ECLI:NL:RBLIM:2017:9521

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 oktober 2017
Publicatiedatum
2 oktober 2017
Zaaknummer
5941379/AZ/17-88 02102017
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek tot vergoeding na beëindiging van een detacheringsovereenkomst onder de ABU-cao

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 2 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever, Carrière Personeelsdiensten B.V. De werknemer, die op basis van een detacheringsovereenkomst werkzaam was, verzocht de kantonrechter om een vergoeding voor een onregelmatige opzegging en andere gerelateerde vorderingen. De werknemer was in dienst getreden op 4 mei 2016 en zijn arbeidsovereenkomst was telkens maandelijks verlengd. Op 6 maart 2017 werd de werknemer door de opdrachtgever geïnformeerd dat hij niet meer hoefde te komen werken, waarna de werkgever de arbeidsovereenkomst als beëindigd beschouwde. De werknemer betwistte deze beëindiging en stelde dat er geen rechtmatige opzegging had plaatsgevonden, waardoor hij aanspraak maakte op loon over de periode tot 3 mei 2017.

De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege was geëindigd op 3 maart 2017, zonder dat er een opzegging had plaatsgevonden. De kantonrechter stelde vast dat de werkgever geen loon verschuldigd was voor de periode waarin de werknemer geen arbeid had verricht, conform de bepalingen in de ABU-cao. De vordering van de werknemer tot vergoeding voor de onregelmatige opzegging werd afgewezen, evenals de verzoeken om een deugdelijke bruto-netto specificatie en betaling van wettelijke vertragingsschade. Wel werd de werkgever veroordeeld tot betaling van wettelijke vertragingsschade over een onterecht ingehouden bedrag van € 890,26, dat aan de werknemer was terugbetaald. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5941379 \ AZ VERZ 17-88
Beschikking van de kantonrechter van 2 oktober 2017
in de zaak van:
[de werknemer],
wonend [adres werknemer] ,
[woonplaats werknemer] ,
werknemer,
gemachtigde mr. H.A.H.M. Albrecht,
verzoekende partij in het verzoek,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CARRIERE PERSONEELSDIENSTEN B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
werkgever,
gemachtigde mr. R.S. The,
verwerende partij in het verzoek.
Partijen zullen hierna [de werknemer] en Carrière Personeelsdiensten worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 1 mei 2017 ter griffie ontvangen verzoekschrift
- het op 25 augustus 2017 ter griffie ontvangen verweerschrift
- de op 18 september 2017 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[de werknemer] , geboren op [geboortdedag werknemer] 1981, is op 4 mei 2016 bij de rechtsvoorgangster van Carrière Personeelsdiensten in dienst getreden op basis van een detacheringsovereenkomst voor de bepaalde tijd van één maand. In de detacheringsovereenkomst is geen uitzendbeding opgenomen. [de werknemer] werd door Carrière Personeelsdiensten gedetacheerd bij [X] BV te [vestigingsplaats X] (hierna: [X] ) in de functie van vrachtwagenchauffeur tegen een loon van € 13,01 bruto per uur, exclusief vakantiebijslag, overwerktoeslag en andere emolumenten.
2.2.
De tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst vermeldt:

(..)
1.1
de onderhavige detacheringsovereenkomst is een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:690 BW (..).
1.2
Op deze arbeidsovereenkomst is de meest recente Cao voor Uitzendkrachten van de Algemene Bond van Uitzendondernemingen (hierna te noemen: ABU-Cao of Cao) integraal van toepassing.
1.3
Werknemer is werkzaam in fase A conform de Cao. De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor de duur vanéén kalendermaand, ingaande op 4-5-2016en derhalve eindigend op3-6-2016. (..)
1.4
Als na het verstrijken van de tijd waarvoor deze arbeidsovereenkomst wordt aangegaan, de arbeid zonder tegenspraak binnen zes maanden wordt voortgezet, komt tussen Partijen opnieuw een arbeidsovereenkomst tot stand voor dezelfde (tijdelijke)duur en onder dezelfde voorwaarden als deze arbeidsovereenkomst. (..)
2.1
Werkgever is aan Werknemer alleen loon verschuldigd over die uren dat Werknemer daadwerkelijk arbeid heeft verricht voor een opdrachtgever conform artikel 40 (Loondoorbetaling fase A) lid 1 van de Cao. (..)
2.2 (..)
Het uitzendbeding is niet van toepassing”.
2.3.
Carrière Personeelsdiensten heeft [de werknemer] vanaf 4 mei 2016 ter beschikking gesteld aan [X] . Deze ter beschikking stelling heeft tot 6 maart 2017 geduurd en gedurende deze periode is de arbeidsovereenkomst met Carrière Personeelsdiensten van maand tot maand voortgezet.
2.4.
Op 6 maart 2017 heeft [X] [de werknemer] laten weten dat hij niet meer hoeft te komen werken. Na deze datum heeft Carrière Personeelsdiensten [de werknemer] niet meer aan een andere opdrachtgever ter beschikking gesteld.
2.5.
Middels een e-mail van 21 maart 2017 (van zijn gemachtigde aan Carrière Personeelsdiensten) heeft [de werknemer] hiertegen bezwaar gemaakt en zich op het standpunt gesteld dat er niet eerder een einde kan komen aan de uitzendovereenkomst dan 3 mei 2017, dat er sprake is van een onregelmatig beëindiging en heeft hij aanspraak gemaakt op een billijke vergoeding gelijk aan zijn salaris vanaf 6 maart 2017 tot 3 mei 2017.
2.6.
Bij brief van 3 april 2017 heeft Carrière Personeelsdiensten gereageerd en onder meer aangegeven:
“met uw cliënt is op 3 april 2016 een fase A contract (voor de duur van 1 maand, voor bepaalde tijd) overeengekomen waarop de ABU cao van toepassing is, het eerste contract startte op 4 mei 2016 en zou aflopen op 3 juni 2016. Het fase A contract met uw cliënt is volgens het fase systeem steeds maandelijks verlengd. Echter heeft de opdrachtgever de opdracht ingetrokken voor uw cliënt. Aangezien uw cliënt als gevolg hiervan niet meer is opgeroepen is de overeenkomst niet stilzwijgend verlengd en wordt de overeenkomst geacht te zijn beëindigd op 3 maart 2017”.
Carrière Personeelsdiensten geeft daarin ook aan: “
Het dienstverband van uw cliënt is daarom, na maandelijks verlengd te zijn geweest, uiteindelijk op 3 maart 2017 van rechtswege geëindigd.
2.7.
Op de eindafrekening (d.d. 11 april 2017) heeft Carrière Personeelsdiensten een bedrag van € 890,29 (netto) terzake opleidingskosten ingehouden. Het resterende bedrag is door hem ontvangen op 23 april 2017. Het ingehouden bedrag is nadien aan [de werknemer] uitbetaald en door hem op 6 mei 2017 ontvangen.

