ECLI:NL:RBLIM:2017:9636

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 september 2017
Publicatiedatum
4 oktober 2017
Zaaknummer
240030/ HA RH 17-209
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter wegens vermeende partijdigheid in civiele procedure

In deze zaak heeft EUREGIO RECYCLING B.V. een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. R.A.J. van Leeuwen, kantonrechter in de rechtbank Limburg, vanwege vermeende partijdigheid. Het verzoek volgde op een civiele procedure waarin Rassers N.V. een vordering had ingesteld op basis van een overeenkomst van opdracht. Tijdens een zitting op 30 augustus 2017 heeft de verzoekster, vertegenwoordigd door mr. C.M. Swagers, de kantonrechter gewraakt, maar dit verzoek werd na uitleg van de kantonrechter ingetrokken. Later diende verzoekster opnieuw een wrakingsverzoek in, waarin zij stelde dat de kantonrechter een oordeel over de zaak had geveld en dat zijn opmerkingen de indruk wekten van vooringenomenheid.

De kantonrechter heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat het wrakingsverzoek ongegrond is, omdat er geen objectieve gronden zijn voor de vrees van partijdigheid. De wrakingskamer heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er geen feiten of omstandigheden zijn die wijzen op een objectieve schijn van partijdigheid. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de kantonrechter tijdens de zitting kritische vragen stelde aan beide partijen en dat de opmerkingen over de secretaresses verkeerd zijn opgevat door verzoekster. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, omdat er geen gronden zijn voor het aannemen van partijdigheid.

De beslissing is genomen door de wrakingskamer op 25 september 2017, waarbij de voorzitter en twee leden de afwijzing van het wrakingsverzoek hebben bekrachtigd. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Wrakingskamer
Zittingslocatie Roermond
Datum beslissing: 25 september 2017
Zaaknummer: C/03/240030 / HA RK 17/209
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken
in de zaak van:
EUREGIO RECYCLING B.V.,
gevestigd te 6121 PB Born, Halve Maanweg 4,
gemachtigde: mr. C.M. Swagers,
hierna: verzoekster,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van:
mr. R.A.J. van Leeuwen, kantonrechter in de rechtbank Limburg (hierna ook: de kantonrechter).

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoekster is in een civiele procedure betrokken door advocatenkantoor Rassers N.V., vertegenwoordigd door mr. M. Littooij. Rassers N.V. heeft gesteld een vordering op de verzoekster te hebben op basis van een overeenkomst van opdracht van 20 april 2016. Verzoekster heeft het bestaan van de overeenkomst van opdracht betwist. Op 30 augustus 2017 heeft een comparitie na antwoord plaatsgevonden waarbij namens Rassers N.V. mr. Littooij aanwezig was en namens verzoekster mr. Swagers. Van die zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
1.2.
Tijdens de zitting van 30 augustus 2017 heeft verzoekster de kantonrechter gewraakt, maar heeft dit verzoek, na uitleg van de kantonrechter over zijn aanpak van de zitting, weer ingetrokken.
1.3
Verzoekster heeft vervolgens bij brief van 30 augustus 2017 een verzoek ingediend tot wraking van de kantonrechter.
1.4.
De kantonrechter heeft de wrakingskamer bericht niet in het verzoek tot wraking te berusten. Hij heeft schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd en heeft voorts aangegeven ter zitting te zullen verschijnen.
1.5.
Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van 15 september 2017, waar verzoekster is verschenen, het woord heeft gevoerd en een pleitnota heeft overgelegd. Ook de kantonrechter is verschenen en heeft het woord gevoerd.
1.6.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2.De gronden van het wrakingsverzoek

Als grond voor het wrakingsverzoek heeft verzoekster aangevoerd dat ter zitting het debat slechts van één kant belicht werd, gericht op het niet-tijdig reageren door verzoekster op een emailbericht van Rassers N.V. Hierdoor is de indruk ontstaan dat de kantonrechter al een oordeel over de zaak had geveld. Verder heeft verzoekster aangevoerd dat de kantonrechter de zaak op vonnis heeft gezet met de mededeling dat hij mogelijk bewijsopdrachten zou geven wanneer hem dat voor de zaak wenselijk leek. Verzoekster stelt dat de kantonrechter daarbij heeft opgemerkt dat hij zich dan zo kon voorstellen dat Rassers N.V. een paar secretaresses aan de telefoon had laten meeluisteren. Deze woorden zijn door verzoekster opgevat als ware de overeenkomst van opdracht een bewezen feit. Ten slotte heeft verzoekster aangevoerd dat de kantonrechter heeft aangegeven zich te kunnen vinden in het aspect van niet-kostendekkend procederen door Rassers N.V. en heeft hij de zaak op eindvonnis gezet. Verzoekster stelt dat pas nadat zij hier een opmerking over had gemaakt, de kantonrechter dit heeft genuanceerd.
Bij verzoekster is hierdoor, objectief gezien, de vrees ontstaan dat van een onbevangen behandeling van de zaak geen sprake was en van een onbevangen beslissing in deze zaak door de kantonrechter geen sprake meer kan zijn.
Ter zitting van 15 september 2017 heeft verzoekster aangegeven dat de opmerking over de secretaresses en de overige perikelen bij het op eindvonnis zetten van de zaak hebben plaatsgevonden na de intrekking van het eerdere wrakingsverzoek, waarmee sprake is van nieuwe gronden die aan het huidige verzoek ten grondslag liggen.

3.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen. Immers is er een tijdens de zitting een wrakingsverzoek ingesteld dat vervolgens is ingetrokken. Het staat verzoekster niet vrij daarna wederom een wrakingsverzoek in te stellen op dezelfde gronden. Van nieuwe gronden die na de intrekking zijn opgekomen is geen sprake. Ter zitting van 15 september 2017 heeft de kantonrechter medegedeeld dat de opmerking ten aanzien van de secretaresses inderdaad is gemaakt na het eerste wrakingsverzoek van mr. Swagers, waarmee er volgens hem inderdaad sprake is van nieuwe gronden.
Verder stelt de kantonrechter zich op het standpunt dat het nieuwe wrakingsverzoek niet onverwijld is ingediend. Er was geen beletsel om tijdens de behandeling van de zaak te wraken en het nieuwe verzoek, dat uren na de zitting is ingediend, is dan ook tardief.
Ten slotte stelt de kantonrechter zich op het standpunt dat er niets is voorgevallen op grond waarvan verzoekster objectief gezien van mening zou kunnen zijn dat hij vooringenomen is of dat hij de schijn gewekt zou kunnen hebben vooringenomen te zijn.
De kantonrechter heeft in het bijzonder aangegeven dat hij tijdens de zitting van 30 augustus 2017 mr. Littooij heeft gevraagd hoe hij de opdracht zou gaan bewijzen indien de kantonrechter van oordeel was dat de opdracht niet zou komen vast te staan op grond van de overgelegde stukken. In dat geval lag volgens hem de bewijslast van de opdracht bij Rassers N.V. en was mr. Littooij degene die het telefoongesprek met mr. Swagers, waarin al dan niet de opdracht werd gegeven, had gevoerd. De kantonrechter stelt dat hij daarbij letterlijk heeft gezegd: “en ik neem aan dat daarbij
nietvier secretaresses aan een open lijn aanwezig zijn geweest”, welke opmerking door mr. Littooij werd beaamd.
De kantonrechter heeft ter zitting van 15 september 2017 verklaard dat hij de indruk kreeg dat mr. Littooij, wanneer de bewijslast bij hem werd neergelegd en hij daardoor nogmaals ter zitting in Roermond zou moeten verschijnen, hiervan zou af zien. De kantonrechter stelt dat hij dit heeft nagevraagd bij mr. Littooij, maar dat hierdoor niet de indruk kan zijn gewekt dat in het nadeel van verzoekster zou worden beslist.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van het onderhavige wrakingsverzoek stelt de wrakingskamer voorop dat, gelet op het geringe tijdverloop tussen het sluiten van het onderzoek ter zitting en de indiening van het onderhavige wrakingsverzoek, dit verzoek ontvankelijk is te achten.
4.2
De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
4.4.
Ten aanzien van het subjectieve criterium overweegt de wrakingskamer dat er in het onderhavige verzoek tot wraking geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er sprake is van subjectieve partijdigheid. De wrakingskamer zal dan ook enkel beoordelen of er sprake is van een bij verzoekster bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
4.5.
In dat kader overweegt de wrakingskamer het navolgende. De wrakingskamer is van oordeel dat het stellen van kritische vragen aan een partij in beginsel niets zegt over de uitkomst van het geding. Dat is niet anders als aan de andere partij geen of minder kritische vragen worden gesteld. De stelling dat het “tegen partijen aanduwen”, zoals de kantonrechter dit noemt, van vooringenomenheid blijk geeft, berust naar het oordeel van de wrakingskamer op een misvatting.
4.6.
De wrakingskamer acht, gelet op het verweer van de kantonrechter en hetgeen ter zitting is verklaard, verder aannemelijk dat de opmerking van de kantonrechter ten aanzien van de secretaresses door verzoekster verkeerd is verstaan, althans is opgevat. Het betoog van verzoekster berust naar het oordeel van de wrakingskamer in zoverre op een misverstand.
4.7.
De wrakingskamer is ten slotte van oordeel dat de verbazing bij de kantonrechter ten aanzien van diens vermeende indruk dat mr. Littooij niet ter zitting zou verschijnen, wanneer de bewijslast bij hem zou worden neergelegd, logisch is. Het komt de wrakingskamer dan ook juist voor dat de kantonrechter, om de bij hem gerezen indruk te controleren, daarover uitleg heeft gevraagd aan mr. Littooij. Hieruit kan geenszins worden afgeleid dat de vordering van Rassers N.V. bij eindvonnis zal worden toegewezen.
4.8.
Concluderend is de wrakingskamer van oordeel dat geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die zouden moeten leiden tot de conclusie dat er gronden zijn voor het aannemen van objectiveerbare partijdigheid of een objectiveerbare schijn van partijdigheid bij de kantonrechter. Het wrakingverzoek is derhalve ongegrond en moet worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van mr. R.A.J. van Leeuwen af.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.E. Elzinga, voorzitter, mr. Th.M. Schelfhout en
mr. R.M.M. Kleijkers, leden, en bijgestaan door mr. F.A.E. van de Venne als griffier en uitgesproken op 25 september 2017.
Tegen de beslissing van de wrakingskamer staat geen rechtsmiddel open.