In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een executiegeschil, vordert de Holding c.s. de opheffing van door Beheer gelegde beslagen op onroerende zaken. De achtergrond van het geschil ligt in een eerder vonnis van de rechtbank Limburg van 24 mei 2017, dat uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. Beheer had conservatoir beslag gelegd op de bankrekeningen en onroerende zaken van de Holding c.s. naar aanleiding van dit vonnis. De Holding c.s. heeft hoger beroep aangetekend tegen het vonnis van 24 mei 2017 en verzoekt in dit kort geding om schorsing van de executie, stellende dat er sprake is van een juridische en feitelijke misslag in het eerdere vonnis.
De voorzieningenrechter overweegt dat in een executiegeschil de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts kan worden geschorst indien er sprake is van een duidelijke juridische of feitelijke misslag. De Holding c.s. stelt dat de rechtbank in het eerdere vonnis ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen bewijs was voor de stelling dat de koopsom voor de onroerende zaken was betaald. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat de rechtbank in het eerdere vonnis terecht heeft geoordeeld dat de Holding c.s. niet aan haar stelplicht heeft voldaan en dat het bewijsaanbod niet gemotiveerd is gepasseerd.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de Holding c.s. af en veroordeelt hen in de proceskosten. De beslissing is genomen op 4 oktober 2017 door mr. Y.J.C.A. Roeffen, waarbij de voorzieningenrechter concludeert dat de belangen van Beheer zwaarder wegen dan die van de Holding c.s. en dat er geen reden is om de executie van het eerdere vonnis te schorsen.