3.Het geschil

3.1.
[de werknemer] verzoekt (samengevat), na vermindering daarvan ter mondelinge behandeling, Carrière Personeelsdiensten te veroordelen tot
I. betaling van € 2.678,99 bruto als vergoeding voor de onregelmatige opzegging,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2017,
II. verstrekking van een deugdelijke bruto-netto specificatie, op straffe van een dwangsom,
III. betaling van wettelijke vertragingsschade over € 890,26 netto,
IV. betaling van de proceskosten inclusief nakosten.
3.2.
Carrière Personeelsdiensten heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Zoals hiervoor al werd vastgesteld is op de arbeidsovereenkomst de meest recente Cao voor Uitzendkrachten van de Algemene Bond van Uitzendondernemingen (hierna te noemen: ABU-Cao of Cao) integraal van toepassing. [de werknemer] is werkzaam in fase A. Eén van de consequenties hiervan is dat ingevolge artikel 13 van die Cao, de wettelijke ketenregeling gedurende 78 weken buiten werking is gesteld. Gedurende deze periode kan de overeenkomst voor bepaalde tijd van [de werknemer] steeds weer stilzwijgend voor een zelfde periode worden verlengd zonder dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand komt. Mocht de werkgever besluiten om deze arbeidsovereenkomst niet meer te verlengen, dan eindigt deze na het verstrijken van de laatste overeenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege. Een opzegging is daar niet voor vereist.
4.2.
Artikel 15 van de Cao bepaalt dat een detacheringsovereenkomst tussentijds kan worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van één maand. De kantonrechter begrijpt de stelling van [de werknemer] aldus, dat Carrière Personeelsdiensten door de overeenkomst op 3 maart 2017 met onmiddellijke ingang beëindigd te achten die opzegtermijn niet in acht heeft genomen en dus schadeplichtig is geworden.
Daarvoor moet naar het oordeel van de kantonrechter dan echter wel komen vast te staan
datCarrière Personeelsdiensten de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Zelf stelt zij dat daarvan geen sprake is en dat de arbeidsovereenkomst heeft voortgeduurd totdat de lopende maand was verstreken. Toen is de arbeidsovereenkomst van rechtswege geëindigd. Dat er gedurende het “uitdienen” van die maand geen salaris is betaald aan [de werknemer] komt door het beding in de arbeidsovereenkomst dat alleen loon verschuldigd is als er arbeid wordt verricht, wat onder deze Cao een geldig beding is.
4.3.
De exacte bewoordingen van de mededeling op 6 maart 2017 aan [de werknemer] , inhoudende dat het dienstverband afgelopen was, zijn de kantonrechter niet bekend. Wel is er de hiervoor al aangehaalde brief van 3 april 2017 waarin onder andere sprake is van de bewoordingen “
(..) wordt de overeenkomst geacht te zijn beëindigd op 3 maart 2017”en “
Het dienstverband (..) is daarom (..) op 3 maart 2017 van rechtswege geëindigd.
Anders dan Carrière Personeelsdiensten stelt leest de kantonrechter hierin geen aankondiging van het uitdienen van de laatste overeenkomst voor bepaalde tijd maar een onmiddellijk einde van het contract.
Maar van een opzegging is evenmin sprake. Het woord “opzegging” wordt nergens gebruikt en het is uiteraard niet zo dat de mededeling niet anders beschouwd kan worden dan als een opzegging, met andere woorden, dat het wel een opzegging moet zijn. Artikel 15 van de Cao spreekt immers over de mogelijkheid van een tussentijdse opzegging van detacheringsovereenkomsten maar dat wil zeggen dat detacheringsovereenkomsten (in fase A) ook kunnen eindigen, anders dan door opzegging. In deze bepaling vindt [de werknemer] dus geen steun voor zijn stelling dat er opgezegd is.
4.4.
De kantonrechter heeft nog overwogen of [de werknemer] wellicht toegelaten zou moeten worden tot het bewijs van de stelling dat hij in het gesprek met Carrière Personeelsdiensten op 6 maart 2017 is opgezegd. Aan die bewijslast komt de kantonrechter echter niet toe. In de eerste plaats niet omdat dergelijk bewijs niet is aangeboden. Maar zelfs als dat wel aangeboden zou zijn, dan zou dat [de werknemer] niet baten. Immers, indien al zou komen vast te staan dat Carrière Personeelsdiensten tijdens dat gesprek op 6 maart 2017 wel over opzeggen gesproken heeft, dan geeft dat nog geen recht op loon over de opzegtermijn. Artikel 7:672 lid 10 spreekt over een vergoeding, gelijk aan het loon dat men bij een regelmatige voortzetting van de arbeidsovereenkomst nog zou hebben verdiend. Het loon gedurende de opzegtermijn in de Cao wordt niet anders geregeld dus de kantonrechter acht voornoemde wettelijke bepaling hier ook van toepassing. Omdat [de werknemer] bij [X] met onmiddellijke ingang niet meer kon werken en er geen ander werk voor hem gevonden is, zou hij in die periode niets hebben verdiend (volgens artikel 40 van de Cao: geen werk, geen loon). Dus als er al sprake zou zijn geweest van een opzegtermijn die niet in acht genomen is, dan zou dat [de werknemer] effectief niets opgeleverd hebben.
4.5.
Tenslotte heeft de kantonrechter ook nog gekeken naar artikel 7:668 BW, dat de zogenaamde “aanzegplicht” voor de werkgever regelt bij het niet verlengen van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en de sanctie indien de werkgever die verplichting niet nakomt. Los van de vraag of dit artikel hier toepassing zou hebben is de vordering van [de werknemer] hier duidelijk niet op gebaseerd zodat de kantonrechter naar zijn oordeel buiten de rechtsstrijd van partijen zou treden indien hij een dergelijk beroep zou inlezen in het verzoekschrift.
4.6.
De kantonrechter zal dan ook het verzoek sub I alsmede het daarmee samenhangend verzoek sub II afwijzen.
4.7.
Nu Carrière Personeelsdiensten in eerste instantie ten onrechte een bedrag van
€ 890,26 aan de opleidingskosten op het verschuldigde loon in de eindafrekening in mindering heeft gebracht (en het restant op 23 april 2017 heeft betaald) is zij tot de datum waarop zij is overgegaan tot uitbetaling van dit bedrag (6 mei 2017) de wettelijke verhoging daarover verschuldigd. De vordering terzake zal dan ook worden toegewezen zoals hierna wordt bepaald.
4.8.
In de uitkomst van de procedure ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in dier voege dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Carrière Personeelsdiensten tot betaling van de wettelijke vertragingsschade zoals bedoeld in artikel 7:625 BW over het bedrag van € 890,26 netto vanaf 23 april 2017 tot 6 mei 2017,
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de proceskosten in dier voege, dat ieder partij de eigen proceskosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: mjp
coll: