In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Limburg is behandeld, vordert de eisende partij, een financieel adviseur, dat de gedaagde partij, een besloten vennootschap, wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 9.000,00, dat voortvloeit uit een geldleningsovereenkomst. De eisende partij heeft zijn aandelen in de vennootschap op 12 oktober 2011 overgedragen aan de gedaagde partij, die de koopsom van € 9.000,00 schuldig is gebleven. De eisende partij stelt dat er geen afspraken zijn gemaakt over de terugbetaling van deze lening, terwijl de gedaagde partij aanvoert dat de koopsom is voldaan door middel van salarisverhogingen die sinds juli 2014 zijn doorgevoerd.
De procedure omvatte een comparitie van partijen op 11 september 2017, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij de koopsom schuldig is gebleven en dat er geen bewijs is geleverd dat de lening is afgelost. De kantonrechter heeft de gedaagde partij toegelaten om bewijs te leveren van de stelling dat de koopsom is betaald door middel van salarisbetalingen. De zaak is aangehouden voor bewijslevering en verdere beslissingen zijn opgeschort.
De kantonrechter heeft ook bepaald dat getuigenverhoren zullen plaatsvinden, waarbij de gedaagde partij de verantwoordelijkheid heeft om de getuigen te laten verschijnen. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 25 oktober 2017 voor verdere procedurele stappen.