ECLI:NL:RBLIM:2017:9757

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 oktober 2017
Publicatiedatum
9 oktober 2017
Zaaknummer
6227221/AZ/17-168 09102017
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de Stichting Kinderopvang 't Rovertje

Op 9 oktober 2017 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, uitspraak gedaan in een zaak waarin de Stichting Kinderopvang 't Rovertje verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werkneemster, die als peuterleidster werkzaam was. De Stichting stelde dat de werkneemster niet in staat was om samen te werken met collega's, wat leidde tot het verzoek om ontbinding op verschillende gronden zoals genoemd in het Burgerlijk Wetboek. De werkneemster heeft verweer gevoerd en betwist dat er sprake was van een voldragen ontslaggrond. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor de stellingen van de Stichting en dat er geen functionerings- of beoordelingsgesprekken hadden plaatsgevonden waarin het disfunctioneren van de werkneemster aan de orde was gesteld. De kantonrechter concludeerde dat de Stichting niet voldoende had onderbouwd dat er sprake was van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het verzoek van de Stichting werd afgewezen en de Stichting werd veroordeeld in de proceskosten van de werkneemster, die tot dat moment waren begroot op € 600,00.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6227221 \ AZ VERZ 17-168
Beschikking van de kantonrechter van 9 oktober 2017
in de zaak van:
de stichting STICHTING KINDEROPVANG 'T ROVERTJE,
gevestigd te Reuver,
werkgeefster,
gemachtigde DAS Rechtsbijstand, mr. I. Ummels-Koks,
verzoekende partij in het verzoek,
verder te noemen de Stichting,
tegen:
[werkneemster],
wonend [adres werkneemster] ,
[woonplaats werkneemster] ,
werkneemster,
gemachtigde mr. B.C.J. Berden,
verwerende partij in het verzoek,
verder te noemen [werkneemster] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 9 augustus 2017 ter griffie ontvangen verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de aanvullende producties 35 t/m 51 van de zijde van [werkneemster] ;
- de mondelinge behandeling d.d. 25 september 2017.
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[werkneemster] , geboren op [geboortedag werkneemster] 1962, is op enig moment in 2004 dan wel 2006, bij de rechtsvoorgangster van de Stichting in dienst getreden en vervult thans de functie van peuterleidster tegen een loon van € 1.623,00 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten.
2.2.
De Stichting heeft [werkneemster] op 10 mei 2017 op non actief gesteld.
2.3.
Bij vonnis in kort geding d.d. 16 augustus 2017 heeft de kantonrechter de Stichting veroordeeld om [werkneemster] weer toe te laten tot haar werkplek teneinde de gebruikelijke en overeengekomen werkzaamheden te verrichten, als peuterleidster bij de Boemeltrein, vanaf het moment dat de medewerkers van de Boemeltrein gebruikelijk starten na de zomervakantie, althans in elk geval vanaf de 1e schooldag, te weten op 28 augustus 2017.
2.4.
[werkneemster] heeft in de week van 21 augustus 2017 haar werkzaamheden weer opgepakt.
2.5.
[werkneemster] is een goede werkneemster en op het (inhoudelijk) functioneren heeft de Stichting niets aan te merken.

3.Het geschil

3.1.
De Stichting verzoekt de tussen haar en [werkneemster] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel d, e, g danwel h Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
3.2.
[werkneemster] heeft verweer gevoerd en stelt zich op het standpunt dat het door de Stichting gestelde niet leidt tot een voldragen ontslaggrond.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat niet is gebleken dat het onderhavige verzoek verband houdt met een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670, leden 1 tot en met 4 en 10 van het BW, of enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst. Derhalve komt de kantonrechter toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
4.2.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW in verbinding met artikel 7:671b lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [werkneemster] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (Stcrt. 2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
4.3.
De Stichting verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 lid 3 onderdeel d (primair), e (subsidiair), g (meer subsidiair) en h (meest subsidiair) BW en stelt ter onderbouwing van het verzoek dat [werkneemster] niet in staat is gebleken met andere collega’s op een gelijkwaardig niveau samen te werken.
[werkneemster] heeft tot 2011 haar werkzaamheden zelfstandig uitgevoerd, met behulp van een aantal vrijwilligers. Vanaf 2011, na wijzigingen in de regelgeving aangaande de kinderopvang en de vroeg- en voorschoolse educatie, dient er minimaal 1 beroepskracht aanwezig te zijn per 8 kinderen, hetgeen betekende dat [werkneemster] niet langer alleen haar werkzaamheden mocht uitvoeren. In 2011/2012 zijn twee collega’s stukgelopen op de samenwerking met [werkneemster] , waarna [werkneemster] vanaf juli 2012 tot april 2017 heeft samengewerkt met mevrouw [X] . In april 2017 is ook mevrouw [X] afgehaakt. [werkneemster] is toen op non-actief gesteld.
In augustus 2017 is [werkneemster] wederom gestart en heeft zij samengewerkt met mevrouw [Y] .
4.4.
[werkneemster] heeft de stellingen van de Stichting bestreden. Uit niets blijkt hetgeen de Stichting [werkneemster] thans verwijt. Er hebben geen functionerings- en beoordelingsgesprekken plaatsgevonden, de Stichting heeft [werkneemster] nimmer aangesproken op disfunctioneren, er is geen verbetertraject gestart, noch is er ooit een plan van aanpak opgesteld. Er zijn ook geen verslagen, waaruit iets negatiefs over [werkneemster] zou kunnen worden afgeleid. [werkneemster] is een peuterleidster in hart en nieren en doet haar werk al vele jaren vol passie en plezier, waarvoor zij ook telkens door haar collega’s en leidinggevende(n) wordt geprezen en gecomplimenteerd. Zelfs nog nu, in aanloop naar deze procedure.
4.5.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Wil van disfunctioneren (primaire grondslag), zodanig dat dit de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, sprake zijn, dan moet de werknemer tijdig en op duidelijke wijze van het gestelde disfunctioneren in kennis worden gesteld en hem in voldoende mate de gelegenheid worden geboden om het functioneren te verbeteren, onder mededeling welke consequenties het uitblijven van die verbetering heeft voor het dienstverband.
De kantonrechter overweegt dat verwacht mag worden dat eventueel disfunctioneren in een functionering-/beoordelingsgesprek tot uitdrukking wordt gebracht. Dit is in het onderhavige geval niet gebeurd. Er hebben geen functionerings- beoordelingsgesprekken plaatsgevonden, althans zijn hiervan geen verslagen gemaakt. Dit wekt verbazing aangezien in geval van (ernstig) disfunctioneren, verwijtbaar handelen of nalaten en/of een verstoring van de arbeidsovereenkomst, een en ander toch zou nopen tot het houden van een functionerings- beoordelingsgesprek waarin dat tot uitdrukking wordt gebracht. Nimmer is echter (aantoonbaar) met een beschuldigende vinger naar [werkneemster] gewezen. Voor zover er al sprake is van onderkenning van een mogelijk probleem, wordt steevast gewezen naar beíde beroepskrachten. In 2012 is door de stichting verder nog wel een traject door [coach A] voorgesteld, doch dit is nimmer uitgevoerd. Het vervolgens nog begin 2017 gestarte NLP-(coachings)traject valt samen met ontwikkelingen binnen de Stichting. De Stichting neemt alle in Beesel en omstreken gelokaliseerde peuterspeelzalen over en voegt deze in haar stichting. Er wordt in dát kader een beroep gedaan op [werkneemster] en haar directe collega, [X] , om een bijdrage te leveren aan het overgangsproces. Naar het oordeel van de kantonrechter verdraagt dit zich niet met het thans gestelde disfunctioneren van [werkneemster] . Het is immers nu juist het niet kúnnen samenwerken dat de Stichting [werkneemster] verwijt. Hoe zou [werkneemster] dan een bijdrage kunnen leveren, een voorbeeld kunnen zijn, voor ‘nieuwe’ krachten binnen de Stichting? De uiteindelijke uitkomst van het NLP-traject is ten slotte evenmin in het geding gebracht. Deze kan de stellingen van de Stichting dan ook niet steunen.
4.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de, althans veel van de, door de Stichting in het geding gebrachte stukken, de zogenaamde onderbouwingen, daarnaast ook nog voor tweeërlei uitleg vatbaar. De Stichting geeft er een negatieve, verwijtende uitleg aan, terwijl [werkneemster] er een de positieve, bevestigende uitleg aan geeft. Voor zover de kantonrechter de stukken kan beoordelen, zijn beide interpretaties mogelijk en aangezien ze juist de stellingen van de Stichting zouden moeten onderbouwen, doen ze dat dus niet afdoende.
4.7.
Alles bij elkaar genomen overweegt de kantonrechter daarom dat geen enkel, maar dan ook geen enkel, helder probleem-erkennings-gesprek (voor zover gehouden) schriftelijk is vastgelegd. Met name vanwege de ernst van het disfunctioneren van [werkneemster] zoals de Stichting dit nú schetst, had dit van haar wél verwacht mogen worden. Al was het maar omdat op die manier ook [werkneemster] nog eens duidelijk werd gemaakt wat van haar werd verwacht en op welke punten zij in de ogen van de Stichting tekort schoot. Dit gebrek aan vastlegging betekent dat niet kan worden nagegaan of, in hoeverre en hoe het disfunctioneren van [werkneemster] met haar is besproken.
4.8.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van een voldragen d-grond. Dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten of – ook – een duurzame verstoorde arbeidsrelatie heeft de stichting evenmin onderbouwd. Zoals hiervoor reeds is overwogen is niets gedocumenteerd dat de stellingen die de Stichting thans in het kader van deze procedure inneemt onderbouwt. Van een voldragen e- danwel g-grond is derhalve evenmin sprake.
De meest subsidiair aangedragen h-grond kan niet worden gebruikt voor het repareren van een op een van de andere gronden onvoldoende onderbouwd ontbindingsverzoek, in die zin dat onder deze h-grond niet verschillende andere gronden, die op zich onvoldoende ‘redelijke grond’ opleveren, samengeteld zouden kunnen of mogen worden.
4.9.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de door de Stichting naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen redelijke grond opleveren voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het verzoek van de Stichting zal dan ook worden afgewezen.
4.10.
De Stichting zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [werkneemster] worden tot op heden begroot op € 600,00 voor salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
veroordeelt de Stichting in de proceskosten, aan de zijde van [werkneemster] gevallen en tot op heden begroot op € 600,00,
5.3.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. G.M.P. Brouns en in het openbaar uitgesproken.
type: ksf
coll: