In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 28 september 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker] tegen EMR Engineering Management Resources B.V. [verzoeker] verzocht om een transitievergoeding van € 4.530,24 bruto, alsmede een schriftelijke specificatie daarvan en een verbod voor EMR om uitlatingen te doen over zijn functioneren en de reden van beëindiging van het dienstverband. De rechtbank heeft vastgesteld dat EMR, een multidisciplinair ingenieursbureau, [verzoeker] sinds 8 augustus 2011 in dienst had als Piping tekenaar/PID checker. De arbeidsovereenkomst eindigde op 28 april 2017, na opzegging door de opdrachtgever van het project waar [verzoeker] aan werkte. EMR had [verzoeker] een nieuwe opdracht aangeboden, maar hij weigerde deze. De rechtbank oordeelde dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] niet op rechtsgeldige wijze was beëindigd door EMR, en dat er geen recht op transitievergoeding bestond. De rechtbank wees het verzoek van [verzoeker] af, inclusief de nevenvorderingen, en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten aan EMR. De beslissing werd genomen op basis van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, waarbij de rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een opzegging door de werkgever, en dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege was geëindigd. De rechtbank benadrukte dat [verzoeker] niet had aangetoond dat er een recht op transitievergoeding bestond, en dat zijn verzoek om EMR te verbieden om uitlatingen te doen niet voldoende onderbouwd was.