ECLI:NL:RBLIM:2017:9323

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
26 september 2017
Zaaknummer
04 5608351
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering in reconventie wegens ontbreken wettelijke grondslag

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 27 september 2017, zijn twee partijen betrokken: [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] ADVOCATEN B.V. en [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] BEHEER B.V. De eisende partij vordert betaling van € 3.386,06 van de gedaagde partij, die deze vordering betwist en in reconventie een bedrag van € 89.373,80 vordert. De procedure omvat meerdere conclusies en producties, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter heeft de vorderingen van beide partijen beoordeeld en geconcludeerd dat de vordering in reconventie van [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer niet kan worden toegewezen, omdat er geen wettelijke grondslag voor is. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de factuur van de eisende partij niet als eindafrekening kan worden beschouwd, omdat deze geen inzicht biedt in de verdiscontering van eerder betaalde voorschotten. Uiteindelijk zijn zowel de vorderingen in conventie als in reconventie afgewezen, en zijn de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5608351 \ CV EXPL 16-12315
Vonnis van de kantonrechter van 27 september 2017
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] ADVOCATEN B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] ,
eisende partij in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde mr. J.J.M.H. Stevens,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] BEHEER B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
gemachtigde mr. A.L. Stegeman.
Partijen zullen hierna “ [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] ” en “ [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdheid, tevens conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie, met producties;
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident, tevens conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, met producties;
  • het vonnis in het incident van 21 juni 2017;
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil in conventie en in reconventie

2.1.
[eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer tot betaling van € 3.386,06, vermeerderd met rente en kosten en voert verweer tegen de vordering in reconventie.
Zij legt daaraan - samengevat - het volgende ten grondslag. [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer heeft zich gedurende de periode 21 oktober 2014 tot 10 november 2015 in diverse zaken en ter zake uiteenlopende onderwerpen door [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] laten bijstaan en adviseren. Voor deze werkzaamheden heeft [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] d.d. 9 december 2015 aan [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer een declaratie gezonden ten bedrage van € 3.386,06 (inclusief 6% kantoorkosten en 21% btw). [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer heeft deze declaratie, ondanks herhaalde betalingsverzoeken, niet voldaan.
2.2.
[gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer vordert – samengevat – veroordeling van [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] tot betaling van € 89.373,80, vermeerderd met rente en kosten.
Zij stelt daartoe - samengevat - het volgende. [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] heeft [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer in de periode 2010 tot en met 2014 verschillende voorschotfacturen gestuurd, in totaal voor een bedrag van € 89.373,80. [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer heeft vanaf 2014 aan [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] verschillende malen gevraagd tot afrekening over te gaan, maar afrekening heeft nooit plaatsgevonden. Wel heeft [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] d.d. 30 december 2014 nog een declaratie gestuurd, die [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer (bovenop de voorschotdeclaraties) heeft betaald. Volgens [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] zou de afrekening gebeuren wanneer de zaken van [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] GmbH, een aan [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer gelieerde vennootschap, zouden zijn afgewikkeld. Dit was eind 2015 het geval. Vervolgens ontving [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer de factuur van 9 december 2015, waarvan in conventie betaling wordt gevorderd en die kennelijk bedoeld is als eindafrekening. Nog los van de vraag of deze afrekening deugt of niet, volgt daaruit dat [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] te veel aan voorschotten aan [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] heeft gedeclareerd. Het teveel betaalde heeft [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer onterecht, oftewel onverschuldigd betaald (punt 21 conclusie van eis in reconventie), omdat daar geen werkzaamheden van [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] tegenover staan. Hoeveel [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer teveel aan voorschotten heeft betaald, hangt af van de vraag in hoeverre [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] betaling kan verlangen van de factuur die in conventie ter discussie staat. [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer stelt zich echter primair op het standpunt dat zij deze factuur niet verschuldigd is aan [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] , zodat alle voorschotten ten onrechte zijn betaald en aan [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer dienen te worden gerestitueerd.
2.3.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd tegen elkaars vorderingen. De kantonrechter ziet in de samenhang tussen de vorderingen en de verweren aanleiding deze gezamenlijk te bespreken. Daarbij wordt op de stellingen van partijen, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in conventie en in reconventie

3.1.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat het verweer van [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] , dat [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer, gezien het tijdsverloop, geen verweer ten aanzien van de facturen meer toekomt, op een onjuiste interpretatie van artikel 6:89 BW berust, nu dit artikel ziet op het klagen over een feitelijk gebrek in de prestatie (zie “Olthof”, T&C Burgerlijk Wetboek, artikel 6:89 BW, aant. 2), terwijl de klachten/verweren van [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer inhouden dat niet is gepresteerd, geen opdracht is gegeven, het gestelde uurtarief niet is afgesproken en verrekening heeft plaatsgevonden door middel van de voorschotbetalingen. Deze klachten/(rechts)verweren vallen niet onder de werkingssfeer van het artikel, zodat het beroep van [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] daarop faalt.
3.2.
[eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] stelt zich op het standpunt dat de factuur waarvan in conventie betaling wordt gevorderd is gebaseerd op een tussen [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] en [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer bestaande jarenlange rechtsverhouding op grond waarvan [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] ook voor de werkmaatschappijen van [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer werkzaamheden verricht. [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer betwist het bestaan van een dergelijke duurovereenkomst. Daarnaast betwist [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer dat zij [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] opdracht heeft gegeven voor de in rekening gebrachte werkzaamheden; deze hebben volgens [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer nagenoeg alle te maken met het hoger beroep van [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] GmbH in de zaak [A] . Meer subsidiair doet [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer een beroep op verrekening met door haar betaalde voorschotten, waarvan zij tevens in reconventie (terug)betaling vordert. Naar het oordeel van de kantonrechter is, gelet op het bepaalde in artikel 6:127, tweede lid, BW verrekening slechts mogelijk indien partijen over en weer elkaar schuldeiser en schuldenaar zijn. Door zich te beroepen op verrekening lijkt [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer daar wel van uit te gaan. Gelet op deze tegenstrijdigheid in de stellingen van [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer moet haar verweer, dat geen sprake is van een opdracht uit hoofde van een duurovereenkomst, als zijnde onvoldoende gemotiveerd worden gepasseerd. Dit leidt ertoe dat de kantonrechter thans toekomt aan de beoordeling van het verrekeningsverweer/de vordering in reconventie.
3.3.
[gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer grondt haar reconventionele vordering op onverschuldigde betaling. [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] betwist dat onverschuldigd is betaald.
De kantonrechter overweegt als volgt. Van onverschuldigde betaling is ingevolge de tekst van artikel 6:203 lid 1 BW sprake indien zonder rechtsgrond is betaald. Vast staat echter dat de voorschotbetalingen zijn gedaan uit hoofde van een tussen [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] en [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer gesloten overeenkomst van opdracht. Deze overeenkomst is dan ook de rechtsgrond, zodat niet gezegd kan worden dat onverschuldigd is betaald. Dat mogelijk recht bestaat op terugbetaling van (een deel van) de bedragen, maakt dit niet anders.
3.4.
Nu van onverschuldigde betaling geen sprake is, is de vordering niet op deze grondslag toewijsbaar. Op grond van artikel 25 Rv dient de rechter ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen. Naar het oordeel van de kantonrechter ligt in de stellingen van [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer besloten dat zij in feite afrekening (dus nakoming van de overeenkomst) wenst. [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer heeft echter geen vordering tot het doen van eindafrekening ingesteld, zodat daarover niet kan worden geoordeeld.
Een grondslag kan evenmin worden gevonden in een verplichting tot schadevergoeding wegens wanprestatie dan wel een ongedaanmakingsverbintenis als gevolg van een ontbinding van de overeenkomst, omdat [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer onder punt 43 van de conclusie van repliek in reconventie zelf aangeeft dat deze gronden niet aan de orde zijn en de kantonrechter buiten de rechtsstrijd van partijen zou treden indien hij wel van deze gronden zou uitgaan (HR 15 mei 1998,
NJ1998/625 en onder meer HR 3 januari 1992,
NJ1992/154).
Nu naar het oordeel van de kantonrechter voor het overige geen wettelijke grondslag aanwijsbaar is, heeft dit tot gevolg dat de vordering in reconventie moet worden afgewezen.
3.5.
[eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] heeft gesteld dat de factuur waarvan in conventie betaling wordt gevorderd het karakter heeft van een eindafrekening. Naar het oordeel van de kantonrechter biedt de factuur echter geen inzicht in de wijze waarop de na 12 januari 2012 door [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] Beheer betaalde voorschotten (van in totaal € 26.898,30) daarin zijn verdisconteerd, welk inzicht ook in de procedure niet is gegeven. Nu die voorschotten de vordering overtreffen leidt dit tot afwijzing van de vordering.
in conventie en in reconventie
3.6.
Nu zowel de vordering in conventie als die in reconventie wordt afgewezen, ziet de kantonrechter aanleiding in beide zaken de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing in conventie en in reconventie

De kantonrechter
in conventie
4.1.
wijst het gevorderde af;
in reconventie
4.2.
wijst het gevorderde af;
in conventie en in reconventie
4.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: EB
coll: