Namens de ouders is verwezen naar artikel 8 EVRM en de jurisprudentie op dit punt van het EHRM, waarbij duidelijk is dat er een strenge toetsing moet zijn daar waar de inbreuk van de maatregel op het leven van de ouders groot is. De gezagsbeëindigende maatregel moet worden gezien als ultimum remedium. Dit valt ook af te lezen uit de Memorie van Toelichting en de literatuur bij artikel 1:266 BW. Of een gezagsbeëindigende maatregel nodig is dient te worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Voor dat punt wordt verwezen naar jurisprudentie van de Hoge Raad.
Volgens de ouders is niet voldaan aan het noodzakelijkheidsvereiste van artikel 8 EVRM, omdat datgene wat in het rapport wordt gesteld, niet de conclusie kan dragen dat er in het geheel geen (toekomstig) perspectief is van de kinderen bij de ouders. Het EHRM is juist heel kritisch omtrent de noodzakelijkheid van de maatregel als deze direct na de geboorte wordt gevraagd. Een maatregel, in die zin dat een baby direct na de geboorte wordt weggehaald bij de ouders, is volgens het EHRM van dusdanige impact dat het haar rechtvaardiging alleen kan vinden in zeer extreme gevallen.
Volgens de MvT zal in de meeste gevallen een gezagsbeëindigende maatregel worden verzocht na een ondertoezichtstelling. Juist omdat niet zelden zonder voorafgaande ondertoezichtstelling weinig feiten beschikbaar zullen zijn. Het gaat blijkens de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie om uitzonderingsgevallen.
De raadsrapportage is gebaseerd op de periode van 22 december 2016 tot 16 juni 2017, waarbij de kinderen in maart 2017 (vrijwillig) uit huis zijn geplaatst. Benadrukt wordt dat niet alleen de periode rond de geboorte in zijn algemeenheid stressvol is voor ouders en kind, maar zeker voor deze ouders en hun kinderen vanwege de omstandigheden waaronder [kind 2] en [kind 1] zijn geboren. De ouders erkennen dat de verzorging zwaar was en op een gegeven moment te zwaar voor hen was en dat zeker niet alles perfect is verlopen. Reden waarom zij hebben gevraagd om de kinderen te plaatsen in een pleeggezin. Ouders vinden dat zij geen eerlijke kans hebben gekregen. Veilig Thuis is vanaf het begin van mening dat de ouders nooit voor de kinderen zullen kunnen zorgen. Dit standpunt neemt Veilig Thuis in zonder nader onderzoek naar de opvoedvaardigheden van de ouders en in hoeverre de ouders hierin leerbaar zijn, terwijl er ook geen vergelijkingsmateriaal – de ouders hebben geen andere kinderen – voorhanden is op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat de ouders niet op termijn (weer) in staat zullen zijn voor de kinderen te zorgen. Op grond van de informatie uit het rapport kan dit in elk geval niet worden geconcludeerd.
De ouders erkennen dat zij de gegevens die bekend zijn over hun IQ niet hebben gegeven aan Veilig Thuis of de Raad. Volgens de ouders zijn deze gegevens alleen relevant binnen de context van de overige bevindingen, in het kader van een onderzoek naar de opvoed- en ouderschapsvaardigheden. Dit onderzoek vonden de Raad en Veilig Thuis echter niet nodig. Het is volstrekt onduidelijk waarop de Raad zijn conclusie dat de ouders onvoldoende pedagogisch besef hebben, baseert. Voor de informanten die betrokken zijn bij het onderzoek, is niet duidelijk of de ouders over voldoende opvoedingsvaardigheden beschikken.
Verder staan de ouders niet ambivalent tegenover hulp. De ouders werken volledig mee aan bijvoorbeeld de vrijwillige plaatsing in het pleeggezin.
Gebleken is dat de omgangsmomenten tussen de ouders en de kinderen goed verlopen. Waarneembaar is daarbij dat de moeder over (toenemende) opvoed- en verzorgingsvaardigheden beschikt. Ook bij de vader is een positieve verandering zichtbaar.
Ten aanzien van de blauwe plek bij [kind 1] en de botfracturen bij [kind 2] , wensen de ouders te benadrukken dat zij geen idee hebben hoe de kinderen hieraan zijn gekomen en zij verzekeren dat zij hun kinderen niets hebben aangedaan. De ouders verbleven op dat moment met de kinderen onder 24-uur toezicht in het ouder-kindhuis. Het onderzoek naar deze verwondingen is nog niet afgerond en er is nog veel onduidelijk. In elk geval is er ook geen informatie die bewijst dat de ouders hun kinderen moedwillig iets hebben aangedaan.
De ouders kunnen wel achter het subsidiaire verzoek van de Raad staan tot ondertoezichtstelling van de kinderen en het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing.