms en in sommige opzichten niet al te tactisch opgetreden is, ligt de verantwoordelijkheid voor het ontstaan en laten voortbestaan van gespannen werkverhoudingen in de onderneming primair bij Phidec en haar directeur. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Phidec door de onverzoenlijke opstelling van haar directeur te voorbarig gehandeld en de relatie tussen partijen onnodig onder druk gezet. In dit verband is het ook opvallend dat beide partijen er voor kozen de voorbereidende stappen bij haar poging tot mediation in juni 2017 niet over te laten aan de respectieve gemachtigden, die daar de professionaliteit voor in huis hebben en veel meer afstand kunnen bewaren tot de dagelijkse werkrealiteit dan de beide cliënten. [verweerster, tevens verzoekster in de tegenverzoeken] was dan immers niet in de verleiding gekomen om eigener beweging te reageren op correspondentie over opzet en doel van de te starten mediation. Zij maakte zich door de wijze waarop zij haar intenties verwoordde, onnodig kwetsbaar. Desondanks valt er in redelijkheid niet uit af te leiden dat [verweerster, tevens verzoekster in de tegenverzoeken] zich in het woordgebruik zodanig onheus of onredelijk heeft opgesteld dan wel uitgelaten (tegenover Phidec dan wel de beoogde mediator), dat dit de conclusie rechtvaardigt dat zij daarmee bijgedragen heeft aan verstoring van de arbeidsverhouding.